Indische Letteren. Jaargang 20
(2005)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Beb Vuijk (midden) als enige ‘Nederlandse’ journaliste met president Sukarno (met tropenhelm) tijdens diens reis door de Molukken eind 1951 begin 1952 (bron: familiearchief).
| |
[pagina 71]
| |
Beb Vuijk
| |
Jeugd in HollandVoordat ik nader inga op wat Beb heeft geschreven over de Molukken en - nog belangrijker - over het leven in het naoorlogse Nederlands- | |
[pagina 72]
| |
Indië en over het leven in het onafhankelijke Indonesië, zoals dat terug te vinden is in mijn najaar 2005 te verschijnen proefschrift Een leven in twee vaderlanden: Een biografie van Beb Vuijk, eerst iets over haar jeugd. Ze wordt op 11 februari 1905 in Delfshaven als eerste kind geboren uit relatief welgestelde ouders met een halfbloed Indo-europese vader en blanke moeder. Ze is dus een tweede generatie Indo-europese met een kwart Indisch bloed. Haar vader is op zeer jonge leeftijd door zijn Hollandse vader, een tabaksondernemer in het regentschap Besoeki, naar Nederland gezonden voor zijn opvoeding. Voorzover valt te achterhalen hebben zijn Indische genen nooit geleid tot het verlangen terug te keren naar zijn geboorteland. Hoe anders ligt dat met zijn dochter. In haar autobiografische terugblikken heeft Beb herhaalde malen opgemerkt dat ze zich al op jonge leeftijd bewust werd van haar Indische achtergrond doordat ze uitgescholden werd voor neger, indiaan of liplap. Tezamen met haar sterk jongensachtige gedrag en haar aversie tegen een burgerlijke leefwijze, ontstaat bij haar het gevoel apart te staan van anderen en in relatie hiermee de wens naar Indië te willen. Hoewel herinneringen aan het eigen verleden niet zelden bewust of onbewust egostrelende mythische proporties aannemen, lijkt Bebs bewering over haar verlangen naar de kolonie tamelijk betrouwbaar. Immers in haar op achttienjarige leeftijd in het christelijke gezinsblad Eigen haard gepubliceerde eerste kinderverhalen speelt Indië op de achtergrond altijd een rol. Na op 23-jarige leeftijd een vergeefse poging te hebben ondernomen een baan te vinden in Indië, is het twee jaar later zover: ze vertrekt naar het geboorteland van haar vader om lerares en groepsleidster te worden bij de Soekaboemische Opvoedingsgestichten, een internaat voor verwaarloosde of verweesde Indo-europese meisjes en jongens. Op de boot voltrekt zich een in die tijd niet ongebruikelijk romantisch scenario: ze ontmoet de theeplanter Fernand de Willigen die haar op de rede van Sabang ten huwelijk vraagt. Twee jaar later gaat ze met hem naar het nauwelijks door de westerse beschaving beroerde Molukse eiland Boeroe om daar de kajoe-poetihplantage van Fernands vader nieuw leven in te blazen, een min of meer noodgedwongen stap omdat Fernand door de wereldwijde economische crises in de dertiger jaren door de zogenaamde theerestrictie werkloos is geworden. | |
Schrijfster op en over BoeroeOp Boeroe begint Beb te schrijven over het leven en haar leven in Indië, in eerste instantie niet literair, maar als huisvrouw en als plantersvrouw. Vanaf september 1933 tot eind 1940 verzorgt ze achttien afleveringen van de rubriek ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’ in De huisvrouw van Indië, maandblad voor de huisvrouw in Indië van de afdeling Batavia. Ze begint haar journalistieke arbeid voor het | |
[pagina 73]
| |
maandblad met een onderwerp dat altijd een belangrijke plaats in haar leven en literaire werk heeft behouden: de tuin. Als ze op het eiland aankomt, treft ze om het huis een verwaarloosd groot stuk grond van een hectare aan. Beb neemt direct met voortvarendheid de tuinontginning ter hand door de grond om te ploegen, bedden aan te leggen en vervolgens een grote variëteit aan groenten en kruiden te zaaien. Dat laatste doet ze vooral omdat op het eiland, zo constateert ze met teleurstelling, nauwelijks groenten zijn te verkrijgen. In een paar afleveringen houdt ze haar lezeressen op de hoogte van de tuinvorderingen. Aanvankelijk lijkt haar arbeid een succes te worden, maar uiteindelijk blijkt de grond van de tuin toch te dor en te onvruchtbaar. De abonnees van het