Indische Letteren. Jaargang 27
(2012)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||
‘In onze verschillen zijn we pas Mens’, of de grenzen van de inburgering
| |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
het Petjo, het Maleis en het Moluks Maleis.
Kerstfeest 1956 in huize Boon in Amsterdam, Slotermeer. V.l.n.r. staand: Lily Ducelle, Rogier (achter hem Tjalie) en Pamela Boon. De kleine Vivian midden vooraan. V.l.n.r. zittend: Thera Rois (op de rug), Erik Hakker (was in de kost bij de familie vanwege de zeevaartschool waar hij studeerde; hij woonde op zolder), Babs Boon (zij kwam pas later naar Nederland en ging op zichzelf wonen in Rotterdam) en David Edwards van Muijen (Collectie: Historisch Beeldarchief Migranten, IISG Amsterdam).
Mensen als Jan Boon, alias Tjalie Robinson, alias Vincent Mahieu, en Rob Nieuwenhuys, alias E. Breton de Nijs, maakten het steeds duidelijker dat Indische Nederlanders zich niet minderwaardig hoefden te voelen, zich niet bescheiden hoefden op te stellen, maar trots konden zijn op wat zij in kolonie en moederland presteerden. Dat zij geen mensen waren van ‘tussen wal en schip’, dus tussen twee culturen, maar mensen ván twee culturen, dat zij geen ‘halfbloed’ maar ‘dubbelbloed’ waren.Ga naar eind1 In tegenstelling tot wat eeuwen beweerd was, namelijk dat mensen van gemengde afkomst de slechtste eigenschappen van beide ‘rassen’ zouden hebben, beweerde Tjalie dat ze van beide rassen de beste eigenschappen geërfd hadden. Tjalie had als spreekbuis het onafhankelijke Indische tijdschrift Tong Tong, in 1958 ontstaan uit Onze brug (1956) en enkele jaren na Tjalies dood voortgezet als Moesson. Hij liet niet na trots op het Indisch-zijn te prefereren | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
boven uitingen van slachtofferschap, branie boven zielig doen. Het spannende Indische leven verbeeldde hij in zowel zijn journalistieke verhalen door Tjalie Robinson, als in zijn literaire verhalen door Vincent Mahieu.Ga naar eind2 Hij staat daarmee aan het begin van de Indo-trots van de latere Indische generaties. | |||||||||||||||
Integratie versus assimilatieTjalie was voorstander van integratie, maar niet van assimilatie, al formuleerde hij het anders: het woord integratie was destijds nog niet erg gangbaar in de publieke discussie, iedereen sprak over assimilatie. Tjalie ook en hij onderscheidde twee soorten assimilatie: inburgeren met behoud van eigen identiteit, inburgeren met verlies van eigen identiteit. Die laatste ‘assimilatie’ noemde hij ook weg-assimileren. Op deze spraakverwarring moeten we verdacht zijn als we Tjalie lezen. Het duidelijkst bracht hij zijn ideeën over inburgeren onder woorden in een serie reisbrieven over groepen Indische mensen in de diaspora: Suriname, Curaçao, Aruba en de Verenigde Staten. In Tong Tong werden deze reisbrieven in 1961 gepubliceerd. In zijn brief uit New York wordt Tjalies ideaal van een multiculturele samenleving zichtbaar: Ik weet zeker, dat ik aan zelfs het honderdste deel van de waarheid tekort doe, als ik me inbeeld erin te kunnen slagen jullie [de Tong Tong-lezers] een indruk te geven van deze wonderlijke stad, werkelijk een klein aardrijkje op zichzelf. Met buurten, waar alleen Italianen wonen en Italiaans de voertaal is, buurten met Chinezen, met Duitsers, met Puerto Ricanen, Joden, Grieken, Maleiers (van Singapore), er zijn buurten waar veel Ambonnezen wonen, [buurten] waar alle mensen op straat negers zijn, enz. enz. Al deze mensen mogen in Amerika zichzelf blijven (alleen in Holland gelooft men nog in de dwaasheid van assimilatie) en - hoe gek het ook klinkt - allemaal zijn ze Amerikaan. Dit vind ik menselijk en rijk. En kijk hoe rijk New York erdoor wordt. Al deze mensen die zichzelf mogen zijn, geven allemaal hun eigen flair en karakteristiek aan het Amerikaanse leven.Ga naar eind3 Ongeveer vijftig jaar later blijkt de geschiedenis Tjalie niet helemaal gelijk te hebben gegeven gezien de gettovorming van grote groepen Afro-Amerikanen, Latino's en Puertoricanen, maar die is thans op zijn retour, en New York is meer en meer de multiculturele metropool geworden die Tjalie zich wenste. Tjalies ideaal is en blijft | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
