Indische Letteren. Jaargang 20
(2005)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Beata van Helsdingen-Schoevers (foto niet gedateerd).
| |
[pagina 35]
| |
‘Adoe, kok terlaloe, een meisje, zij sgrijf in de krant’
| |
[pagina 36]
| |
bovendien in over Beata's status als journaliste, preciezer nog: over de uitzonderlijke positie die zij kennelijk als zodanig in de publieke opinie innam. Want dit is toch wat hier impliciet wordt gesuggereerd. Wat was de rol van schrijvende vrouwen in de Indische pers? Laat ik daar eerst iets over zeggen, al voeg ik er onmiddellijk aan toe, dat op dit terrein nog heel veel te onderzoeken en ontdekken valt. | |
Schrijvende vrouwen in de Indische persAls we ons hier tevreden stellen met het globale beeld, dan merken we op dat de Indische dagbladpers in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw zoals in de eeuw daarvoor volstrekt gedomineerd werd door mannen. Zij voerden de redactie en bepaalden het gezicht van hun krant. Maar dat wil niet zeggen dat we daarin geen vrouwen tegenkomen. Vanaf de jaren negentig van de negentiende eeuw zien we hen de kolommen van de Indische kranten binnensluipen. Heel bescheiden nog, maar ze zijn er. Dit hing uiteraard samen met bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen, in Nederland - we denken aan de voortschrijdende vrouwenemancipatie - en in Indië waar onder meer door de komst van steeds meer vrouwen uit Nederland het totok-gehalte van de Europese samenleving werd versterkt. De lezerés ging een steeds groter gewicht in de schaal leggen, en de krant speelde daar vanzelfsprekend op in. ‘Medewerksters’ of ‘correspondentes’ - zo werden ze in de kranten aangeduid - werden aangetrokken, die speciaal voor Europese vrouwen bestemde rubrieken verzorgden. Opvallend is daarnaast dat vanaf omstreeks 1900 de grote kranten aan hun zaterdageditie een ‘damespagina’ en wat later zelfs een ‘damesbijlage’ gingen toevoegen. Aan die voor Indische kranten schrijvende vrouwen wijdt Vilan van de Loo een paragraaf en zij noemt de namen van enkele bekenden onder hen: Anna de Savornin Lohman, Jeanne Reyneke van Stuwe en Nelly van Kol, die vanuit Nederland hun artikelen bijdroegen; in Indië zelf zaten figuren als Thérèse Hoven, de onder het pseudoniem Délilah schrijvende Lucy van Renesse, en Carry van Bruggen. En natuurlijk Beata van Helsdingen-Schoevers. Zij en anderen schreven in het algemeen voor de Europese vrouwen, de ‘dames’, want dat was de term die ook steeds weer terugkeert in de namen van de door hen gevulde rubrieken: ‘Damespraatje’, ‘Causerieën voor dames’, ‘Iets voor de dames’. Zo nu en dan figureerde er in de krant een ‘medewerkster’ die zich niet of niet uitsluitend tot haar sekse-genoten richtte. Zo iemand was de zoeven al genoemde - wat haar leven betreft, met raadsels omgeven - Délilah, die voor het Soerabaiasch Handelsblad reisbrieven schreef, onder andere uit Japan; zo iemand was ook Carry van Bruggen die voordat zij door Karel Wybrands van het Bataviase Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië in de vernieling werd geschreven,Ga naar eind3 | |
[pagina 37]
| |
de wekelijkse rubriek ‘Van boek en tijdschrift’ verzorgde in de Deli-Courant, waarvan haar man, Kees van Bruggen, hoofdredacteur was. Er doet zich vanaf ongeveer 1900 nog een ander, nieuw fenomeen voor in de Indische pers: de verschijning van een snel toenemend aantal week- (soms ook maand)bladen. De meeste, zoals het Weekblad voor Indië, De reflector, D'Oriënt en Het Indische leven waren gericht op een algemeen publiek, maar sommige zoals De echo (onder anderen Kartini schreef er een paar schetsen in) en het Damesweekblad voor Indië (Beata verzorgde daarin boekrecensies) zochten hun abonnees