Indische Letteren. Jaargang 27
(2012)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||
De mythe van de branie Indo motorrijder
| ||||||||
[pagina 4]
| ||||||||
Indisch fuifjeIn ‘De regen voorbij’ voert Mahieu een Indische jongen op. Het is een nog jonge motorrijder die in de donkere nacht van het vooroorlogse Batavia in zijn eentje geniet van zijn zacht stampende motor en wellustig aan de kracht denkt die onder hem ontbrandt als hij maar even gas geeft: aaaah, de voorbij schietende wereld en de enerverende jacht! In de hele literatuur had de jongeman geen motorrijdende romanheld of gedicht over het voortjagen op een motorfiets kunnen vinden, en daarom vergeleek hij zichzelf met de geobsedeerde klassieke held Pheadon (Phaëthon), de zoon van de zonnegod Helios, die met de zonnewagen langs het azuren zwerk joeg.Ga naar eind3 Langzaam rijdt hij door een oud Indisch buurtje. De jongeman bekijkt de omgeving enigszins vanuit de hoogte: slecht verlichte straten met ‘vermoeide’ tamarinden en een enkele ‘timide’ straatlantaarn met ‘moe neerhangend licht’. De lege voorgalerijen van de oude huizen, diep weggescholen achter ‘donkere, verwaarloos- | ||||||||
[pagina 5]
| ||||||||
de’ erven kaatsen diep en somber het ‘bm-bm-bm’ van zijn motor terug als ‘dong-dong-dong’.Ga naar eind4 In de stille nacht hoort hij al van veraf het luidruchtige feestgedruis van een huisfuifje. De motorrijder kent die fuifjes wel: ze horen bij deze buurt van ‘te eenvoudige’ Indische mensen van de oude stempel. Er zal vast en zeker lontong, huzarensla, croquetjes en bowl geserveerd worden. Ook durft hij erom te wedden dat de jongelui vóór zullen dansen en de ouweluitjes op de achtergalerij aan het babbelen zijn. De blasé manier waarop de jongeman op het Indische buurtje en fuifje reageert, waarschuwt ons meteen al in het begin van het verhaal voor een ambivalentie die de nachtelijke rijder met zich meedraagt. Hij blijkt zich gereserveerd op te stellen tegenover alles wat met ‘Indisch’ te maken heeft. Zo wenst hij deftig als ‘François’ te worden aangesproken, wil niets weten van het gewone ‘Frans’ en al helemaal niets van ‘Pang’, de onder Indo's gebruikelijke verbastering van zijn naam. Niettemin luistert hij wel naar de typisch Indische roepnaam ‘Mac’, de afkorting van zijn achternaam Macaré. Mac wordt geplaagd door een dilemma; hij is een studiekop, maar is ook dol op zijn motor. Die twee liefdes gaan niet goed samen en bezorgen hem een tweestrijd, die verergerd wordt door zijn standsbesef. Mac schat zijn eigen afkomst en klasse hoger in dan die van de doorsnee motorrijder en voelt zich als intellectueel ver verheven boven de gewone Indische jongens. Hun macho wereld spreekt hem aan, maar de nadenkende kant van zijn wezen belet hem zich te verliezen in jacht, motoren en vechten, instincten die de mannelijke Indo wereld karakteriseren. Die ambivalentie heeft zijn vrienden van hem vervreemd. Branie, maar in wezen in zichzelf gekeerd vormt deze eenling het Indische equivalent van de Amerikaanse lone ranger. Dan barst de regen los die de hele vooravond al ‘vervelend’ in de lucht gehangen had en Mac besluit vlak bij het huisfuifje onder een afdakje te schuilen om zijn mooie, dure kleren niet te bederven. Hij bewondert de motor die vlakbij het huis gestationeerd is, en wordt door de feestvierende motorrijder binnengenood: ‘ajo ikoet, apa lagi; rehen, jaah!’ (kom mee naar binnen, het regent toch!).Ga naar eind5 Mac gaat andere motorrijders meestal uit de weg, maar deze vent mag hij wel. Zijn kennismaking met de aanstiele meisjes en stoere jongens die in de voorgalerij onophoudelijk aan het sjansen en dansen zijn verloopt gesmeerd. Bij de vrouwen valt de besluiteloze buitenstaander in de smaak. Moeiteloos wint hij de warme belangstelling van zowel jonge meisjes als oudere Indische ‘tantes’. Mahieus tekening van de dampende, rokerige achtergalerij stampvol moeders en tjangs (oma's) komt van binnenuit en bezit het vertrouwde mengsel van ironie en familiariteit die veel Indische vertelsels kenmerkt. De dames zitten te kletsen tussen pannen en teilen vol lekkernijen, naast | ||||||||
[pagina 6]
| ||||||||
bijzettafeltjes die haast bezwijken onder borden, bestek en ineengeschoven glazen.
