Indische Letteren. Jaargang 20
(2005)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Island India
| |
Het pak van De WitTijdens de eerste ontmoeting tussen Henriëtte Roland Holst en Augusta de Wit, in de herfst van 1902, heeft de socialistische dichteres de gewaarwording in een caleidoscoop te kijken. Ze heeft nog niet eerder kennis gemaakt met iemand die in korte tijd zo'n scala aan onderwerpen, ook nog doorspekt met anekdotes, de revue kan laten passeren. Hun kennismaking vindt plaats bij gemeenschappelijke kennissen in het tot kunstenaarsdorp uitgegroeide Laren in het Gooi, waar Augusta de Wit is neergestreken in het populaire pension Hamdorff om te werken aan haar vierde boek en eerste roman De godin die wacht (1903). Na hun gesprek blijft Henriëtte Roland Holst beduusd achter. Een interessante en geestige vrouw, is haar eerste indruk van Augusta | |
[pagina 46]
| |
Augusta de Wit rond 1900.
| |
[pagina 47]
| |
de Wit, maar ook nogal vermoeiend.Ga naar eind2 Uit deze ontmoeting ontstaat een hechte vriendschap. Mijn postume kennismaking met Augusta de Wit, op de kop af honderd jaar na de ontmoeting tussen Augusta en Henriëtte, heeft op mij een soortgelijke uitwerking. Voor me liggen haar ‘Nagelaten papieren’.Ga naar eind3 Een ongeordende stapel van zo'n driekwart meter hoog, die na De Wits overlijden, in 1939, door haar achterneef en zaakbehartiger Jaap Willeumier aan de Koninklijke Bibliotheek (KB) in Den Haag is geschonken. Driekwart eeuw heeft deze nalatenschap daar op mij liggen wachten, zo lijkt het, want in artikelen over De Wit ben ik nooit een verwijzing of vermelding tegengekomen. De vergelijking met het ‘pak van Sjaalman’ dat Batavus Droogstoppel in Max Havelaar onder zijn hoede krijgt, dringt zich op. Wat zal ik in het pak van De Wit aantreffen? Alhoewel ik niet ‘in koffie doe’ en derhalve geen hekel heb aan ‘dichters of romanvertellers’, sta ik evenals Droogstoppel erg ‘verbaasd over de verscheidenheid der onderwerpen’ die ik in het pak papieren aantref, maar evenals Droogstoppel heb ik de indruk dat de schrijver ervan wel ‘op de hoogte van zijn taak’ schijnt te zijn. Ik geef het niet graag toe, maar ik blijk meer met die Droogstoppel gemeen te hebben dan ik wel zou willen...
Al struinend door de stapel papieren word ik getroffen door Augusta de Wits brede belangstelling, haar behoefte om zich te documenteren op velerlei gebied. En ik ga naar huis in de wetenschap dat Augusta de Wit brief na brief kreeg van de Amerikaan George Parmly Day, van de gerenommeerde Yale University Press, die zo graag werk van haar wilde uitgeven dat hij aan haar schreef: ‘we are eager to receive from you anything and everything’. In 1923 publiceert deze uitgeverij dan eindelijk Island India (de titel is geïnspireerd op Multatuli's ‘rijk van Insulinde’), met een prachtig voorwoord van de Amerikaanse pedagoge, historica en schrijfster, en tevens vriendin van Augusta de Wit, Emily James Putnam-Smith.Ga naar eind4 Tijdens die middag in de KB, vol historische sensaties, werd mijn speurzin naar de mens en kunstenaar Augusta de Wit nog meer aangewakkerd. Ik wilde haar beter leren kennen en er proberen achter te komen wat haar bewoog. In dit artikel concentreer ik mij op de eerste helft van Augusta's leven en haar schrijverschap met betrekking tot Indië. De eerste helft van haar leven speelt zich af in de negentiende eeuw. Ook in haar 40-jarige literaire schrijverscarrière is een tweedeling te maken. Het eerste deel van haar Indisch werk ontstaat aan het eind van de negentiende eeuw. Na een geruime tijd stilte speelt Indië in het tweede decennium van de twintigste eeuw opnieuw de hoofdrol in haar literaire publicaties. | |