duidelijk (in onze termen): integreren met behoud van eigen identiteit, dus integreren, niet assimileren. Reeds in Onze brug gaat Tjalie in op de vraag: wat betekent assimilatie? Hij geeft aan dat er verschillende vormen van assimilatie bestaan en dat hij de vorm ‘zelfwegcijfering’ afwijst, te weten: ‘vergeten dat je Indischman bent, zo Hollands mogelijk leven’.Ga naar eind4 De Indo is dan een toeschouwer, een ‘voor-spek-en-bonen-bijzitter’, een ‘toekang beli kartjies’. Hij roept de Indo's in provocerende termen op om trots op hun afkomst en Indoschap te zijn en op hun tradities en die in te brengen in de Nederlandse samenleving: in de politiek en in de cultuur. Hij provoceert hen als volgt: ‘Wij zijn een grandioos kleurloze, inerte, onproductieve, parasiterende massa. Wij Indischmensen dragen NIETS bij aan de cultuur, zelfs de eenvoudigste cultuur van Nederland’. Het lijkt of de Indo's aan minderwaardigheidscomplexen lijden, ze gebruiken hun grote talenten niet. En dan, zegt Tjalie, is er van assimilatie (lees: integratie) geen sprake. ‘Dan zijn wij géén Hollanders. Niks. Gewoon een collectie verklede halfbloedjes. En laat ons ons maar niets verbeelden: dat ZIJN we ook in de opinie van de gemiddelde ontwikkelde Nederlander. Bruikbare werkkracht en eventueel stemvee, MEER NIET.’ Wat wil Tjalie wel? ‘Laten we werkelijk zijn wat we zijn en daardoor een solidariteit ontwikkelen, die zijn aparte waarde opbrengt tussen de vele en veelsoortige burgerschappen in Nederland. Alleen dan kunnen we zeggen: we zijn geassimileerd.’Ga naar eind5 (Wij zouden geïntegreerd zeggen) Even scherp is ook zijn kritiek op de autochtone Nederlanders, bij wie vaak elk greintje begrip voor de Indische mens ontbreekt: ‘Waar hebt U Nederlands geleerd?’, vragen ze, ‘Bent U Chinees of Indonesiër?’. Voor hen is de Indische Nederlander ‘een juridische Nederlander’ of een ‘paspoort-Nederlander’. En dat komt de integratie niet ten goede, evenmin als het gebruik van het woord halfbloed, meestal in een ongunstige context. Hij concludeert in zijn bijdrage ‘Rare namen’: ‘Wat zanikt men toch voortdurend over assimilatie van onze zijde? En waarom komt er ook niet eens wat van de andere kant?’Ga naar eind6 Ook in Tong Tong laat Tjalie niet na om de grenzen van de inburgering naar voren te brengen, door hem telkens assimilatie genoemd. Soms doet hij dat ook met religieuze argumenten, wetend dat die bij de doorsnee Nederlander argumentatieve kracht hebben, in ieder geval hadden. Als antwoord op een echte of gefingeerde lezersbrief waarin Tjalie een vorm van ‘Indische apartheid’ verweten wordt, schrijft hij: | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
Ja, wij zijn allemaal mens. Een neger is een mens, een chinees, een arabier, een invalide, een athleet, een moordenaar en een heilige. Wat zou de Natuur, wat zou God, met al deze verschillen voorgehad hebben? Is het aan ons, mensen, om te zeggen: ‘Niets te maken met al deze verschillen, nooit over praten!’Ga naar eind7 De Schepper heeft, volgens Tjalie, immers vogels van diverse pluimage geschapen en dat maakt het bestaan juist boeiend en mooi. De wereld zou grauw zijn met alleen mussen, zo borduurt hij op zijn beeldspraak verder. ‘Als wij, kapodangs [gele vogel, soort wielewaal], terecht gekomen zijn in een kooi kerkuilen, worden wij natuurlijk “gepatol” [gepikt]. Dat zal zelfs niet veranderen als wij de kleur van onze veren veranderen. Daarom ben ik tegen weg-assimileren. En ik verwijt de kerkuilen (excusez le mot) hun domheid dat ze menen van een kapodang een kerkuil te [kunnen] maken’. Zelfs de totok accepteert zo'n ontkenning van zijn persoonlijkheid niet, want van een wilde gans kun je geen huismus maken. De Indische mensen hebben gedaan wat ze konden: ‘Wij hebben ons hier ingepast en gedragen ons als ordelijke, nijvere burgers. Maar mijn God, mogen wij onze eigen stem dan niet eens meer hebben waarmee we geschapen zijn?’Ga naar eind8 En die eigen stem komt onder meer tot uitdrukking in Tong Tong en is geen apartheid, aldus Tjalie. ‘In onze verschillen zijn we pas Mens’Ga naar eind9 en als we die niet uitdragen, leven we niet, maar vegeteren we. Tjalie wil beslist niet ‘de Sinjo uithangen’, maar wel Indischman zijn en blijven in een (destijds nog maar ten dele) multicultureel Nederland. Het inburgeren heeft zijn grenzen, de Indo heeft een kolossaal aanpassingsvermogen, maar sommige Indo-eigenschappen zijn onuitroeibaar. En daarop is Tjalie trots en moet de Indo trots zijn. Vergeten en verzwijgen zijn onwaardig. Tjalie nam daarmee een voortrekkersrol op zich, zoals de Indische gemeenschap zonder het te weten een voortrekkersrol kreeg te spelen toen volgende groepen migranten zich in Nederland kwamen vestigen.