De Harley-Davidson motor club. Bandoeng 1930 (Collectie: IWI).
‘Mammie’, die haar kleverige handen niet vrij heeft, steekt Mac haar elleboog toe ter kennismaking. ‘Waar of de heren zitten,’ vraagt Mac. ‘Allemaal jahén. Tjèlèng zogenaamd. Als maar niet tjèlèng kondé,’ is het antwoord (de mannen jagen zogenaamd op zwijnen, maar ze zullen wel op vrouwenjacht zijn). Mac vindt de gewaagde grapjes onaangenaam, maar lacht smakelijk vanwege de oud-Indische familieband die zich ‘makkelijk naar vreemden uitstrekt’.Ga naar eind6 De nieuwkomer amuseert zich een tijdje onder de dansende jongelui, bouwt spanning op met een zekere Loes en wanneer hij er vandoor wil, wenst Loes thuisgebracht te worden. Met zijn motor tussen zijn benen en het meisje achterop tart Mac het lot. Jagend door de straten van de stad daagt hij de goden uit en op het nippertje ontsnappen ze aan de dood. Hij voelt zich wel aangetrokken tot Loes, maar vindt haar ook vulgair: ‘iets in haar was gelijk aan zijn motor en toch ook aan een dier-mens’. Dan draait Mac de stille strandweg naar Priok op en rijdt door naar het verlaten strand waar alleen een ‘bepaald slag’ men- | ||||||||
[pagina 7]
| ||||||||
sen komt en waar jongelui ‘raaierij’ uithalen met meisjes.Ga naar eind7 Net nadat hij tegen Loes gesnoefd heeft over zijn bokskunst, wordt Mac in elkaar geschopt door twee ruziezoeende Indo's; gemene boewaja's in pyjama uit de achterbuurtsloppen. Hij zijgt ineen, maar plots hoort hij Loes tieren: ‘beest! varken! hoerenkind! hond!’ en met een stuk hout mept zij de boewaja's weg. Mac is vernederd tot op het bot. Niet alleen is zijn mannelijke eer gekrenkt, ook zijn superioriteitsgevoel is aan flarden: Phaedon was dood. Vernederd, besmeurd, besmet, waardeloos gemaakt. Door de eerste de beste badjingan (tuig). En door Loes ... Ik faalde waar Loes slaagde. Ik, ver verheven boven het lage, word omlaaggehaald door het lage. En gered door het lage ... Gauw Loes thuis brengen. Weg met haar, vlug.Ga naar eind8 Wanneer Mac eenmaal in Loes' paviljoentje aangekomen is neemt Mahieu de ruimte voor een dubbelzinnige verleidingsscene. Terwijl Loes zich uitkleedt braakt de murw geslagen Mac heel zijn verbondenheid, afkeer, liefde en haat ten aanzien van de Indische wereld uit: Macaré liep met stokkende adem naar binnen, sloot de deur achter zich en er tegenaan leunend sprak hij met hortende, intense stem: je weet wel dat ik nu niets meer van je wil (ze trok haar onderjurk uit), je bent wél vulgair net als je vrienden en je vijanden (ze trok haar bustehoudertje uit), die met zand gooien en vuilbekken en onder je gordel slaan (ze liet haar broekje om de enkels vallen en stapte er