steeds die ouwe sobat van een baggerschuit die Betawie heet en altijd Betawie blijven zal.
De zwerftochten van dit ‘anak Betawie’ dat Tjalie was, brachten hem dikwijls naar de oude ‘benedenstad’ van Jakarta, die met de haven van Pasar ikan - nu: Sunda kelapa - grenst aan de Javazee; het hart van het oude handeldrijvende Batavia, en nog steeds de plek waar honderden zeilschepen uit de hele Indonesische archipel elkaar verdringen.
Tjalie Robinson was graag op Pasar ikan. Een zevental kilometers vanaf deze plaats, midden op zee, werd in de vroege morgen van de laatste dag van juli 1974 zijn as uitgestrooid door zijn zoon Rogier Boon. Al een week eerder was de as overgevlogen vanuit Nederland en bewaard ten huize van een van zijn vroegere vrienden, de gepensioneerde generaal van politie drs. Hoegeng, in de wijk Menteng.
Van daaruit werd de urn dwars door de stad naar Pasar ikan gereden, voorafgegaan door politiemotoren met loeiende sirenes - een kennelijk niet te vermijden protocol - en gevolgd door een 40-tal genodigden in hun privéauto's. Via een zaaltje van het douanekantoor gingen we in een zestal kleine motorboten. Vrij wat journalisten volgden in een zevende. Een eind uit de kust kwamen de boten naast elkaar te liggen. Op de middelste vond een eenvoudige plechtigheid plaats: een korte ‘dienst’ geleid door een predikant in donker pak - de tropenzon brandde onveranderd zeer heet - en toespraken die door ontroering niet ten volle konden worden uitgesproken.
De ongebruikelijke entourage vooral maakte het gebeuren indrukwekkend: zwijgende motorboten, wat geklots van golven, een haperende stem in een intense stilte. De urn wil niet open, een gedempte stem vraagt tevergeefs om een blikopener; een schroevedraaier brengt redding en opluchting. Ten slotte, terwijl middels een tape-recorder een bekende krontjongmelodie opklinkt, het stralen van bloemen, veel bloemen, melati, een groots bloembed op zee.
Gerard Termorshuizen (1935) was tussen 1970 en 1975 verbonden aan de vakgroep Nederlands van de Universitas Indonesia in Jakarta. Daarna kwam hij bij het KITLV in Leiden. Hij promoveerde in 1988 op een boek over P.A. Daum en werkte daarna aan een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers die in twee delen (in 2001 en 2011) verscheen bij Nijgh & Van Ditmar en KITLV.