Na Tjalie brengt de Indisch-Nederlandse literatuur op dit punt eigenlijk niet veel essentieel nieuws meer voort. Natuurlijk wordt in die literatuur aan de hand van plots en personages het wel en wee van de inburgering gethematiseerd. De inburgering die begint met het aantrekken van bespottelijke kleding in Attaca op de zogenaamde repatriëringsreis en die eindigt met de erkenning dat Nederlands-Indië niet meer bestaat en dat Nederland het enige reële vaderland is geworden - het resultaat van menig terugkeerreis van de eerste of van een rootsreis van de tweede generatie. Reeds in 1975 prachtig beschreven door Paula Gomes in Sudah, laat maar en nadien in vele | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
toonaarden en met vele varianten herhaald. Rob Nieuwenhuys laat als E. Breton de Nijs de tragische aspecten van de repatriëring van oude, eerste-generatiemigranten zien. In zijn ‘Epiloog’ bij Vergeelde portretten (1954) typeert hij hen als volgt: hún wereld is ten einde, onherroepelijk. Zoals zij, leven er duizenden, alleen al in Den Haag: Indische émigré's en ontwortelden. Sommigen zitten doelloos voor een raam, kijken naar de natte straten en bladerloze takken en denken aan hun kebonan met vruchtbomen en melattistruiken, met bloemperken en palmen. Ze hebben heimwee, een knagend verlangen naar hùn Indië en ze zeggen tot elkaar: ‘Jammer toch dat het zo gelopen is; het was er vroeger zo goed’. Anderen zitten de hele dag bij de rood-gloeiende kachel; in hun pyama met sloffen aan. Op een tafeltje ligt een pakje shag bij de hand en sigarettenpapier. Ze lezen het Rapport van de Commissie voor Achterstallige Betalingen en hun verbittering tegen de regering is groot. Ze voelen zich in de steek gelaten en verraden en een oude rancune groeit.Ga naar eind10 Verlatenheid, passiviteit, nostalgie, verbittering, op geen enkele wijze is er hier sprake van integratie zoals Tjalie die voorstaat. Uitgeburgerd voordat er nog van inburgering sprake kon zijn. Toch voorspelt Breton de Nijs dat die er ooit zal komen: Toch zullen ze - althans de jongeren onder hen - zich nog gedeeltelijk aanpassen en ze zullen vroeg of laat hun plaats in de Hollandse maatschappij wel vinden. Uit hen zal een volgend geslacht groeien, met een lichter huid en zo verder tot zij niet meer van de totoks te onderscheiden zullen zijn, noch in hun voorkomen, noch in hun opvattingen.Ga naar eind11 Rob Nieuwenhuys schreef dit in 1953, na zijn eigen repatriëring, en voorzag, geheel anders dan Tjalie, een integratie die tenslotte totale assimilatie zal worden. Hij heeft tot nu toe slechts ten dele gelijk gekregen, maar de toekomst is nog lang ... Door de tweede-generatieschrijvers wordt de innerlijke strijd om de inburgering soms uitgebeeld door twee Indische ouders van wie er een bijna Nederlandser dan de Nederlanders probeert te zijn en de ander het Indisch/Indonesische deel van de persoonlijkheid wil handhaven en cultiveren. In de roman Geen gewoon Indisch meisje (1983) van Marion Bloem is dat het geval, maar sterker nog wordt daar de tweestrijd uitgebeeld door de tweelingzusjes Sonja (Indische-Europees) en Zon (Indisch-Aziatisch). Dat Zon zich zelf doodt met een kris poesaka lijkt voor sommige critici en interpretatoren een symbool van de definitieve assimilatie, maar dan vergeten ze dat Sonja blijft voortleven, als symbool van de integratie: Nederlands, maar ook Indisch. | |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
Zoals Babs in de roman Vaders van betekenis, eveneens van Marion Bloem. Zowel de belangrijkste personages van Bloem als de schrijfster zelf belichamen voor mij in hoge mate wat Tjalie bedoelde met geslaagde inburgering: integratie ja, assimilatie nee! | |||||||||||||||