[pagina 48]
| |
Een nieuw fenomeen in de Nederlandse letterenUit slechts een paar levensfeiten van Augusta de Wit blijkt al hoe opmerkelijk en onconventioneel haar leven is geweest. Stelt u zich eens voor: vóór haar tiende verjaardag heeft ze al twee keer de overtocht van Indië, waar ze in 1864 geboren is, naar Nederland gemaakt. Bevecht Aletta Jacobs in de zeventiger jaren van de negentiende eeuw het recht voor vrouwen om te kunnen gaan studeren aan een universiteit, in de tachtiger jaren gaat Augusta de Wit in haar voetstappen nog een stapje verder als zij in het buitenland aan de universiteiten van Cambridge en Londen onder andere Engelse taal- en letterkunde gaat studeren. Was De Wit in haar jeugd al gewend aan veel verhuizen en zich aan te passen aan verschillende werelden, als volwassen vrouw leidt ze een kosmopolitisch bestaan en leeft ze zonder vaste partner. Ze verblijft veel in het buitenland, behalve in haar geboorteland Indië ook in Engeland, Duitsland, Frankrijk, Italië en Zwitserland. In Nederland woont ze, behalve in Laren, nooit lang op één adres. In haar tijd behoort Augusta de Wit tot de bekendste en populairste schrijvers, zowel bij het publiek als bij de literaire kritiek. Haar werk wordt in het Engels, Duits en Frans vertaald. Maar ze heeft geen behoefte om haar lezers de mens achter de kunstenaar te tonen of in het openbaar over haar werk te spreken en ze weigert principieel interviews te geven. Haar uitspraak: ‘mijn indrukken van Indië kan iedereen lezen waar die in mijn werk staan - en wat gaat de rest den lezer aan?’! zegt wat dat betreft genoeg.Ga naar eind5 Naast haar literaire werk schrijft ze talloze artikelen voor Nederlandse en Indische kranten, zoals de Java-Bode en De Locomotief, en andere periodieken, voornamelijk op cultureel gebied. Voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant schrijft zij ruim dertig jaar artikelen over onder andere Engelse en Duitse literatuur. Zo introduceert zij bijvoorbeeld Frans Kafka in Nederland.Ga naar eind6 Maar ze schrijft ook artikelen over toneel of verdiept zich uitgebreid in andere zaken, zoals de Bauhaus-architectuur. Het eerste boek van Augusta de Wit introduceert al meteen een nieuw fenomeen in de Nederlandse letteren: het is de eerste gedrukte reistekst over Indië van een vrouwelijke auteur. Haar debuut Facts and Fancies about Java verschijnt in 1898 in het Engels en zeven jaar later in vertaling onder de titel Java: feiten en fantasiën. In haar tweede boek, de verhalenbundel Verborgen bronnen (1899), introduceert zij ook weer iets nieuws, namelijk een ander perspectief: in de twee verhalen die op Java zijn gesitueerd, ‘Vijandschap’ en ‘De hoogste wet’, worden ervaringen en gevoelens van Javanen beschreven, zonder dat de Nederlandse overheerser er een rol van betekenis in speelt. De eerste twee boeken van De Wit krijgen alom lovende kritieken. Volgens manne- | |
[pagina 49]
| |
lijke critici is haar werk zelfs voor hun sekse aangename literatuur, vanwege de intelligentie die men er in terugvindt en het ontbreken van de ‘ordinaire dames-schrijfstersziel’.Ga naar eind7 Als auteur heeft Augusta de Wit zich dus al stevig op de literaire kaart gezet, terwijl de novelle Orpheus in de dessa (1903), tegenwoordig algemeen beschouwd als haar pièce de résistance, nog moet verschijnen. Die middag in de KB overzag ik, al grasduinend in driekwart meter historie, de reikwijdte van De Wits schrijverschap. En naarmate dat besef rijpte begreep ik des te meer hoe onterecht het is dat Augusta de Wit in onze tijd bijna synoniem is met Orpheus in de dessa, en hoe zij eigenlijk tekort wordt gedaan door het gecanoniseerde beeld in de twintigste-eeuwse secundaire literatuur over de relevantie van haar schrijverschap.Ga naar eind8 | |