gracieus zijwaarts uit), ik ben twintig klassen hoger dan jullie (ze trok een witte kimono aan, als een zilverzijden spinsel om haar ademloos zuivere figuur), ik haat jullie, ik haat jullie (ze wendde zich om en kwam glimlachend naar hem toe, tussen zijn afwerende handen door), ik haat jullie en - en (ze sloeg haar armen om hem heen) ik houd van jullie, weet je, meer dan jullie ooit begrijpen kunnen. Help me, Loes (machteloos). Ik ben barang aloes. Hij beefde.Ga naar eind9 Eenmaal in Loes' bed vergeet Mac al zijn vertwijfeling over zijn Indische positie: ‘Het bed was thuis. Thuizer dan thuis ooit geweest was.’ Phaedon is dood. Maar pas in de laatste zinnen van het verhaal, wanneer Loes samenvalt met de motor, geeft Mac zich gewonnen: ‘Hij glimlachte en trad binnen in de nacht van haar wijde ogen ... Hij trok haar langzaam en sterk om als in een sublieme bocht’.Ga naar eind10 In ‘De regen voorbij’ staan de motor en het Indisch meisje symbool voor het ‘lage’, instinctmatige Indo leven. | ||||||||
[pagina 8]
| ||||||||
Verliefd op de motorfietsAcht jaar nadat hij ‘De regen voorbij’ schreef komt Mahieu met een sterk verkorte versie onder de titel ‘Wharrrr-Wharrrrr-wharrrrr!’. De eerste zin drukt al meteen een dilemma uit: ‘In die tijd wist je niet waar je meer van hield, van je meisje of van je motorfiets.’ Deze tweestrijd is van een geheel andere orde dan die in ‘De regen voorbij’. Het gaat niet langer om klassenverschil ofde tegenstelling hoog-Europese en laag-Indische cultuur, maar om twee vormen van dezelfde Indo cultuur: meisje of motor? Al snel is duidelijk dat het pleit beslecht wordt in het voordeel van de motor. De eerste drie en een halve pagina's van het toch al korte verhaal bevatten één en al verheerlijking van de motorfiets en de geëxalteerde toon maakt er geen geheim van dat de Indische motorrijder verliefder is op zijn motorfiets dan op zijn meisje. Een ander verschil met het eerste verhaal is dat de hoofdpersoon zich absoluut niet distantieert van andere motorrijders. Integendeel, hij vereenzelvigt zich volkomen met hen: ‘Ons lichaam kent maar één zinnelijkheid: die van het krommen in de bocht en het strekken in de rechte baan’.Ga naar eind11 Het grootste verschil met het eerste verhaal zit 'm echter in de personele vorm. Terwijl in ‘De regen voorbij’ een externe en interne verteller afwisselend aan het woord zijn, wordt ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ verteld door een ik-personage dat terugkijkt. ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ is opgebouwd als een herinnering van een Indische jongen die op het verleden terugkijkt en zich zijn motor met liefde herinnert.
