Indische Letteren. Jaargang 18
(2003)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |||
Een huisje voor de ‘dakloze herinneringen’ van Frans Lopulalan
| |||
[pagina 247]
| |||
kwamen, waren er maar 35 sergeant-majoor. In Nederland kwamen ze terecht in het barakkenkamp aan de singel in Woerden, waar zijn vader kampoudste werd. Twee jaar later, in 1953, werd Frans geboren als middelste van zeven kinderen. Zelf zegt hij dat hij in Porto geboren is en ter wereld is gebracht in Woerden.Ga naar eind2 Na een tijdje verhuisde het gezin naar een Molukse woonwijk in Leerdam. In 1972 keerde hij deze wijk en de Molukse kerk de rug toe en ging filosofie en andrologie in Utrecht studeren. Hij hield dit acht jaar vol en had toen genoeg van het ‘welzijnswereldje’. In 1972 stierf zijn vader aan leverkanker. Lopulalan is er echter van overtuigd dat heimwee de doodsoorzaak is. Toen hij 31 was, dezelfde leeftijd die zijn vader had toen hij in Nederland aankwam, kwam zijn eerste boek uit. Het is een postuum geschenk aan zijn vader. | |||
OraliteitGezien de cultuurhistorische achtergrond van de Molukse gemeenschap in Nederland is het heel bijzonder dat Lopulalan in fictioneel proza over zijn verleden schrijft en zijn teksten ook nog heeft uitgegeven. De Molukse cultuur is namelijk altijd een orale cultuur geweest. Men leerde pas lezen en schrijven, in het Moluks Maleis, toen vanaf het midden van de negentiende eeuw de Nederlandse overheid de opleiding van inheemse leerkrachten en het onderwijs op de Molukken in handen nam. Lopulalans vader was een van de weinigen die ook les kreeg in het Nederlands. Ook andere aspecten van de Molukse cultuur staan de ontwikkeling van een gefixeerde Molukse literatuur in de weg. Als we de oraliteit de eerste oorzaak noemen, dan is de tweede oorzaak dat veel moderne literatuur een vorm van zelfonderzoek is die door veel Molukkers wordt beschouwd als een typische westerse behoefte aan objectivering en rationalisering van gevoelens. Zelf verwerken ze vervelende of traumatische ervaringen liever met elkaar. Of ze kiezen voor poëzie, zoals de dichter Abé Sahetapy, die gedichten heeft geschreven over de treinkapingen. De derde hindernis is de taal: slechts enkelen beheersen het Maleis of het Nederlands zo goed dat ze zich daarin literair zouden kunnen uiten.Ga naar eind3 Deze laatste oorzaak zal waarschijnlijk niet meer voor de Derde generatie gelden. Lopulalan is eigenlijk de enige Molukse auteur die op een hoog niveau literair proza in het Nederlands schrijft en dat feit maakt hem heel bijzonder. Het Nederlandse onderwijs, de geleidelijke inburgering in de Nederlandse samenleving en zijn ervaringen als zoon van een KNIL-militair en Molukker in Nederland (Lopulalan spreekt zelf trouwens liever van Ambonees) hebben bij hem tot twee boeken geleid. Naast hem staan alleen Wies van Groningen, een schrijfster van gemengd Nederlands-Molukse komaf van de Eerste generatie, en Eddie | |||
[pagina 248]
| |||
Supusepa, Abé Sahetapy en Djodjie Rinsampessy, enkele Molukse dichters in het Nederlands van de Tweede generatie. Lopulalan zegt zelf over zijn schrijverschap dat hij als schrijver is geboren. Zijn voorouders hebben hem als schrijver ter wereld laten komen om het verhaal van zijn vader en zijn moeder op schrift te stellen, zodat het niet vergeten wordt.Ga naar eind4 | |||
