Indische Letteren. Jaargang 18
(2003)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |||||||||
Alfred Birney en zijn werkGa naar eind1
| |||||||||
[pagina 183]
| |||||||||
Indo-roman Vogels rond een vrouw (1991), die ik als het hoogtepunt in zijn nog steeds beperkte oeuvre beschouw. Vogels rond een vrouw speelt zich af in Nederland én in Indonesië en strekt zich uit over een vrij lange periode: vanaf de jeugd van Alan Noland in het ouderlijk huis in Nederland tot de reis door Java wanneer hij veel ouder is en zonder succes het raadsel van zijn Indo-vader en diens voorgeslacht ter plekke probeert op te lossen. Het gaat dus in deze roman om een zoektocht naar het onbereikbare, een reis door de doolhof van het heden en het verleden van zijn familie in diverse tijdperken en werelddelen. Hij tast naar de waarheid, maar die is niet te achterhalen of te formuleren omdat hij ontdekt dat iedereen zijn eigen waarheid heeft. Zo blijft zijn zoektocht een vruchteloze poging om vrede te maken met zichzelf. Birney biedt zijn verhaal dat volgens eigen getuigenis verrijkt is met veel autobiografische elementen in drie afdelingen, twintig hoofdstukjes en een rusteloze opeenvolging van vrij korte tekstfragmenten aan. In elk van deze afdelingen maakt hij op effectieve wijze gebruik van diverse vertellers. Eerst komt een ikspreker, Alan, aan de beurt die vertelt over een huisgezin in Nederland dat gedomineerd wordt door een schizofrene vader met de naam Arend. Deze Indo die petjoh met zijn vrienden praat, is onstabiel vanwege zijn Indisch oorlogsverleden op Java omdat hij voor de Nederlanders had gevochten. Zijn ziel heeft hij daar achtergelaten (p. 14), en hij voert een ‘papieren guerilla-oorlog’ (p. 38) op zijn tikmachine. Zijn memoires zijn een poging om met het verleden af te rekenen maar zijn geestelijke onstabiliteit uit zich in agressiviteit tegen zijn zoons Alan en Philip. 's Nachts dwaalt hij door het huis wanneer hij in zijn schimmenwereld op zoek is naar Indonesische terroristen. Alans huiselijk leven wordt door vrees, geheimzinnigheid en gebrek aan veiligheid vergiftigd met als gevolg dat hij slaapwandelt 's nachts wat ook een soort zoeken naar het onbereikbare is. In deel twee van deze roman wisselt het vertelperspectief van de ‘ik’ naar een combinatie van ‘jij’ en ‘ik’, beide uitingsvormen van dezelfde gefocaliseerde persoon, namelijk Alan Noland. De vertellende of schrijvende ‘ik’ is in het vertelheden als het ware in een gesprek met de ‘jij’ van vroeger. Deze tweespraak met de eigen persoon is heel effectief om de ontwikkeling van groeiende inzichten in het raadsel van de vader en diens herkomst voor te stellen. Vogels rond een vrouw is inderdaad een soort ‘Vatersuche’, een poging om hem die tegelijkertijd veracht en bemind wordt, te verstaan. Van groot belang is ook de zoektocht naar begrip van de raadselachtige grootmoeder wier ‘magische aanwezigheid’ (p. 10) vanaf de eerste bladzijden aanvoelbaar is. De grootmoeder die steeds in Indië gewoond heeft en daar overleden is, treedt nooit reëel op in de roman. Toch is zij een dominante figuur in het verhaal. Zij is de grote afwezige/aanwezige die zich alleen in geheimzinnige situaties of in dromen openbaart en voor een dosis ‘goena goena’ in de roman zorgt. Dit stimuleert Alans instinctieve besef dat zij een sleutel | |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
Alfred Birney met Marion Bloem in Het Indisch Huis.