Sibolga - Fort de Kock - Utrecht - KoepangAugusta de Wit wordt op 25 november 1864 in Sibolga aan de westkust van Sumatra geboren. Het havenstadje herbergt een handjevol Batakse en Europese bewoners, een passar, een klein hospitaal en militair kampement. En... natuurlijk het trotse gietijzeren bord met het Nederlandse wapen, geflankeerd door twee gekroonde leeuwen ten teken van de Nederlandse soevereiniteit. Volgens taalgeleerde Herman Neubronner van der Tuuk, die er enige jaren daarvoor verblijft, is Sibolga een ellendig oord, waar men verkouden is of koorts heeft. Kortom, Van der huk weet niet hoe snel hij weer moet vertrekken.Ga naar eind9 Vader Jan Karel de Wit en de bijna twintig jaar jongere Anna Maria Johanna de la Couture zijn precies negen maanden eerder in Batavia getrouwd.Ga naar eind10 Voor hem is het zijn tweede huwelijk, hij is al jaren weduwnaar en vader van zes kinderen. Zijn carrière in de Oost begon zestien jaar eerder aan diezelfde kust, in de Raad van Justitie te Padang. Hij was toen net afgestudeerd aan de Koninklijke Academie te Delft en als ambtenaar eerste klas in Oost-Indische dienst naar Indië afgereisd. Na een jaar kan het gezin De Wit-De la Couture, dat naast Augusta en haar ouders uit haar zes halfbroers en -zusjes bestaat, dankzij een nieuwe benoeming Sibolga verlaten en neemt zijn het intrek in het ruime residentiehuis van Fort de Kock. Als gouverneur van Sumatra's Westkust heeft Jan Karel de Wit de coördinerende taak om van dit, voor het gouvernement belangrijkste, buitengewest een winstgevende bezitting te maken. Fort de Kock ligt op zo'n 1000 meter hoogte. Qua leefomstandigheden is er haast geen groter contrast mogelijk met Sibolga. Met zijn Zuid-Europees aandoende klimaat, voor Indië vrij koel dus, is het een zeer aangename plek om te wonen. | |
[pagina 50]
| |
Fort de Kock ligt binnen een krans van bergen Merapi, Singalang, Sago, Ophir, en de tallooze lagere kruinen en deinende heuvelklingen, die groen en bruin golven tusschen het klinkende blauw dier steile toppen. De frischheid van de bergen ligt als een waas over alle dingen in het stadje. Er is overal geruisch en geklok van water, een glans van natte rijstvelden in diepte van golvige dalletjes, heel licht groen op de hellingen, een koele lucht, een reuk van bloemen, die rijk bedauwd in de zon staan.Ga naar eind11 Zo beschrijft Augusta de Wit bijna een halve eeuw later de woonplaats uit haar vroege jeugdjaren. Met instemming citeert de schrijfster Aya Zikken dit fragment 65 jaar nadat Augusta het opschreef, omdat het er volgens haar nog net zo is. Wel voller en drukker, natuurlijk. En de plaats heet nu Bukittingi.Ga naar eind12 Rond Augusta's vijfde verjaardag vertrekt het gezin, dat inmiddels is uitgebreid met zusje Louise, naar Nederland voor een tweejarig verlof, wegens ziekte van vader De Wit. Het gezin gaat in zijn geboortestad Utrecht wonen, in een zijstraat van de Plompetorengracht. Daar wordt nog een meisje, Caroline, geboren. Als de familie De Wit weer terug is in Indië wordt Jan Karel in 1872 tot resident van Timor benoemd. Het is niet voor lange duur. Na anderhalf jaar houdt De Wit het voor gezien en wordt op eigen verzoek ‘eervol uit 's lands dienst’ ontslagen. Hij is inmiddels 54 jaar. Zijn tropenjaren en die van Augusta's moeder zitten er op. Het gezin vestigt zich in Nederland. | |