maandblad worden ook deelgenoot gemaakt van andere onderdelen van het huisvrouwenbestaan zoals de viering van Kerstfeest, de productvoorraad in de toko's op het eiland, het reilen en zeilen in Bebs keuken, de dierenhuishouding en de komst van de KPM-boot die voor Beb en haar man en de twee andere Europese echtparen op het eiland een aangename afwisseling vormt op het harde en saaie bestaan. Het zijn evenwel niet alleen ‘vrouwenpraatjes’ die ze in haar rubriek verkoopt. Ze laat ook duidelijk merken dat ze een plantersvrouw is die het wel en wee van de onderneming zeer ter harte gaat. Ze beschrijft hoe de kajoe-poetihwinning in zijn werk gaat en met welke moeilijkheden haar man en zij geconfronteerd worden bij het weer op poten zetten van de onderneming. De traditionele gewoonten van de Boeroenese stokers in de door Arabieren en Chinezen beheerste kajoe-poetihcultuur vormen het belangrijkste beletsel om een op westerse leest geschoeide onderneming op te zetten. Voortdurend laat Beb ook blijken maar weinig inlevingsvermogen in de inheemse Molukse cultuur te hebben, een houding die ze tot haar dood zal behouden. Haar betrokkenheid bij het ondernemingsgebeuren mondt tijdens een verlof in Nederland van begin 1937 tot begin 1938 uit in een bijna wetenschappelijke verhandeling over de kajoe-poetihwinning in een feuilleton voor het Haarlems dagblad, getiteld ‘In het laatste huis van de wereld: brieven uit de Molukken’. Nergens in de literatuur over Nederlands-Indië krijgt men zo'n goed inzicht in deze landbouwcultuur. Tot op de dag van vandaag is het onmisbare informatie voor degene die zich wil verdiepen in dit tropisch gewas. Delen van haar rubriek voor het huisvrouwenblad en van haar feuilleton voor het Haarlems dagblad zal ze vrijwel letterlijk overnemen in haar eerder vermelde boek Het laatste huis van de wereld, vaak wel een kroniek van het Boeroenese leven genoemd, waarbij onder kroniek volgens de dikke Van Dale wordt verstaan: een verhaal van gedenkwaardige en chronologisch gerangschikte gebeurtenissen zonder dat tussen deze gebeurtenissen een onderlinge samenhang hoeft te bestaan. | |
[pagina 74]
| |
Het huis van Beb Vuijk en haar man te Namlea op Boeroe (‘het laatste huis van de wereld’).
| |
[pagina 75]
| |
Het boek laat zich echter ook anders typeren - als een loflied op een avontuurlijk bestaan. Wellicht het sterkst en het meest literair vindt dit zijn uiting in de beschrijving van prauwtochten die Beb maakt langs de kust van Boeroe; een onderwerp dat ook in enkele andere verhalen van haar terugkomt. Met korte zinnen en eenvoudige taal roept ze op warme, lyrische én vrouwelijke wijze de stemming op die de natuur, de zee en het leven in de Molukken bij haar teweegbrengen. Behalve in de wijze waarop ze een sfeer weet op te roepen is het verslag van de prauwtochten ook in een ander opzicht typisch vrouwelijk en mede daardoor uniek in de Indisch-Nederlandse literatuur: ze beschrijft de reis van een sociale eenheid, bestaande uit het gezin De Willigen en hun bedienden. Beb betrekt het doen en laten van elk lid van het reisgezelschap in het verhaal, waardoor een te langdurige aandacht voor landschap en omgeving wordt voorkomen, en daarmee het gevaar dat verveling in het verhaal sluipt. Bij wijze van voorbeeld een klein citaat uit de beschrijving van zo'n prauwtocht: Eerst als wij reeds vlak onder de kust van Ambelau [een eiland ten zuidoosten van Boeroe] zijn gekomen, bollen de zeilen opnieuw uit. Het wildhout groeit hier van de vloedlijn tot de bergkammen. We liggen languit op de bultzakken in de roef; vermoeid van de langzame uren op de fonkelende zee, genezen onze ogen in het groen van dit land. Het is vloed, bomen buigen zich diep over het water, tijgerorchideeën hangen in lange bloesemtakken naar beneden en het geurt er naar kenanga. Op een kleine kaap in zee ligt een witte missigit [moskee], de dakspits met zink bekleed, tussen rode en gele struiken. Brede treden stijgen uit het water omhoog, terzijde afgesloten door een wit stenen muurtje.Ga naar eind1 Een heel andere kant van Beb leren we kennen als ze kritiek uitoefent op het koloniale milieu. Ook dat doet ze