kan zijn om meer van zijn vaders duistere verleden te openbaren. Het raadselachtige Indië dat achter haar portret in de ouderlijke slaapkamer en andere geheimzinnige objecten zoals twee Chinese vazen en een schilderij van de Gunung Semeru schuilgaat, is een aansporing om de familiegeheimen in Indonesië te gaan ontrafelen. Dat gebeurt in het derde deel van deze roman waarin Birney zoals in de meeste van zijn romans, gebruikmaakt van een hijverteller. In tegenstelling met de andere romandelen waar de verleden tijd gebruikt wordt, schakelt hij ook over naar de tegenwoordige tijd om Alans reis door Indonesië te actualiseren. Soortgelijke reizen door Indonesië zijn een gemeenschappelijk element in diverse romans van Nederlandse Indo-schrijvers. Ze zijn onmiskenbaar een zoektocht naar wortels en bronnen. Alans bedoeling is om het subjectieve beeld van zijn vaders memoires en verhalen te toetsen aan de werkelijkheid en zodoende diens Indisch mysterie te ontrafelen. Aanvankelijk heeft hij een ‘gevoel van thuiskomst’ (p. 102) in Jakarta, maar de ontdekking van zijn land van her- | |||||||||
[pagina 185]
| |||||||||
komst leidt onverrichterzake tot een teleurstelling. De mensen en de natuur waarover hij in verhalen van zijn vader en uit brieven gehoord had, nemen plots reële vormen aan. De grote vraag is of zijn vader wel de held was die hij beweerde ooit te zijn geweest. Volgens zijn tante in Surabaya bezat hij niet eens een geweer en ging hij zelden het huis uit in die stormachtige periode van de politionele acties. Illusies vervliegen in de wind. Alans bezoek aan diverse directe en verre familieleden en zijn kennismaking met Jakarta, Surabaya, de berg Kawi, Yogyakarta en Ungaran waar zijn grootmoeder begraven ligt, kan men als een soort bedevaart (p. 141) zien, een boetetocht. Het is een poging om iets van het verleden ongedaan te maken, boze machten te bezweren en raadsels op te lossen. Uiteindelijk beseft hij echter dat hij niet meer dan een waardeloze cicak is en dat hij danst ‘op een choreografie van gisteren. Ik jaag op muggen die hier niet meer zijn’ (p. 140). De roman Vogels rond een vrouw mag een zoektocht naar de vader en de geheimzinnige grootmoeder zijn, uiteindelijk is het ook een zoektocht van de verteller naar zich zichzelf, de eigen identiteit. Als tussenganger probeert Alan zichzelf te vinden tussen diverse generaties die van ver uiteen liggende landen en culturen afkomstig zijn. Indonesië is wel een soort ‘thuiskomst’ voor hem, maar toch beseft hij hoe Nederlands hij is en hoe vreemd voor de lokale mensen. Zo weet Birney het begrip vreemdelingschap op treffende wijze te suggereren, het nietbehoren tot de ene of de andere groep. Daartoe draagt ook zijn vaders asociaal gedrag bij en diens angst voor wraak van oud-guerillastrijders, een angst die zich op de zoon heeft overgedragen. Zoals zijn vader is en blijft hij slachtoffer van angst voor schimmen, voor de spookachtige stille kracht die op wraak belust is. Dit laat zijn poging tot katharsis en bevrijding mislukkken. Vogels rond een vrouw verscheen drie jaar voor Indische duinen van Adriaan van Dis. Mijns inziens zijn er opvallend veel parallellen en overeenkomsten tussen beide werken. Ik denk onder meer aan de volgende elementen en motieven: dat van de Vatersuche; de figuur van de paranoïsche vader met een KNIL-verleden; de queeste van de vertellende ikfiguur; de zoektocht naar waarheid in een doolhof van familiegeheimen; de geleidelijke ontmaskering van leugens; de rol van de tantes Lea en Edmee om mythes af te breken; het gebruik van de sensitieve jongeman als verteller; het rusteloze heen en weer springen van heden naar verleden in de verhaalaanbieding, enzovoort. Ik noem deze dingen hier alleen. Er is geen tijd om er verder op in te gaan. Analyses van Indische duinen moeten met Birney's roman als een belangrijke voorloper rekening houden. Dat is nog niet gebeurd.