onder de Europese vrouwen. Naar die weekbladen - het zijn er enkele tientallen - is nooit enig systematisch onderzoek gedaan, terwijl de inhoud ervan een schat aan materiaal bevat dat een specifieke bijdrage kan leveren aan onze kennis van de koloniale samenleving.Ga naar voetnoot* Uit een citaat in het Weekblad voor Indië blijkt dat Beata in haar tijd bepaald niet de enige was die schrijfambities had; niet de enige die ontevreden met de traditionele rol haar als echtgenote en moeder opgelegd, streefde naar een min of meer zelfstandige maatschappelijke positie.Ga naar eind4 Blijkens de geciteerde woorden - ze zijn van 1917 - voelden nogal wat vrouwen zich geroepenen, maar werden er slechts weinigen uitverkoren. Het betreft een artikel van de hand van een mevrouw uit Soerabaja, dat zij ter plaatsing had aangeboden aan het Weekblad voor Indië. In de door de redactie van het weekblad verzorgde rubriek ‘Correspondentie’ kreeg zij het volgende te horen; letten we óók op het sarcastische venijn daarin: Het door u ingezondene heeft zeer veel aantrekkelijks, maar verraadt, zoals u zelf zegt, nog sterk de beginnelinge. Intussen is deze zelfkennis al heel veel waard. Wanneer u wist hoevele schrijvende dames in Indië ons hardnekkig met ‘kopij’ vervolgen, omdat het huishouden beneden haar waardigheid wordt geacht, en die nooit leren beseffen dat haar geschrijf kladwerk is, dat wij maar het liefst in de prullemand verfrommelen, dan zou het u duidelijk zijn, waarom wij uw blijk van zelfkennis zo appreciëren. Uw stijl heeft inderdaad iets origineels en het gevoel in uw woorden is oprecht. Stuurt u ons nog maar iets meer van uw hand. Onze kritiek zal onpartijdig zijn.Ga naar eind5 | |
[pagina 38]
| |
Handschrift van een ‘causerie voor dames’ van Beata van Helsdingen-Schoevers.
| |
[pagina 39]
| |
Niet alléén voor de ‘dames’Beata hoorde tot de uitverkorenen. Zij schreef behalve voor het Damesweekblad voor Indië in gerenommeerde kranten als De Locomotief, het Soerabaiasch Handelsblad en de Soerabaia-Courant. Zij richtte zich in haar stukken overwegend tot de ‘dames’, tot die groep vrouwen die in Indië meer ‘beschaving’ moest brengen, bijvoorbeeld door ‘de conversatie in de kolonie op een hoger peil’ te brengen, door ‘het zedelijk verheffen van ruwe planters’ en door ‘het beoefenen van schone kunsten’. ‘Beschaving’, Europese beschaving wel te verstaan, met alle connotaties die Beata daaraan hechtte, is een en misschien wel hét leidmotief in haar journalistiek. Ik kom er daarom dadelijk nog op terug. Maar eerst dit: Beata mocht dan voornamelijk schrijven voor de ‘dames’, ook mannen hebben ongetwijfeld tot haar lezerspubliek behoord. Ik denk hierbij aan de openhartige causerieën die zij omstreeks 1907 schreef in zowel het Soerabaiasch Handelsblad als de Soerabaia-Courant vanuit Kertosono (Midden-Java) waar zij enige tijd woonde. Ik citeer een fragment: Sinds enige tijd duiken hier weer de wonderlijke praatjes op over kinderdiefstallen, en het heet, dat zelfs volwassen personen betoverd en meegelokt worden. Volksoploopjes en standjes zijn er het gevolg van. | |
[pagina 40]
| |
genieten; wanneer zal aan onze haardsteden de vredige kalmte weerkeren?Ga naar eind6 Wat een openbaring zo'n passage; ik bedoel: voor óns, de lezers van nu. Natuurlijk weten we van die koeliewervingen voor Deli, maar hoe dat in z'n werk ging, daarover lees je nooit. Voor Beata was zoiets gewoon, stof voor een een jolig schetsje, het ging toch immers maar om ‘inlanders’; maar objectief en vanuit ónze invalshoek gezien, wat een drama's moeten zich daarbij hebben afgespeeld! Ik heb het over ‘ons’, de lezers van nu: wat hebben die stukken die Beata vanaf omstreeks 1906 tot aan haar dood in 1920 