Overeenkomsten met de Tweede generatie Indische auteursLopulalan wordt meestal tot de Tweede generatie Indische schrijvers gerekend. Waarom? De belangrijkste thematische overeenkomst van zijn werk met dat van Indische schrijvers van de Tweede generatie is de problematische relatie met een dominante vader. Lopulalans fictionele vader heeft in het KNIL gevochten en veel van zijn bezigheden als kampoudste lijken op die van de sergeant-majoor. Verder kleedt en loopt hij als een sergeant-majoor, hij geeft zijn kinderen bevelen en trekt zijn ‘sergeantenmuil’ tegen hen open. Als Frans en zijn broer straf krijgen, wordt er hete sambal door hun strot geduwd. En als ze zich als ze volwassen worden weten te onttrekken aan zijn regiem, wordt de vader zich steeds nuttelozer en mistroostiger. Lopulalans vader lijkt aldus op de dominante vader die zo kenmerkend aanwezig is in de boeken van de Tweede generatie Indische schrijvers, maar belangrijker is dat het KNIL-verleden van zijn vader zo'n grote invloed heeft op zoon Frans. Als hij naderhand zelf kinderen heeft, zegt hij dat hij de gekte van de oorlog geërfd heeft. Maar hij stelt zijn kinderen (de Derde generatie) gerust: ‘Stil maar, kleinzoon van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, jij zult niet de woede, nee, jij zult hooguit het allerhoogste uit de oorlog erven: het verdriet.’Ga naar eind5 | |||
[pagina 249]
| |||
Een andere overeenkomst is dat er ook veel verhalen verteld worden over de koloniale tijd, de Japanse kampen, de Bersiap-periode en de politionele acties. Er is een sterk historisch besef en de vader wil bijvoorbeeld niet dat Frans en zijn broer een appelboom in de tuin zetten, want de aarde in Nederland mag geen vruchten dragen van hun werk. Nederland heeft de Molukken immers al leeggeplukt.Ga naar eind6 | |||
Verschillen met de Tweede generatie Indische auteursMaar er zijn ook verschillen. Het grootste verschil is wel dat Lopulalan niet op zoek is naar zijn identiteit. Het Molukse, de opvoeding, het geloof en het bij elkaar wonen, zijn in Nederland altijd blijven bestaan. Lopulalan verwerkt in zijn boeken ook geen rootsreis, een reis die in veel boeken van de Tweede generatie auteurs voorkomt in verband met het zoeken naar de identiteit. Lopulalan wil wel terug naar de Molukken, samen met zijn broer die beter contact met de voorouders heeft, maar het goede moment is voor hem nog niet gekomen.Ga naar eind7 Het probleem ligt voor hem meer in de vraag wat hij precies van zijn Molukse identiteit wil behouden en hoe hij dat moet doen in Nederland. Aspecten als de treinkapingen en het Moluks Historisch Museum beschouwt hij liever niet als onderdeel van zijn identiteit, maar wat dan wel? In het Indonesia Magazine van 1992 zegt hij dat hij voor zichzelf alleen maar bezig is van het Molukker-zijn de essentie te destilleren uit de chaos van verplichtingen, handelingen en rituelen erom heen. Wat hij overhoudt, zijn de verhalen, de geschiedenis en het overerfbare verdriet.Ga naar eind8 Ik citeer: Molukker zijn, dat is wat mij betreft: nooit vergeten dat mijn moeder alleen in stilte, in de afzondering van de keukenbarak durfde te huilen. Molukker zijn is nooit vergeten dat je je moeders tranen te vreten hebt gekregen. En dat verhaal vertellen, en niet al dat andere.Ga naar eind9 De Maleise woorden die Lopulalan gebruikt, worden bijna altijd direct voorzien van een uitleg in het Nederlands. Wat opvallend is en niet voorkomt in boeken van Indische schrijvers van de Tweede generatie is dat hij veel archaïsche woorden, zoals ‘onlaakbaar gedrag’ en ‘kneep amechtig haar ogen dicht’, en veel bijbelse of gewijde taal gebruikt. Om bijvoorbeeld aan te geven dat iemand veel kinderen heeft, schrijft hij dat: ‘die waarlijk Gods water over Gods akker had laten lopen’.Ga naar eind10 Of over zijn vader: ‘hij wreef zijn rooddoorlopen ogen uit en zei op de toon van een gepijnigde Jezus dat hij wel zou gaan’.Ga naar eind11 Hij verantwoordt deze manier van schrijven als volgt: ten eerste wil hij als ‘buitenlander’ alles beter kunnen dan de inwoners van het land zelf en ten tweede wil hij alles plechtig zeggen, omdat wat hij als schrijver te zeggen heeft, belangrijk is. | |||