Mijn vader Rein Pattynama sleutelend aan zijn motor. Batavia ca 1935 (Collectie: Familiearchief Pattynama)
| ||||||||
[pagina 9]
| ||||||||
Net als zijn voorganger belandt deze motorliefhebber op een Indisch huisfuifje waar zijn intelligente mannelijkheid gestreeld wordt: ‘Ik was een van de weinige intelligentere jongens in dit gezelschap. Meisjes houden altijd van pientere jongelui. Ook al zijn ze als man minder waard dan onontwikkelde jongens. Verdomd vreemd. ... Nou ja, ik voer er wel bij’.Ga naar eind12 Ook hij neemt uiteindelijk een meisje mee naar het strand, en speelt onderweg met haar en zijn leven. Deze keer heet Loes Laura. De jongeman kent zijn klassieken en wil dat ook weten: Ik sprak: ‘Laura heet je? Het is de mooiste naam die ik ken.’ En ik vertelde van Petrarca. En van Romeo en Julia. En van Floris ende Blanchefloer. En van Paradise Regained. Van Cartesius en Verlaine. Van Gauguin en Conrad. (‘Verveel ik je niet?’ ‘Oh nee, nee-nee-nee-, ga door. Nog nooit heb ik zulke mooie dingen gehoord!’) En ook van de oeroude maar nimmer gedichte vreugden: van het jagen, het vuistvechten, het motorrijden. En van mijn nieuwe, zelfgemaakte filosofie: De Absolute Noodzaak van het Geweld voor het Bewaren van het Evenwicht in de Cultuur. Pshaw!Ga naar eind13 Opvallend is de zelfironie en niet veel later dient wérkelijk Geweld zich dan ook aan in de vorm van de twee valse boewaja's die de filosoferende jongeman uitdagen en in elkaar trappen. Ook in dit verhaal is het weer het meisje dat de jongeman weet te redden. In weerwil van haar esoterische muze naam slaat Laura er hysterisch op los onder het slaken van de meest smerige en liederlijke scheldwoorden. Creperend van de pijn komt onze held vervolgens tot inzicht: ‘Godsamme, dacht ik, hoe afdoend! ... wat wérkelijk reëel is, is het lage ... Ideeën zijn maar wolken: mooi om naar te kijken, en verder voos en niks. Waardeloos. Laura, de droom: waardeloos. Laura, de werkelijkheid: laag en plat. “Kom we gaan naar huis.”’Ga naar eind14 Het hoge westerse ideaal is in ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ kansloos in de strijd met het ‘lage’ Indische. De geslagen motorrijder brengt Laura thuis, maar blijft niet slapen. In ‘De regen voorbij’ dienden verleiding en seks om Mac te verzoenen met de Indische wereld, maar in ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ is dat niet nodig. De (Indische) motor was immers al vanaf het begin favoriet en het meisje vertegenwoordigt hier eerder een zusje dan een verleidster: ‘Even niet kijken,’ zei ze links van me en begon haar jurk over haar hoofd te trekken. Ik trok met mijn gezicht. Het deed pijn. Ze deed een witte kimono om. Ze trok haar kousen uit. Was dit verleiding? Nee, het was vertrouwen.Ga naar eind15 | ||||||||
[pagina 10]
| ||||||||
‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ wordt afgesloten met een ode aan de motor: ‘En ik stapte op mijn motorfiets en maakte hem wakker met een trap en scheurde hem de kampong uit en de straat op ... Ik draaide de gasmanette naar me toe, langzaam en wreed: “Wharrrr (a tremendous ...) wharrrrr (sound and fury ...) wharrrrrr (signifying nothing ...)!!!”