Literatuur als intermediairHet onderwerp verdient een veel uitgebreider behandeling dan ik in dit kader kan doen. Mijn indruk is dat de problematiek van integratie, assimilatie en inburgering in de Indisch-Nederlandse literatuur vaker en diepgaander aan de orde gesteld is dan in de literatuur van de overige nieuwkomers, individuele uitzonderingen zoals het werk van Hans Sahar en Kader Abdolah daargelaten. Ook lijkt de integratie van bepaalde schrijvende nieuwkomers te grenzen aan assimilatie. De Turks-Nederlandse schrijfster Nilgün Yerli schertst in een interview: Ik eet zuurkool, drink chocolademelk met slagroom, vier sinterklaas en Kerstmis en eet op kerstavond een beschuit met muisjes omdat Jezus geboren is. Ik ben dol op spruitjes en het koningshuis, kan schaatsen, heb ook Nederlandse vrienden en een hond wier drollen ik opruim. Geïntegreerd? Zeg jij het maar!Ga naar eind12 De problematiek is ook anders, want voor de Indische Nederlanders is de migratiereis een enkele reis: Indië bestaat niet meer. Surinamers, Antillianen, Marokkanen en andere nieuwkomers houden de mogelijkheid open van terugkeer: direct of later als de economische of de mensenrechtensituatie verbeterd zal zijn. Hun verblijf in den vreemde voelt anders, minder gedwongen, minder uitzichtloos, minder definitief. Door de toenemende vreemdelingenangst, is echter de ontvangst van deze laatste groepen soms nog killer en onverschilliger geweest dan die van de Indische Nederlanders. Ook meer of minder versluierd populistisch racisme speelt een groeiende rol. Schrijvers doen daar wat aan, maar ontkennen niettemin vaak dat ze met hun teksten enig maatschappelijk emancipatorisch doel nastreven. Zij schrijven alleen om te schrijven en niet om aan interculturele communicatie te doen zoals Hafid Bouazza bijvoorbeeld schamper opmerkte - ‘Ik ben geen maatschappelijk werker’ -Ga naar eind13 maar hun werk heeft in feite die intermediaire functie wel. Tjalie leerde Nederlanders Indië en de Indische cultuur kennen, hij leerde Indo's de Nederlandse cultuur (bijv. in Piekeren in Nederland). Kader Abdolah is ook een intermediair tussen Nederlanders en nieuwkomers, tussen normen en waarden van Nederland en van Iran, | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
tussen het christendom en de islam. Fouad Laroui zegt te schrijven voor mensen die hun land hebben verlaten of geïnteresseerd zijn in multiculturele problemen. De functie van deze literatuur lijkt me behalve de intermediaire of interculturele, ook die van de verwerking van trauma's, van de acceptatie van de werkelijkheid en tenslotte die van het ontwikkelen of herstellen van zelfbewustzijn en zelftrots. Zeker lijkt dat te gelden voor de Indisch-Nederlandse literatuur.
En daarmee zijn we terug bij Tjalie. Hij schreef ‘In onze verschillen zijn we pas Mens’ en in een reisbrief uit de Verenigde Staten voegde hij daaraan toe: ‘Waarom dat eeuwige Hollandse gezeur en ge-urm over aanpassen en “vergeten maar”? Waarom wil Holland wijzer zijn dan God, die toch alle mensen schept met een eigen geaardheid? Als wij onder al deze verschillen maar mens blijven en elkaar respecteren.’Ga naar eind14 Vijftig jaar geleden schreef hij dat, maar zijn uitspraak is nog altijd actueel! Evenals die andere uitspraak: ‘En waarom komt er ook niet eens wat van de andere kant?’, ofwel, in mijn woorden, als nieuwkomers geacht worden flink te vernederlandsen, moeten dan Nederlanders ook niet ten minste enigszins vernieuwkomeren? | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
Bert Paasman is emeritus hoogleraar Koloniale en Postkoloniale Cultuur- en Literatuurgeschiedenis (Universiteit van Amsterdam). Zijn dissertatie behandelde het Nederlandse slavernijdiscours. Hij publiceerde over de letteren van de Verlichting, van Oost- en West-Indië en Zuid-Afrika en over de moderne migrantenliteratuur. Hij was onder meer redacteur van Oso, tijdschrift voor Surinamistiek en van het tijdschrift Indische Letteren. |
|