Toekomst in IndiëAugusta's ouders zullen Indië nooit meer terugzien, maar voor de meeste van hun nakomelingen ligt de toekomst in de kolonie. De kinderen uit het eerste huwelijk van vader De Wit zijn in Indië gebleven en bouwen er een eigen leven op. Door de correspondentie over en weer en de logeerpartijen tijdens verlofperiodes blijft voor het gezin De Wit de band met het leven in Indië bestaan. Uiteindelijk gaan ook drie kinderen uit het tweede huwelijk van Jan Karel naar Indië. Eind 1893 vertrekt Louise, Augusta's anderhalf jaar jongere zus, met haar echtgenoot Paul Dudok van Heel naar Java, waar hij een functie als administrateur op een suikerfabriek te Blimbing heeft gekregen. Ruim vijftien jaar later vertrekt Karel. Augusta's dertien jaar jongere broer, naar Indië om zich daar als advocaat te vestigen. En... zowel Louise als Karel maken de overtocht naar Indië in gezelschap van hun zus Augusta! Eenmaal in Indië scheiden hun wegen omdat ieder daar zijn eigen verantwoordelijkheden heeft. Augusta wordt in 1893 docent aan de meisjes-HBS van Batavia en treedt daarmee in de voetsporen van haar | |
[pagina 51]
| |
vader, voordat hij bestuursambtenaar in Indië werd, door onder meer les te gaan geven in Engels en Duits. Verder schrijft ze als correspondent voor de Singapore Straits Times (reis)impressies over Java. In 1910 maakt ze een uitgebreide reis door de archipel en schrijft hierover reportages voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. | |
West en Oost verbindenHet eerste verhaal dat Augusta de Wit publiceert, speelt in het grensgebied Gineken en Bavel, nu onderdeel van Breda, waar zij woont voordat zij in 1893 naar Indië vertrekt: ‘Nellis’ gaat over het uitzichtloze bestaan van een straatarme smokkelaar die zout van België naar Nederland smokkelt, in die tijd een levendige handel.Ga naar eind13 Het is geschreven vanuit de overtuiging dat de bestaande inrichting van de maatschappij ‘onrechtvaardig’ is voor velen en ‘de oorzaak van veel leed’.Ga naar eind14 Als ‘Nellis’ in 1894 in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift verschijnt, woont en werkt Augusta al enige tijd in Batavia. Tijdens haar afwezigheid verschijnen er nog meer verhalen in hetzelfde tijdschrift en in De Gids, onder het pseudoniem George(s) W. Sylvius of G.W. Sylvius. Voordat Augusta naar Indië vertrekt, heeft ze haar eerste schreden als schrijfster dus reeds gezet, maar in Indië komt haar schrijverschap definitief tot ontplooiing. Als geëngageerd kunstenaar heeft ze een belangrijk doel voor ogen: ‘West en oost te verbinden. Dat is wat wij nodig hebben.’ Die wens staat genoteerd in haar pak nagelaten papieren. | |
Vrouw van de wereld op JavaVoor Augusta als kind was het leven in Indië vanzelfsprekend het Hollandse leven in Indië, ook wel ‘tropisch Nederland’ genoemd. Voor het gezin, met uitzondering van haar vader, speelt het leven op Sumatra en Timor zich alleen af binnen de piepkleine koloniale gemeenschap aldaar, waarin het niet mogelijk is om op gelijke voet om te gaan met niet-Europeanen, de autochtone bevolking. De actieradius van het gezin strekt zich niet verder uit dan - de ‘vroegst duidelijke herinneringen’ van Augusta geven het al aan - ‘het huis en de tuin, enkele kennissen van mijn ouders, eene Chineesche tempel op een in zee vooruit springende rots, waar wij dikwijls heengingen om den zonsondergang te zien.’Ga naar eind15 Als Augusta na twintig jaar haar geboorteland terugziet, is zij uitgegroeid tot een zelfbewuste, wetenschappelijk geschoolde vrouw van de wereld. Ze is schrijfster, heeft banen op een middelbare school en bij een krant en gaat ongebonden, dat wil zeggen zonder levenspartner, door het leven. Volgens haar goede vriendin Henriëtte Roland Holst is Augusta begiftigd met een scherp waarnemingsvermogen, | |
