Volgens mij moet dat nog blijken - ik ben nog op zoek naar mijn plek.
Ja, zo gemakkelijk kom je daar niet van af...
Ik wil er nog wel iets meer over zeggen, hoor. Misschien moet ik inhaken op de vraag die je hiervoor stelde: waar sta je nou in het leven. Daar kwam de vraag volgens mij op neer.
Toen ik terugkwam uit Indonesië, ging ik, voordat ik begon met schrijven, bij mijn tante Noes langs. Ik bezocht haar als eerste, omdat zij over een schat aan verhalen beschikt. Ik kan van haar dingen horen uit eerste hand, hoe het was om daar op te groeien, hoe het was om in Indië te leven en naar Nederland te gaan met helemaal niets. Bovendien vond ik het ook wel zo netjes mijn schrijfplannen aan te kondigen bij de familieoudste. Voor m'n gevoel hoort dat zo.
We hadden eerst hele gesprekken over koetjes en kalfjes, je kent dat wel, dat om de hete brij heen draaien. Jij beschrijft dat zo mooi in Gerucht op de wind. Als de hulpofficier van Justitie, Hartono, aan Van Heutz moet vertellen dat er iets verschrikkelijks is gebeurd in het plaatselijke bordeel. Hij heeft het overal over, behalve over het doel van zijn bezoek. Op een goed moment krijgt Van Heutz er genoeg van en spoort hem aan te zeggen wat hij te zeggen heeft. Zo ongeveer voltrok zich het gesprek tussen Tante Noes en mij.
Nadat we omstandig alle kwalen en ziektes in de familie hadden doorgenomen, zei ze: ‘Ga je nu alweer over de familie schrijven?’ En ze vervolgde: ‘Dat vorige boek van jou, Gemengde gevoelens, is niet goed gevallen in de familie.’ Daar ben ik zo ontzettend van geschrokken, niet zo zeer omdat zij kritiek had, dat is natuurlijk nooit leuk om te horen, maar ik heb van mezelf altijd het idee dat ik daar wel tegen kan. Waar ik van schrok, was de ontdekking dat zij daar zeven jaar over heeft gezwegen. En zij niet alleen, mijn hele familie heeft zeven jaar lang haar mond dichtgehouden. Ik had dus mensen gekwetst, onbedoeld uiteraard, en niemand heeft dat ooit tegen mij gezegd. Ik werd zo ontzettend boos, písnijdig was ik. Dat zijn nou typisch die Indo's, dacht ik. Op zo'n moment voel ik me absoluut niet Indisch, vooral doordat ik zoiets niet begrijp. Ik voelde me bovendien buitengesloten. Ik hoorde blijkbaar niet tot de Indische familie. Dat heeft me behoorlijk belemmerd in het schrijven. Ik ben wekenlang geblokkeerd geweest. Totdat ik ontdekte, dat het zwijgen ook een mooie kant had, namelijk dat zij het mij niet hebben láten blijken. Ik was al die jaren onderdeel van de familie, ik kon mij daar vrijelijk bewegen, ik kon vragen wat ik wilde, ik kon doen wat ik wilde, terwijl zij mij al die tijd niet hebben laten blijken dat ik hen gekwetst had. Dat vond ik zo onnoemelijk beschaafd, zo ontroerend, dat ik niet alleen het mooie ervan kon zien, maar tegelijkertijd mijn plek in de familie zag.
Ik ben voor mezelf en voor hen geen Indisch meisje, ik ben een beetje een buitenstaander, een toeschouwer aan de zijlijn. Dat is mijn plek in