Indische Letteren. Jaargang 27
(2012)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Indische Letteren door Indische ogen
| |
[pagina 77]
| |
eengereten hond op Tanah Abang in het verhaal ‘Vaya con Dios, my Darling’ van Tjalie Robinson. En daarna moest ik denken aan mijn opa die spaarzaam vertelde hoe hij in Thailand, werkend aan de dodenspoorlijn, een man verbrijzeld zag worden door wegglijdende boomstammen. ‘Er was niets van hem over,’ zei hij met een glimlach. Hoe kun je van iets wreeds, iets moois maken? De dame in de bus kende het geheim. Indische mensen zijn geboren vertellers. Het lijkt wel alsof ze er een apart gen voor hebben. En dat is maar goed ook, want eigenlijk bestaan wij alleen in onze verhalen. Indische literatuur is oral history. Op papier, maar ook in de bus. Collega's, buren, de pers, zelfs vrienden weten vaak niet goed wie wij zijn. Wij zijn Indiër, Indonesiër, oud-koloniaal of neo-koloniaal. Dacht Hugo Claus aan ons, toen hij deze regels opschreef: Zij blijven bitter luisteren naar het gefrommel
Van de krant die hun naam verkeerd blijft spellen
Wij zijn onzichtbaar. En we kunnen onszelf en elkaar alleen terugvinden in onze verhalen. Indische Nederlanders zijn fictie in deze maatschappij omdat niemand ziet wie wij werkelijk zijn. Toen Indië ophield te bestaan, werd onze werkelijkheid fictie. De tragiek van mij en mijn generatiegenoten is dat wij alleen in literatuur en in andere Indische mensen onszelf terug kunnen vinden. Proberen wij daarom elkaars blik te vangen op straat? Indische mensen bestaan uiteindelijk alleen nog maar in fiction; onze literatuur en onze verhalen. De verbeelding is voor ons de enige waarheid. Want wij zijn het product van een land dat verzonken is en alleen nog maar in herinneringen is opgeslagen. Truth is stranger than fietion. Bij Indische literatuur weet je niet waar de werkelijkheid stopt en de verbeelding begint. Toch is Indische literatuur een bewijs van onze werkelijkheid, van ons bestaan. Onze cultuur, onze geschiedenis, onze normen en waarden, onze tradities leven alleen in onszelf voort. Pas tien jaar geleden mochten we op 15 augustus voor het eerst vlaggen. Voordien had onze oorlog officieel nooit bestaan. De mensen die in onze oorlog zijn gestorven, hadden nooit geleefd. De man die mijn opa in een seconde tot moes verpulverd zag worden, was er nooit geweest. Tien jaar geleden bestond onze oorlog alleen in onze verbeelding. Of, zoals Lilian Ducelle in 1970 schreef: | |
[pagina 78]
| |
Het verhaal van onze oorlog is geschreven in onze herinnering en herinneringen zijn geen bewijs. Ook wij zijn geen bewijs. Onze gedenkstenen zijn de kalistenen en het water dat ze omspoelt vertelt alleen een verhaal van zon en vrede en zorgeloosheid. Ach, laat het maar zo. Truth is stranger than fiction. Boordwerktuigkundige Gerard van Schooten werd 70 jaar geleden tijdens de Slag in de Javazee uit de lucht geschoten. Hij kwam terecht in een krijgsgevangenkamp. Daar werd hij dé specialist op het gebied van protheses. Hij maakte kunstogen uit vliegtuigraampjes en zette twaalf beweegbare kunstbenen in elkaar. Toen hij door een oud-kamparts voor een onderscheiding werd voorgedragen, werd het verzoek afgedaan als ‘indianenverhalen’. Het staat niet geschreven, dus is het niet waar. Eind zestiende eeuw voer Jan Huygen van Linschoten naar de onbekende wereld in de Oost. De literatuur naar huis beschreef voor de ‘slapbillige kachelzitters’ - zoals Tjalie Robinson ze zou noemen - een wereld die hun realiteit te boven ging; het was fiction stranger than truth. Meer dan 350 jaar later keerden we terug en onze fictie is het enige overgebleven bewijs van ons bestaan, van onze werkelijkheid. Indië bestaat niet meer, maar we hebben elkaar nog. Namen als Walraven, Zentgraaff, Bontekoe, Douwes Dekker, Zaalberg, Olivier, komen nog altijd voor in Moessons abonnementenbestand. Als de stagiaire die naast je zit, de achterkleindochter van ijzervreter en Atjeh-generaal Eenoog-Van der Heijden is, dan pas besef je dat het niet zomaar geschiedenis is, maar dat ‘we geleefd hebben en nog steeds bestaan’.Ga naar eind1 Dan pas besef je dat, zoals de Indische dichteres Saskia van Groningen schrijft: ‘I am all who came before me’. Maar waarom zou mijn oom Tap echter zijn dan de oom Tjen van Rob Nieuwenhuys? Wat is het verschil tussen mevrouw Ván Does van Couperus en mevrouw Ván Davelaar van het Indisch Familie Archief? Waarom zou ík niet Mahieus Didi zijn? En mijn overgrootvader Willem van Asdonck was nog erger dan ouweheer Da Cunha, want hij ranselde zijn kinderen en trapte ze met 14 het huis uit, zo dat heel Oudewater er schande van sprak. Onze geschiedenis is fictie. Alleen in boeken als De stille kracht, Vaders van betekenis, De tienduizend dingen, al het werk van Vincent Mahieu, en de prachtige cursiefjes van Ralph Boekholt, kunnen wij onszelf herkennen. De novelle Oeroeg beschrijft hoe twee jeugdvrienden tegenover elkaar komen te staan tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. Maar als je bij restaurant De Lachende Javaan in Haarlem gaat eten, vertelt gastheer Frans Helling graag over zijn Javaanse moeder Soepinem uit | |
[pagina 79]
| |
Gombong die tijdens de politionele acties in de kantine van haar familie kookte voor zowel haar aanstaande echtgenoot Albert die bij het KNIL zat, als voor haar broers bij de TNI, die later aanschoven. Onze truth is stranger than fiction. Ooit, in de zeventiende eeuw, werd de Indische werkelijkheid literatuur. Nu is literatuur de enige overgebleven werkelijkheid. Voor de derde generatie bevat alleen de verbeelding nog de waarheid. Wij kunnen niet zonder fictie bestaan, want onze geschiedenis bestaat alleen uit verhalen. Je móet vertellen. ‘Omdat we geleefd hebben en nog steeds bestaan’. Het staat geschreven, dus het is waar. We willen van de woorden weer mensen maken, net als Gustaaf Peek. Onze mensen mogen niet anoniem sterven, geen ‘onbestaanden’ worden, geen ‘pseudoniemen van zichzelf’, want dat zou betekenen dat ook ík niet besta. Jeroen Brouwers vreesde daar al voor. ‘Mijn Indië’, schreef hij, ‘is het papier waar ik nu op schrijf. Mijn schrijven is: het enige dat écht gebeurt.’
Marjolein van Asdonck (Gorinchem, 1972) studeerde Indonesisch in Leiden, stelde een bloemlezing samen uit het werk van de Indische journaliste en activiste Lilian Ducelle en is sinds 1999 hoofdredacteur van het Indische maandblad Moesson. |