[pagina 52]
| |
Jeugdfoto van Augusta de Wit,
| |
[pagina 53]
| |
juist voor zaken die niet meteen in het oog springen. Een eigenschap die zij in Indië niet ongebruikt laat. Het is voor haar maar al te duidelijk dat de kolonie Java niet samenvalt met het eiland Java. Voor ons is dat nu een open deur, maar ruim honderd jaar geleden staat in populaire (toeristische) reisverhalen als Java: the Garden of the East (1897) van de Amerikaanse reisschrijfster Eliza R. Scidmore en Indrukken van een totok (1897) van onze eigen Justus van Maurik alleen het koloniale leven van de Europeanen in de schijnwerpers en spelen Javanen en andere niet-Europese bevolkingsgroepen letterlijk en figuurlijk een ondergeschikte rol, die van couleur locale. De Wit neemt ons in haar debuut Java: feiten en fantasiën echter mee op ontdekkingstocht naar de leefwereld van gewone Javanen. Ze laat niet na haar eigen kringen in Batavia en daarbuiten op treffende wijze te tekenen, maar concentreert zich met name op die veel grotere wereld buiten het kleine cirkeltje van het koloniale Java. In haar verslag wordt nauwelijks aandacht geschonken aan contacten van De Wit met de Javaanse aristocratie, die zij ook waarschijnlijk gehad zal hebben. We vernemen niets van bezoeken aan tempels, beklimming van vulkanen, of poedelen in het water van een bekende badplaats. In plaats daarvan beschrijft De Wit de rituelen rondom de rijstoogst op Java en bezoekt ze populaire Javaanse activiteiten als hanengevechten en vliegeren. De Wits beschouwingen hierover doen verrassend modern aan omdat ze nalaat een waardeoordeel uit te spreken. Haar persoonlijke leidraad om die, voor een reiziger, complexe nieuwe wereld in Indië tegemoet te treden is: ‘De in Holland geijkte maatstaf van fatsoen moet hier ter zijde gelegd worden. De ziel moet hare nauwsluitende kleeren van vooroordeel afwerpen.’Ga naar eind16 Ook letterlijk moeten die nauwsluitende kleren afgeworpen worden, vindt ze. Volgens haar zijn Europese mannen en vrouwen op Java veel gezonder dan in de Engelse koloniën, waar men blijft vasthouden aan de Europese mode. Vanwege het klimaat is het dragen van sarong en kabaya in de vrije tijd ten zeerste aan te bevelen. Dat het volgens haar vanuit ‘artistiek oogpunt absoluut verwerpelijk’ is, die ‘stoergebouwde Hollanders’ in broeken met ‘blauwe en gele bloemen, kapellen en draken’, is echt van ondergeschikt belang.Ga naar eind17 Het laatste hoofdstuk van het boek, getiteld ‘In de dessa’, is een rondleiding in de cyclus van het dagelijkse bestaan van rijstboeren, met als hoogtepunt de rijstoogst die aanvangt met de viering van ‘de mystieke plechtigheid, de Pari Penganten’, de rijstbruiloft.Ga naar eind18 Haar beeldende beschrijvingen getuigen van cultureel-antropologisch inzicht en zijn ook nu nog steeds een genoegen om te lezen. De Wit is van mening dat ‘de eenige manier om den zeden en gebruiken van een land recht te doen wedervaren, is ze te beoordelen van het standpunt der inboorlingen’.Ga naar eind19 Java als het land van de rijstboer in wiens gedragingen je ‘als in een | |
[pagina 54]
| |