schreef, ongeacht voor welk publiek zìj ze schreef, òns nog te zeggen? Nogal wat, zowel in feitelijk opzicht als als spiegeling van de mentaliteit van een koloniale samenleving. Ik moet mij beperken tot slechts een paar voorbeelden. Allereerst een citaat betreffende de ‘leestrommel’, aanwezig in vrijwel elk Europees huishouden, zo doodgewoon dat er - óók in de literatuur - bijna nooit over wordt gerept. Lezen we Beata's voortreffelijke karakteristiek: Wij lezen hier in Indië heel veel... Die reputatie hebben wij tenminste. Wij blijven daardoor erg op beschavingspeil... zeggen zij, die een tourneetje over het eilandenrijk maakten en overal vriendelijk te logeren werden gevraagd. En zij wijzen op de ‘trommel’ in de hoek van de eetkamer, die pa en ma 's avonds als de kinderen naar bed zijn tussen zich in nemen. In dit eigenaardig Indisch meubel bevinden zich hooggebergten van literatuur. En alle weken krijgen we er een thuis, maar de meeste weken is men in deze bestaansomstandigheden niet geporteerd tot bergtochten. In het lage land kan het immers ook amusant wezen - en wij zijn het stijgen zo ontwend: hoogten maken ons duizelig en kortademig - ook is het lastig, dat van bovenaf proporties anders zijn dan waaraan wij gewoon zijn geworden. | |
[pagina 41]
| |
aangepast aan de omstandigheden. Van zwarigheden houden wij niet! Goed, zij houdt ons plaatjes voor de vakerige ogen, en een enkel moppig verhaaltje, 'n licht novelletje, stevig prikkelende whiskey-soda om weer wakker te blijven krijgen we ook wel. | |
‘Europese beschaving’‘Europese beschaving’, ik duidde het zojuist al als het leidmotief in Beata's journalistiek. Het obsedeerde haar. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen die obsessie en haar in haar stukken zo hartgrondig beleden hekel aan Indië waar zij geboren en getogen was, in dat Indië waar zij - het is goed dat wij het weten, zélf verdrong ze het naar de uithoeken van haar bestaan - als lichtgetinte nonna door het leven ging. Europa was haar droombeeld. Indië vond zij een oord vol ‘bekrompenheid’; om zich heen zag zij, zoals ze zegt, ‘de ontaarding der Indische kringen’. Dat ‘allerberoerdste Indië’, schrijft ze ergens anders. ‘India is ruining me always’, schrijft ze aan iemand in Amerika. ‘Europees beschaafd’, dat betekende het voor iedere prijs waken tegen vreemde smetten. Over haar man, de bestuursambtenaar Jacques van Helsdingen, zoals zij opgegroeid in de kolonie, schrijft ze aan haar vader, dat hij - Jacques - ‘nog steeds met h's en g's haspelt, een crime, hij geneert zich gewoon ervoor. [...] Nu daar zullen we Eddy voor trachten te behoeden hoor! 't Staat zo vreselijk mal en echt Indisch.’Ga naar eind8 Eddy was hun zoontje. ‘U’, vervolgt ze haar brief aan haar vader, die mijn volkomen afkeer weet tegen de omgang, hoe gering ook, van kinderen met inlanders. [...] Eddy is geen minuut, geen seconde in aanraking met de bediendes. Ik doe álles zelf! Hij heeft niets met ze uitstaande, ze spreken zelfs niet tegen hem. U weet toch hoe streng ik er op ben! [...] Neen, ik zal zo verstandig zijn om mijn stelregel te blijven toepassen: Hollandse kinderen nooit met inlandse bedienden in aanraking. 't Is groot verderf [...]. En nu Eddy's omgang. Goddank ken ik geen enkele Indofamilie. Niets mee te maken! En Eddy zouden we voor geen geld zo'n omgang bezorgen, hoor.Ga naar eind9 Inlanders hoorden voor haar - zoals voor het gros van de Indischgasten - tot een inferieur soort mensen. Ze voert ze regelmatig als zodanig ten tonele, vooral huisbedienden, voor vrijwel alle Europese | |
[pagina 42]
| |