[pagina 250]
| |||
Lopulalan noemt het eten Indisch, zijn opvoeding lijkt op een Indische opvoeding, hij moet bijvoorbeeld eerst ‘nee’ zeggen als iemand hem iets aanbiedt, en hij krijgt net als Indo's te maken met een discriminerende Nederlandse samenleving. Maar het leven in de barakkenkampen vormt toch een groot verschil. De Molukkers leefden min of meer in hun eigen wereldje en Frans zag de hekken rondom het kamp echt als een soort bescherming tegen de boze buitenwereld. De buitenwereld telde niet; alleen de binnenwereld bestond. Ook de manier waarop de Molukkers het gereformeerde geloof combineren met een geloof in hun voorouders is heel bijzonder en ik vraag me af in hoeverre deze te vergelijken is met de manier waarop Indische mensen hun godsdienst beleven. | |||
ConclusieHet is mijns inziens té gemakkelijk om Frans Lopulalan bij de groep Tweede generatie Indische auteurs te rekenen. Zoals hijzelf zegt: hij heeft met hen zijn schrijverschap en de tropen gemeen. En hij heeft zijn boek Onder de sneeuw een Indisch graf genoemd, omdat Onder de sneeuw een Moluks graf ‘niet zou zingen’. Maar wat mij betreft zijn er te veel verschillen, vooral de identiteitskwestie en de schrijfstijl springen in het oog. Als we dan toch alles in de literatuurgeschiedenis en -kritiek zo nodig in hokjes moeten indelen, waarom dan geen twee aparte hokjes voor de Molukse en Indische literatuur van de Tweede generatie? Een extra hokje, huisje, voor de dakloze herinneringen van Frans Lopulalan. Uit het volgende fragment blijkt duidelijk dat Lopulalans woede en verdriet twee essentiële aspecten van zijn boeken zijn, mijns inziens prachtige literatuur. De ikverteller praat hier met zijn vriendin Nina over zijn cynisme. Ondertussen zet hij een cd op met het Klarinetconcert in A van Mozart en terwijl hij voortpraat schakelt hij regelmatig terug naar het tweede gedeelte, het Adagio: ... Hier, luister ... luister ... hier hoor je het ... | |||
[pagina 251]
| |||
toonzetting op hele noten ... dat maakt me woedend, Nina. Als we eindelijk die perverse masochistentroep van de kerk de rug hebben toegekeerd ... wat gebeurt er dan? Weer schrijdt mijn moeder binnen, maar niemand die de strijkerspartij voor zijn rekening wil nemen. Niemand die mijn moeders thema erkent. Welnee, wij antwoorden met prozaïsche onzin over inter-etnische krachtenvelden binnen een multiculturele samenleving. Mijn god, zeg ... niets ...Ga naar eind12 Jessica Melker studeerde Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam. Ze studeerde af in de koloniale en postkoloniale literatuur op een scriptie over drie bekende Surinaamse slaven: Cojo, Mentor en Present: brandstichters of verzetsstrijders? Amsterdam: Instituut voor Neerlandistiek (UvA), 2001. | |||
Primaire literatuur
| |||
Secundaire literatuur
Dit artikel is gebaseerd op mijn bijdrage in: Portrettengalerij Tweede Generatie Indische auteurs. Een verzameling nota's over de ‘eindmorenen van de Indische gletsjer’: Marion Bloem, Jill Stolk, Nicolette Smabers, Adriaan van Dis, Ernst Jansz, Frans Lopulalan, Eddie Supusepa, Graa Boomsma, Glenn Pennonck, Theodor Holman en Alfred Birney. Samengesteld door een werkgroep koloniale en postkoloniale literatuur o.l.v. Bert Paasman. Amsterdam: Instituut voor Neerlandistiek (UvA), 2000. |
|