in Het laatste huis van de wereld, maar ook bijvoorbeeld in de recensies die ze schrijft voor het Bataviaasch nieuwsblad en de Indische courant. Naar eigen zeggen heeft haar kennismaking met Du Perron in april 1938 en daarna met zijn vriendenkring, er in belangrijke mate toe bijgedragen dat ze zich kritisch tegenover het koloniale bewind is gaan opstellen. Ook hier wil ik een passage uit Het laatste huis van de wereld citeren: Vrijwel iedereen die in Indië aankomt met het doel hier een werkkring te vinden, is reeds begonnen te veranderen. De bescheiden man die zich te Genua heeft ingescheept, is vele graden belangrijker geworden, wanneer hij te Priok aan wal stapt. Het is een oxydatieproces van de ziel, waaraan geen mens ontkomt. [...] De Compagnie is in de rechten getreden van de Inlandse hoofden en driehonderd jaar lang is iedere | |
[pagina 76]
| |
nieuweling bij aankomst in Indië automatisch hoofdman geworden, een leider, een zeer belangrijk persoon. [...] Maar op de buitenbezittingen [...] is iedere Europeaan een vertegenwoordiger van het Gezag, mens en symbool tegelijk en dit symbolisme wordt de meesten fataal. Op deze plaatsen is de belangrijkheid van de Europeaan omgekeerd evenredig aan het aantal en waar dit tot een of twee teruggelopen is, wordt het gevaarlijke oxydatieproces zeer versneld. [...] Geen vriend raadt hem, geen vijand hoont openlijk zijn dwaasheid. Eenzaam is hij onder duizenden, die als een vorst tegen hem opzien. [...] Slechts enkelen zijn door hun aanleg en karakter voorbeschikt om het invreten van hun eigen hoogwaardigheid te doorstaan.Ga naar eind2 In andere passages van haar literaire werk wordt laatdunkend gesproken over het culturele niveau van civiele en militaire gezaghebbers. Tegelijk laat ze er weinig misverstand over bestaan hoe tevreden ze is met haar eigen welhaast erudiete ontwikkeling. Haar vaak onuitgesproken, maar voor de goede verstaander wel duidelijk herkenbare, elitaire bewustzijn ontwikkelt Beb overigens al op jonge leeftijd, en zal ze haar hele leven behouden. | |
OorlogsjarenDe verschrikkingen van de Japanse bezetting ervaart Beb aan den lijve in drie kampen. In het in 1989 gepubliceerde, sterk geredigeerde Kampdagboeken registreert ze op sobere, ingetogen en bijna afstandelijke wijze het leven in het kamp Kampong Makassar. In de na de oorlog verschenen journalistieke artikelen over haar internering en kampleven treedt een nuchtere vrouw naar voren, die af en toe laconiek en soms zelfs ironisch over voorvallen praat. Of ze werkelijk zo onderkoeld de gebeurtenissen over zich heen heeft laten komen, mag worden betwijfeld. Nagelaten privé-documenten en het feit dat ze in haar privé-leven eigenlijk nooit meer over haar kamptijd heeft willen praten, doen anders vermoeden. Veel sterker dan in haar oorspronkelijke dagboek laat ze in Kampdagboeken haar ergernis blijken over het vasthouden aan de vrouwencultuur in het kamp, in weerwil van de ellende die de vrouwen meemaken. Beb zegt vaak de kamphut te zijn ontvlucht om niet te hoeven luisteren naar het gepraat van vrouwen waarin roddel, recepten en toekomstvoorspellingen de belangrijkste gespreksstof zijn. Ook de racistische houding van haar lotgenoten roept haar aversie op. Veertig jaar na de oorlog doet ze in een interview de krasse uitspraak: ‘Ik heb in de kampen meer last gehad van vrouwen dan van Japanners. Veel vrouwen waren ronduit racistisch.’Ga naar eind3 | |
[pagina 77]
| |
Schrijfster in en over het naoorlogse Indië en het onafhankelijke IndonesiëNa de oorlog komt er een nieuw element bij in haar sociale bewustwording: ze maakt een expliciete politieke keuze voor de Indonesische onafhankelijkheid. Zelfstandigheid is naar haar oordeel met name onvermijdelijk geworden als gevolg van de grote ontberingen die het Indonesische volk heeft moeten doorstaan tijdens de bezetting. In Kampong Makassar veroorzaakt ze al commotie bij andere bewoonsters door haar pro-Indonesische opstelling. Nauwelijks drie maanden na de Japanse capitulatie, wanneer de bersiap met zijn verschrikkingen volop woedt, tekenen Beb, Wim Wertheim en Jacques de Kadt als enigen in de Nederlandse kolonie