spiegel de toestand van het veld ziet’.Ga naar eind20 Java, met eeuwenoude ceremonies en feesten bij het verbouwen en oogsten van rijst, waar het snijden van de halmen net zoals bij de voorouders (ter ere van de rijstgodin) met een speciaal mesje halm voor halm gebeurt. Dat min of meer tijdloze Java zet Augusta de Wit in Java: feiten en fantasiën naast de suikerplantages en -fabrieken van de negentiende eeuw. Waar tijd geld is en de verwerking van de halmen tot suiker een machinale industrie. Ook hier worden rondom het verbouwen en oogsten van de riethalmen ceremonies gehouden en feest gevierd, maar de plantageeigenaar is hier de baas over de tijd. In haar nagelaten papieren noteerde De Wit achter haar wens ‘West en Oost te verbinden. Dat is wat wij nodig hebben’, ook nog: ‘Tegenover de machine de geest’. Traditie en vooruitgang, dat is de combinatie die Java rond 1900 zo fascinerend maakt in de ogen van Augusta de Wit. In haar eigen woorden: ‘het voortdurend samensmelten van het poëtische, het legendarische en het fantastische, met de nuchterste werkelijkheid’.Ga naar eind21
Gezien Augusta's uitvoerige belichting van etnologische details is het niet onbegrijpelijk dat haar vriendin Emily James Putnam in het voorwoord van Island IndiaGa naar eind22 een vergelijking maakt met het cultureelantropologische standaardwerk The golden bough van James Frazer (1854-1941), waarvan de twee eerste delen in 1890 verschenen. Frazer onderzocht een grote verzameling mythen en volksverhalen, puttend uit meerdere culturen en eeuwen, en wijst daarbij op de opvallende overeenkomsten. Hij is een van de eersten die een verband legt tussen mythen en rituelen. James Frazer is als classicus verbonden aan de Universiteit van Cambridge in de periode dat Emily James Putnam-Smith en Augusta de Wit er ook studeren en publiceert in die tijd ook al op het gebied van de culturele antropologie. Het is heel goed mogelijk dat Frazers werk Augusta de Wit heeft geïnspireerd. In haar werk komen rituelen en mythen rondom de oogst herhaaldelijk voor. Regelmatig keert in haar werk de heilige waringin terug. Uit eerbied en uit angst voor wraak van de geest die in de boom woont, wordt hij niet omgehakt, hoewel zijn wortels de grond uitputten. Hij mag midden in de akker blijven staan. In Java: feiten en fantasiën trekt De Wit ook regelmatig parallellen tussen traditionele Javaanse gebruiken en religie en de klassieke oudheid. | |
De godin die wachtNaast de aandacht voor cultureel-antropologische thema's is er de politieke dimensie. In haar reisimpressie Java: feiten en fantasiën spelen mislukte oogsten, hongersnood, ziektes en de Nederlandse bemoeienis van dat moment geen rol van betekenis. In tegenstelling tot in haar fictionele werk. | |
[pagina 55]
| |
Zowel in Orpheus in de dessa als in De godin die wacht wordt de mannelijke hoofdpersoon geïnformeerd over de slechte leefomstandigheden van veel Javanen aan het eind van de negentiende eeuw. Ingenieur Bake constateert in Orpheus in de dessa met de verbazing van ‘de Hollander voor wie Java het land van Cocagne is’, ‘dat een inboorling gebrek lijdt, waar de vreemdeling rijkdom komt halen’.Ga naar eind23 In De godin die wacht woont de zojuist in Batavia aangekomen jurist Gijs van Heemsbergen met verbazing het volgende gesprek bij: Het gesprek werd levendig, het nieuws ‘uit Europa’, dat de mail den vorigen avond had aangebracht, was onder discussie. Van Heemsbergen merkte met eenige verwondering hoe goed op de hoogte van Hollandsche toestanden die kolonisten waren, aan wier doen en zijn zelfs de intellectueelen in het Moederland zich zoo weinig gelegen lieten liggen. | |
[pagina 56]
| |