. Nothing? Nothing?! Ik draaide de gasmanette naar me toe tot het niet meer kon’.Ga naar eind16 ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ begint en eindigt met lof op de motor. De sluitende cirkel van bewondering in dit verhaal laat zien dat het ik-personage de motor - het zinnebeeld van Indo mannelijkheid - hoger aanslaat dan de klassieke, westerse idealen. Ook de verwijzing naar de titel van William Faulkners roman Sound and Fury (1929) heeft betekenis. Misschien houdt die verband met de razende intensiteit die de combinatie van sound en fury oproept. Maar het noemen van de Amerikaanse klassieker verlegt ook de aandacht van het oude Europa naar het nieuwe Amerika. Bovendien is Faulkner's boek een vertelde herinnering en Mahieus verwijzing onderstreept nog eens dat het ook in zijn verhaal gaat om een herinnering. Dit aspect van herinnering en terugblik is belangrijk wanneer we proberen na te gaan in welke context Mahieu begon aan een herschrijving, en waarom hij één van zijn vroegere verhalen een andere betekenis meegaf. | ||||||||
Onversaagde oproepenIn de twee verhalen zitten heel wat overeenkomsten. De status en betekenis van ‘Indo mannelijkheid’ is en blijft het ondergrondse thema. In beide verslaan de vrouwen de vijand, en steeds wordt hun vechtlust, anders dan wanneer het een man zou betreffen, gelijkgesteld aan lage dierlijkheid. Man-vrouw tegenstellingen zijn dan ook in beide vertellingen stereotiep uitgewerkt, maar dat is niet vreemd gezien de tijd waarin de verhalen zijn geschreven.Ga naar eind17 Naast clichématig beschreven gender opposities spelen ook andere hiërarchische tegenstellingen een rol, zoals oost-west en hoge-lage cultuur. Zo worstelt Mac in ‘De regen voorbij’ met twee onverenigbare kanten van zichzelf: enerzijds verlangt hij naar Indisch gezelschap, hard motorrijden, het lot tarten en Indische vrouwen, anderzijds haakt hij naar het esoterische, de ascese en het klassieke schoonheidsideaal van de westerse wijsbegeerte. In ‘Wharrr-wharrr-wharrrrr!’ heeft het ik-personage in retrospect al gekozen voor een instinctmatig ‘Indisch leven’ dat hij verkiest boven een op Europa gerichte identiteit.
Twee jagers bij hun motor. Voorblad van Tong Tong 13e jrg. no 2, 30 juli 1968.
| ||||||||
[pagina 11]
| ||||||||
Wat is er veranderd tussen 1950-51 toen Mahieu op Borneo ‘De regen voorbij’ schreef en 1958 toen hij het verhaal herzag? Jan Boon/Tjalie Robinson was verhuisd naar Nederland. Zoals bekend heeft Jan Boon zich na zijn aankomst in Nederland onder de journalistennaam Tjalie Robinson intensief bezig gehouden met de Indische identiteit en de toekomst van Indo's als groep. In 1958 richtte hij ‘het enige Indische blad in de wereld’ Tong Tong op en begon de berooide, ontheemde en vaak getraumatiseerde Indo's op te jutten: hou je kop hoog en vergeet niet waar je vandaan komt! Met zijn onversaagde oproepen had hij twee dingen voor ogen. Ten eerste wilde hij het immateriële erfgoed uit Indië veilig stellen. Ten tweede streefde hij ernaar van de als los zand aan elkaar hangende Indische migranten een hechte gemeenschap te maken met eigen herinneringen. Hij was dus uit op de vorming van wat wij nu een ‘herinneringsgemeenschap’ noemen, een groep die een gevoel van saamhorigheid | ||||||||
[pagina 12]
| ||||||||
en zelfbesef ontwikkelt door middel van collectieve herinneringen, inclusief een gemeenschappelijk verleden.Ga naar eind18 De journalist en activist Tjalie Robinson had een zelfbewuste Indische groep voor ogen en daar ging hij voor: Poekoel Teroes! Als Mahieu schreef hij verhalen, maar voelde zich, zowel door de Nederlanders als door zijn eigen groep die hij eens tollol (dom) noemde, onbegrepen. Met toenemende weerzin had hij een tijdlang in de Nederlandse literaire coterie verkeerd. Volgens hem ging het ‘werkelijke’ leven aan Nederlandse schrijvers en dichters voorbij. Hij had een hekel aan schoonschrijverij en het begrip ‘literair’ zei hem weinig.Ga naar eind19 Zijn methode was vertellen. Al in 1955 schreef hij in een brief ondertekend met ‘uw toegenegen Tjalie Robinson’ aan Maria Dermoût dat hij teleurgesteld was over de