een manifest waarin het beleid van de luitenant-gouverneur-generaal Van Mook krachtig wordt afgewezen. De laatste erkent weliswaar het streven naar zelfstandigheid van het Indonesische volk, maar dat moet langs de weg der geleidelijkheid en altijd onder het uiteindelijke gezag van Nederland worden gerealiseerd. Voor Beb en haar twee medestanders is dat vooroorlogse wijn in nieuwe zakken: zij willen een onafhankelijk Indonesië, vrij van elke politieke overheersing. In de jaren daarna zal Beb consequent publiekelijk van haar pro-Republikeinse opstelling getuigen, niet alleen als een van de weinigen van het Europese volksdeel, maar ook - voorzover ik weet - als enige bekende vrouw. In de rijk geschakeerde linkse Nederlandse dagbladpers van die jaren neemt ze stelling tegen het Nederlandse beleid. Herhaaldelijk sneert ze naar de ‘koloniale mevrouwen’, die niets hebben geleerd in de afgelopen jaren en zo snel mogelijk weer hun hoog boven het volk verheven positie willen innemen. Ze neemt zelfs min of meer de pemoeda's in bescherming, in haar ogen verwarde en ondervoede jongeren, door Japan kunstmatig opgevoed in een militair ideaal en, zoals ze opmerkt, ‘geestelijk weerloos door 300 jaar koloniaal regime’.Ga naar eind4 Ze bezoekt regelmatig Republikeins gebied, waaruit ze meldt dat jonge Indonesische strijders snakken naar Nederlandse cultuur en literatuur. Maar het is niet alleen politiek wat de klok slaat in Bebs strijdbaar geschreven artikelen. Haar vrouwelijke kant laat ze doorklinken in sfeervolle impressies van kleine ontmoetingen en gebeurtenissen, aan het eind wel met een politiek boodschapje. Uit het voorgaande ontstaat wellicht de indruk met een politiek radicale vrouw op de uiterste linkervleugel van doen te hebben. Ten onrechte: van stonde af behoort zij, zoals het overgrote deel van de kleine progressieve minderheid in de kolonie, tot het kamp van Sjahrir, de sterk westers georiënteerde politicus die gedurende de hele onafhankelijkheidsstrijd altijd naar een compromis met Nederland is blijven streven. Met de literaire kring rondom hem, bijna allen westers | |
[pagina 78]
| |
opgeleid, Nederlands sprekend en niet islamitisch, heeft Beb een levenslange band onderhouden. Men zou zelfs kunnen zeggen dat wat betreft culturele en politieke oriëntatie slechts graduele verschillen hebben bestaan tussen het Nederlandse volksdeel in de kolonie en de Indonesische elite rondom Sjahrir: alleen over de aard van de politieke onafhankelijkheid was men het wezenlijk oneens. Een bijna onlosmakelijke consequentie van haar politieke opstelling is de keuze voor het Indonesisch staatsburgerschap in 1950. Waarschijnlijk is ze niet louter uit overtuiging Indonesische geworden, maar heeft op de achtergrond ook een pragmatische overweging een rol gespeeld: in het onafhankelijke Indonesië verliezen de Nederlanders hun recht op het bezit van grond en Beb en Fernand hebben op Boeroe nog steeds hun kajoe-poetihplantage. In de jaren na de onafhankelijkheid is Beb verbonden aan de Sjahrir-krant Indonesia raya, waarvoor ze onder meer twee reisreportages verzorgt: één over een tocht langs de rivier de Kapuas in West-Borneo en één over de haar zo vertrouwde Molukken, waarin dan net de RMS-opstand is neergeslagen. De reis naar de Molukken maakt ze in het journalistieke gevolg van president Soekarno, die zoals bekend vele grote reizen door de archipel heeft gemaakt om het nationaliteitsbesef van de zo heterogene bevolking aan te wakkeren. Beb is in haar reisverslag niet mals met kritiek op de door een bovenlaag van christelijke Molukkers gedragen RMS, die in haar ogen is gemanipuleerd door Nederlandse officieren en door Ambonnezen uit het voormalige bataljon van Westerling. Daarentegen is ze één en al bewondering voor Soekarno en zijn inspanningen het conflict in de Molukken op te lossen. Weliswaar heeft ze ook oog voor de onvolkomenheden in het bestuur van de jonge Republiek op de Molukken - en ook elders in de archipel -, maar in vergelijking met de scherpe toon die ze altijd heeft aangeslagen over het feilen van het Nederlandse regime blijft haar kritiek gematigd. Aan haar oordeel over de