Via de naïviteit van haar personages draagt De Wit het ethische gedachtegoed uit waarvan aan het eind van de negentiende eeuw de journalist Brooshooft en de jurist Van Deventer de belangrijkste politieke woordvoerders zijn. In de zedenschets De godin die wacht vertrekt hoofdpersoon Gijs van Heemsbergen, behept met typisch ‘mannelijke’ eigenschappen als ondernemingslust, driestheid, zinnelijkheid, geleerdheid, ambitie en ongevoeligheid, als Leids jurist naar Indië.Ga naar eind25 Zijn verloofde Ada de Grave zal later volgen. Het stel deelt een ware passie voor de wetenschappelijke studie in ‘Indische rechtstoestanden’ van Ada's net overleden vader. Maar om verschillende redenen. Voor Ada zal deze studie bijdragen aan het geluk van duizenden mensen (een goede rechtspraak draagt bij tot het welzijn van een volk), voor Gijs is de studie louter en alleen als onderzoeksobject interessant, hij zoekt niet de ‘Inlander àls Inlander’, maar alleen als ‘drager van een bijzondere rechtsidee’.Ga naar eind26 Om die reden wil hij graag in het binnenland van Java als juridisch ambtenaar geplaatst worden, onder de inheemse bevolking, middenin wat hij noemt de bouwstof voor zijn werk. Gijs is, of beter gezegd, voelt zich de ‘actieve’ ambitieuze wetenschappelijke onderzoeker; Ada's rol lijkt een ‘passieve’, zij kopieert het wetenschappelijke werk en de manuscripten van haar vader. Haar eigen inbreng bestaat uit het overschrijven van wetenschappelijke artikelen die Gijs volgens haar goed kan gebruiken voor zijn onderzoek. Daarin blijkt haar keuze telkens een gelukkige. Gijs ‘stond verwonderd over de instinctieve zekerheid waarmee zij wist wat hij behoefde. Zij bleek onverzadelijk in de begeerte om zich alles toe te eigenen wat hem, zijn leven en zijn werk raakte’.Ga naar eind27 Eenmaal in Indië aangekomen heeft Gijs veel moeite om zich staande te houden onder de vele indrukken die op hem afkomen. In zijn eerste brief aan Ada vat hij zijn verwarring samen met: ‘Het is geen kolonie, het is een wereld.’Ga naar eind28 Dit deel van het boek heeft van Augusta de Wit dan ook toepasselijk de titel: ‘Een zoeker naar het leven’ gekregen. In tegenstelling tot Ada zal Gijs een lange lijdensweg moeten gaan om uiteindelijk ‘het binnenste licht’ te bereiken, zoals het laatste deel van het boek heet. Ada is weliswaar in de ogen van Gijs een breekbaar poppetje, behept met typische vrouwelijke eigenschappen als: zwak, passief, onschuldig, gevoelig en schuchter.Ga naar eind29 Maar in de praktijk weet zij precies waar ze voor staat en waar ze voor gaat: namelijk voor de verheffing van het Javaanse volk, ze is van plan om op Java samen met een vriendin een batikschool voor vrouwen op te richten, en vraagt aan Gijs om haar te schrijven hoe de Javanen leven, spelen, eten en drinken, en in wat voor huizen ze wonen. Vragen waarop Augusta de Wit in haar eerste boek Java: feiten en fantasiën antwoord probeert te geven, maar Gijs van Heemsbergen weet hierover ook na maanden in Indië niets zinnigs te melden. | |
[pagina 57]
| |
Kortom, Gijs van Heemsbergen heeft moeite met integreren in de koloniale samenleving in Indië. In zijn frustratie en onvermogen voelt hij zich, zij het met enige aarzeling, aangetrokken tot de racistische, botte, hardwerkende rijke suikerfabrikant Bakker. De ondernemer heeft veel macht en status en misdraagt zich tegenover zijn Javaanse werknemers. Hij biedt Gijs een aantrekkelijke positie aan als advocaat in een lucratieve zaak die stinkt. Intuïtief reikt Gijs daarop naar Bakkers tegenpool: de verlichte ‘ethisch aangeraakte’, met hart en ziel werkende controleur Hendriks. Hendriks is in feite een ontwikkelingshulpverlener avant la lettre, in al zijn bevlogenheid zeer bevoogdend. Om het lot van de Javanen te verbeteren, hoeven deze hem alleen maar te volgen in zijn goede werken, zoals het aanleggen van irrigatiewerken. In zijn vertwijfeling weet Gijs één ding zeker: niet tot de groep bestuurlijke