‘dames’ de enige Indonesiërs met wie ze in contact kwamen. Zoals we dat zo goed uit de literatuur en pers kennen (de uitzonderingen niet te na gesproken), uitte Beata zich doorgaans over hen in clichés en stereotypen. Maar ook - en dat is onmiskenbaar haar kwaliteit - zijn er bij haar de passages die de verhoudingen tussen Europese vrouwen en hun bedienden in een verrassend helder licht zetten. Het was de tijd van het opkomende Indonesische nationalisme, met in 1912 de oprichting van de Sarekat Islam die een schok teweegbracht in de Europese samenleving. Veel vrouwen - de meesten volmaakt onwetend van wat er onder inheemsen al jaren gaande was - voelden zich bedreigd, door hun bedienden nota bene. Waarom? Beata geeft het antwoord: uit ‘een grote angst voor vergelding’. Want, schrijft ze, wat doet de doorsnee Hollandse vrouw die in Indië komt? Zij nivelleert zich spoedig met het gros in Indië. Zij heeft al spoedig een reusachtige minachting voor ‘inlanders’, vooral voor de ‘inlandse bedienden’. Aan deze onderwerpen van Indische vrouwengesprekken deugt niet veel. (Mag ik, bescheiden eventjes, in gedachte brengen dat er, in de Hollandse vrouwengesprekken, onder de meiden óók geen een deugt?) De Indische bedienden zijn evenwel veel gedweeër, veel zwijgzamer... bij wijze van compensatie zeker is de Indische mevrouw veel heftiger en kijfachtiger. | |
[pagina 43]
| |
Tot slotZich verantwoordend voor haar werkwijze bij het schrijven van haar biografie stelt Vilan van de Loo in haar ‘Nawoord’: ‘via de studie van een individueel leven moet de historische context waarin dat leven zich afspeelde, duidelijker in beeld komen.’ Voor mij is het gemakkelijker die stelling om te draaien, kortweg gezegd: Beata's denken en gedrag, haar opvattingen en mentale instelling laten zich, althans in essentie, verklaren vanuit de historische en sociale realiteit van haar dagen. Welnu, uitgerekend in de periode waarin zich haar journalistieke carrière afspeelt, de jaren tussen 1906 en 1920, verandert er ontzaglijk veel in Indië. Het zijn de jaren van de ‘ethische politiek’, waarin meer dan ooit tevoren de materiële en intellectuele behoeften van de inheemse bevolking officiële aandacht krijgen, het resultaat van wat in de troonrede van 1901 een zedelijke roeping tegenover de bevolking van Nederlands-Indië werd genoemd. Twee streng van elkaar gescheiden werelden worden zich wat meer bewust van elkaars nabijheid. De onderwijsmogelijkheden voor Indonesiërs worden verruimd, en daarmee is, vanuit Nederlands perspectief althans, het paard van Troje binnengehaald: de inheemse pers wordt een factor van betekenis, en de nationalistische beweging gaat zich - vanaf omstreeks 1910 al - organiseren. Het zal het breekpunt blijken te zijn. In de volgende jaren dooft de associatiegedachte uit en maakt plaats voor confrontatie. Vanaf 1920 staat de ethische richting onder voortdurend toenemende druk. Was er zo'n tien jaar daarvoor nog sprake van een zekere toenadering, nu overheerst de reactie. Het is dit tijdsbeeld - in essentie - dat we in velerlei facetten gespiegeld vinden in Beata's werk. Het voor mij boeiende is dat waar het diehard-conservatisme in de dagbladpers, dag in dag uit, altijd weer door mannen werd geformuleerd, hier een vrouw zich uitspreekt. En dat maakt aanzienlijk verschil, zoals ik met mijn kennis van die pers uit die jaren bij de lectuur van Beata's journalistiek heb ervaren. Dat geldt evenzeer voor haar inkijkjes in de Europese samenleving. Ze keek anders, raapte elementen en details op die haar collega's bewust of onbewust lieten liggen of gewoonweg niet opmerkten. De passages die ik citeerde, dienden daartoe als illustratie. Beata van Helsdingen-Schoevers is het lezen en overwegen meer dan waard. We kunnen ons daarom gelukkig prijzen dat Vilan van de Loo haar bestaan en schrijverschap een nieuw leven heeft gegeven. |
|