RMS-opstand zal ze altijd blijven vasthouden, zoals onder meer blijkt uit een aantal anoniem gepubliceerde artikelen in Vrij Nederland in de jaren zestig. Vijf jaar later is haar houding jegens Soekarno honderdentachtig graden gedraaid, vooral vanwege de toenemende repressie van zijn bewind en de steeds groter wordende invloed van de communistische vakbonden en partij. De rondom Sjahrir verenigde pro-westerse intelligentsia is naar de marge verdrongen. Een aantal van hen is gevangen gezet, wel overigens in relatief comfortabele omstandigheden - Soekarno heeft in vergelijking met Soeharto zijn politieke tegenstanders altijd vrij coulant behandeld. Beb besluit begin 1958 Indonesië te ontvluchten. De toelating tot Nederland wordt Beb vanwege haar pro-Indonesische opstelling in het verleden aanvankelijk geweigerd. Pas eind 1958 krijgt ze een tijdelijke verblijfsvergunning, nadat vele lite- | |
[pagina 79]
| |
raire vrienden voor haar in het geweer zijn gekomen. Nog vele jaren daarna moet ze steeds een verlenging van de verblijfsvergunning aanvragen. | |
Twee vaderlandenBebs leven heeft zich in twee landen afgespeeld: bijna dertig jaar als volwassene in Nederlands-Indië en Indonesië, haar jeugd en ‘oude dag’ in Nederland. Op wat haar houding in emotioneel en verstandelijk opzicht door de tijd heen jegens deze landen is geweest, heeft Beb zich altijd heel reëel, nuchter, en - heel bijzonder - in dezelfde zin uitgelaten. Wanneer zij eind 1946 begin 1947 voor een kort verlof in Holland is merkt ze in een artikel voor Vrij Nederland op: ‘Daarginds [Nederlands-Indië] ben ik thuis en hier kwam ik vandaan of ging ik hierheen en kwam ik daar vandaan. Ik zal terug varen en weerom komen, onder een heldere hemel verlangen naar dit gedempte licht zoals ik nu soms op deze vroege avonden huiverend een vlammend landschap oproep.’Ga naar eind5 In haar nooit voltooide roman Genegenheid is verraad uit de beginjaren vijftig geeft ze op scherpe wijze de dualistische positie weer van de Indonesische hoofdfiguur die vriendschap sluit met en opgaat in de wereld van een westerse, blanke collega; haar boodschap is dat een emotionele betrokkenheid op iemand uit een andere culturele en raciale wereld nooit tot vereenzelviging kan leiden, omdat men geworteld blijft in de eigen achtergrond. Wanneer ze in 1958 de journalist en politicus Jacques de Kadt schrijft over haar vlucht uit Indonesië, vertelt ze over een discussie met de dichter Han Resink die in Indonesië is gebleven, mede vanwege zijn opvoeding in de Javaanse cultuur. Ze schrijft dan: ‘Men kan van nationaliteit veranderen, men kan niet van traditie veranderen. Marsmans woorden [Beb doelt op Marsmans uitspraak over morele integriteit: “Rechtop staan als een recht man op een recht schip”] die ik hierboven aanhaalde zijn voor Han literatuur, maar voor mij zijn ze meer, ze stromen in mijn bloed [...], wij kunnen beiden van Indonesië zeggen: Ons Vaderland, maar van het Indonesisch kunnen wij niet zeggen: Onze Taal of de Indonesische literatuur onze literatuur.’Ga naar eind6 In de titel van haar laatste en wellicht beste literaire werk, de verhalenbundel De eigen wereld en die andere uit 1969, geeft Beb ook pregnant aan hoezeer andere, met een raciale achtergrond verbonden, culturele werelden verschillend blijven. Rob Nieuwenhuys heeft regelmatig gezegd tussen twee vaderlanden te hebben geleefd, van Beb kan met recht worden gezegd dat ze in twee vaderlanden heeft geleefd. In een ander opzicht heeft Beb ook in twee werelden geleefd: ze had een vrouwelijke, gevoelige kant, die ons onder meer prachtige sfeertekeningen van het Indische, in het bijzonder het Molukse, leven heeft nagelaten, en een mannelijke, rechtlijnige kant, waaruit haar strijdba- | |
[pagina 80]
| |
re en regelmatig ook compassieloze uitspraken over de Nederlandse aanwezigheid in Indië zijn voortgekomen.
Bert Scova Righini (1949) is na voltooiing van zijn studie sociologie (1973) ruim vijfentwintig jaar werkzaam geweest als ambtenaar. Eind 2004 is hij gepromoveerd op Een leven in twee vaderlanden: Een biografie van Beb Vuijk (UvA), waarvan thans een handelseditie in voorbereiding is. |