ambtenaren horen als zijn baas mr. Oldenzeel, president van de landsraad en rechter. Gijs keurt het juridische systeem dat hij vertegenwoordigt volkomen af. Hoewel zijn verloofde Ada alleen in het begin en aan het eind van het verhaal als personage direct aanwezig is, speelt zij als het (‘ethische’) geweten van Gijs een belangrijke rol in het verhaal. De godin die wacht biedt een prachtige staalkaart van de koloniale samenleving aan het eind van de negentiende eeuw. Compleet met sterke dialogen en prachtige inkijkjes die zo als scènes in een film gebruikt kunnen worden. Het boek ademt de hoop uit dat bevlogen ‘ontwikkelingswerkers’, als Gerda de Grave en controleur Hendriks, de dominante aanwezigheid van Nederlanders op Java kan legitimeren. Augusta de Wit is in haar tijd een van de weinige vrouwelijke auteurs die zich in haar werk inleeft in het andere geslacht, en de zielenroerselen beschrijft van een mannelijke hoofdpersoon.Ga naar eind30 Dat in Orpheus in de dessa en De godin die wacht vanuit de perceptie van een mannelijke protagonist het verhaal verteld wordt, is een welbewuste keuze van De Wit. Als geëngageerd kunstenaar neemt zij in haar werk de koloniale zaak in Indië kritisch onder de loep. Een zaak waarmee zich tot dan toe alleen Europese mannen bezig hielden. De overtuiging die De godin die wacht uitdraagt, is dat zelfbewuste Europese vrouwen als Ada de Grave, vol van bevlogen dadendrang, daarin verandering kunnen brengen. Een actieve deelname van vrouwen aan de maatschappij is voor Augusta de Wit altijd een vanzelfsprekendheid geweest. Tijdens haar docentschap aan de meisjes-HBS in Batavia heeft zij zich principieel ingezet om haar leerlingen voor haar overtuiging te winnen dat ‘een eigen loopbaan’ te verkiezen is boven een traditioneel ‘jongemeisjesleven thuis’.Ga naar eind31
Tot slot: Had ik in mijn tienerjaren naast De stille kracht (1903) van Louis Couperus ook maar De godin die wacht van Augusta de Wit gele- | |
[pagina 58]
| |
zen. Wat zou ik hebben genoten! Een onverwachte medestander in mijn enthousiasme voor dit boek vind ik in de auteur Ferdinand Bordewijk, die in 1934, ruim dertig jaar na het verschijnen van De godin die wacht, naar aanleiding van een enquête onder letterkundigen in Het Vaderland over ‘Onderschatting en overschatting in de literatuur’ schrijft: ‘Onderschat werden De Wit, Feylbrief en ik.’ Dat Feylbrief (pseudoniem van J. van Oudshoorn) en hijzelf niet genoeg gelezen werden, kan Bordewijk zich nog wel voorstellen, maar niet ‘dat het beste werk van De Wit werd verwaarloosd’. Hij vindt De godin die wacht ‘onze beste Indische roman, een stoer boek, tekening van sterke karakters en een dichterlijke natuurvisie’.Ga naar eind32 In zijn eigen boekrecensies zal hij De Wit blijven aanhalen, want in zijn ogen behoort De godin die wacht evenals De stille kracht tot de standaardwerken van onze Indische literatuur.
Bravo Ferdinand Bordewijk! Onder het motto: beter laat dan nooit, neem ik graag het stokje van u over!
Darja de Wever was werkzaam in het boekenvak voordat zij Nederlands ging studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Zij heeft de algemene leiding van Uitgeverij Stichting Terra Incognita, die publicaties verzorgt op het gebied van historische reizen. Zij publiceert op het gebied van de Indisch-Nederlandse letterkunde: ze bezorgde de Javaense Reyse van Rijklof van Goens (1995) en was samenstelster van de bloemlezing Het is geen kolonie, het is een wereld. Vrouwen bereizen en beschrijven Indië 1852-1912 (2003). Ze werkt momenteel aan een biografie van de schrijfster en journaliste Augusta de Wit. |
|