reacties op zijn Mahieu-verhalen. Hij wilde stoppen met schrijven om het ‘mooiste vertelboek dat Nederland ooit gekend heeft’ door te geven aan volgende generaties:Ga naar eind20 Alles wat nu nog in Holland leeft aan herinnering, wil ik verzamelen. En te boek stellen. Want ik weet zeker dat mijn kinderen en kindskinderen straks zullen hunkeren naar een echo uit onze tijd. En dan zal de door hen begeerde lectuur er zijn.Ga naar eind21 Niet veel later herschreef hij zijn verhaal over de Indische lone ranger. In hetzelfde jaar dat ‘Wharrr-wharrr-wharrrrr!’ uitkwam stichtte hij Tong Tong, en doekte hij Vincent Mahieu op. | ||||||||
Brandende taakVolgens Lilian Ducelle was de beslissing om niet meer ‘literair’ als Mahieu te schrijven Tjalies grote tragiek. Zij meende dat de claim die ‘ze’ op Tjalie Robinson hebben gelegd de literaire schrijver in hem tot zwijgen heeft gebracht: Het heeft hem erg veel verdriet gedaan. Hij had eigenlijk Vincent Mahieu willen zijn. Ze hebben hem geclaimd als Tjalie Robinson, en hij heeft dat met liefde toegestaan. Maar hij heeft van een groter publiek nooit de erkenning voor Vincent Mahieu gekregen. Dat heeft hem verbitterd.Ga naar eind22 Tjalie moet zijn positie als Indo voorman hebben opgevat als een brandende taak die geen uitstel kon lijden. Het is die haast en heilige plicht die volgens mij geleid heeft tot de herziening van de vertelling over de motorrijder die niet kan besluiten of hij nu wel of niet van Indo's houdt. Terwijl ‘De regen voorbij’ uitgebreid de tijd neemt | ||||||||
[pagina 13]
| ||||||||
voor innerlijke reflecties en sfeertekening is ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ sterk ingekort tot nog niet eens de helft van het eerste. Alleen al de titel ‘Wharrrr-wharrrr- wharrrrr!’ geeft de urgentie aan die Mahieus alter ego Tjalie Robinson in 1958 voor ogen stond. Er is niet langer ruimte voor de geuren en geluiden van een nacht in een oud-Indische buurt en geen tijd meer voor ironische schetsen van het vertrouwde Indische huisfuifje met feestende jongelui en kletsende oudjes. De innerlijke strijd en noodzaak om te kiezen tussen Indisch-instinctief en Europees-beschouwend heeft in het tweede verhaal plaats gemaakt voor Indische herinnering. Als het zo is dat Tjalie ‘De regen voorbij’ in 1950 schreef, dan was hij nog in Indië, op Borneo. In 1958 was hij in Nederland begonnen aan zijn verzamelwerk en ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ maakt deel uit van zijn opdracht een Indische identiteit en herinneringsgemeenschap te vormen. ‘Wharrrr-wharrrr-wharrrrr!’ is geschreven als terugblik met een ik-verteller. Daarom ligt in deze verkorte versie de nadruk op een Indische jongen die op de motor, tijdens de jacht en het boksen niet alleen zijn mannelijkheid, maar ook zijn Indische identiteit bewijst. Vermoedelijk vanwege het gedreven appel van Tjalies postkoloniale ‘stem van Indisch Nederland’ aan de Indische gemeenschap zijn Vincent Mahieus herinneringen aan het avontuurlijke, mannelijke, Indische leven in het collectieve geheugen blijven hangen. Het gevolg is dat hoeveel saaie, onavontuurlijke Indische mannen er in werkelijkheid ook rondlopen, veel mensen geneigd zijn Indische jongens/mannen te associëren met de mythe van de branie Indo die voortjakkert op zijn motor en leeft voor jagen en boksen. | ||||||||
Bibliografie
| ||||||||
[pagina 14]
| ||||||||
Pamela Pattynama is Indisch Huis Professor koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Zij geeft les in (post)koloniale literatuur en filmstudies en doet onderzoek naar herinneringen over Indië en het koloniale verleden in literatuur, films en foto's. |
|