Birney's tweede Indo-roman De onschuld van een vis vertoont bepaalde overeenkomsten met Vogels rond een vrouw. De hoofdpersoon, in dit geval | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
Edu(ard), is ook in Nederland opgegroeid in een gezin met een even asociale, tirannieke vader. Het gezin is uiteengevallen en de vader, ‘een zogenoemde kampong-Indo’ is weer iemand met een onverwerkt oorlogsverleden die ‘in het land van zijn moeder’ (p. 108) voor het land van zijn vader gevochten had. Wanneer het verhaal begint is hij al een hele tijd spoorloos verdwenen wat ertoe leidt dat Edu de benedenflat leegmaakt waar zijn vereenzaamde vader zich gevestigd had. De onschuld van een vis is een kil, nuchter relaas over de meedogenloze poging van de zoon om de leefruimte van de paranoïsche verdwenen vader te vernietigen en hem zodoende tot in zijn ziel aan te tasten. Beslist geen luchthartige leesstof maar een goed verteld verhaal waarin retrospectie een belangrijk structurerend component is. De bedoeling van de vele flash-backs is om de lezer te informeren over het vroegere leefmilieu van Edu. In die flashbacks is de vader de levende aanwezige terwijl hij in het vertelheden de permanent afwezige is. Toch huist zijn geest nog in de dingen die hij achtergelaten heeft zoals een groot portret van hem in ‘Chinees vechtkostuum’ (p. 46) boven zijn bed of zijn scooter, de weinige meubels en boeken en vooral het aquarium met een schuchtere meerval, een rivierroofvis. Dat de vader alleen maar negatieve gevoelens oproept blijkt duidelijk uit de attributieven die door Edu aan hem toegekend worden: ‘beul’ (p. 38, 48); ‘dictator’ (p. 49); ‘geschifte despoot’ (p. 62); ‘machtige vijand’ (p. 79). Voor de moeder was hij haar ‘verkrachter, haar cipier, vampier’ (p. 82), etc. Zijn euveldaden hielden verband met zijn verleden als gevangenbewaarder en martelaar in ‘de oude kolonie’ (p. 84). Sadisme en vervolgingswaanzin hadden zijn vermogen tot normale menselijke relaties verwoest. Zoals Alans vader in Vogels om een vrouw voelde hij zich steeds omringd door de oude vijanden die op wraak zinnen op hun beul, zodat zijn persoonlijke ruimte een ‘vijandig heligdom’ (p. 22) of een sadistisch universum was. Het enige levende element dat Edu in de verlaten flat aantreft is de genoemde meerval, de duivelvis in het aquarium. Deze schuchtere vis fascineert Edu en hij wordt een dominant symbool of een metafoor in deze roman. Hij is de projectie van diverse emoties. Zo is hij onder meer een soort incarnatie van Edu's vader ‘zo'n monster, zo'n bijna mens’ (p. 144). Overdag is hij meestal onzichtbaar achter de takken in het aquarium. 's Nachts daarentegen laat hij zich onder de lichtkap zien en is hij op zoek naar zijn prooi zoals Edu's vader thuis op zoek was naar zijn denkbeeldige slachtoffers. De ironie van deze situatie is dat men de vis ook anders kan interpreteren. ‘Zwemmen in zo'n bak zou iets van slaapwandelen weg kunnen hebben’ (p. 107), zegt Edu op een bepaald moment. Als de vis slaapwandelt is hij ook metafoor van Edu die zoals de vis vroeger gevangene in eigen huis was en ook slaapwandelde. Later, tijdens het bezoek van Wanja, zijn vaders prostituut, gaat hij tot groot ongenoegen van haar, | |||||||||
[pagina 187]
| |||||||||
zozeer op in de vis ‘dat hij zijn eigen lichaam niet meer voelt en willoos ligt te zweven tussen het duister en het niets’ (p. 188). Het identificatieproces loopt door tot de laatste bladzijde van deze roman waar hij zich niet kan losmaken van de duivelvis ‘slaappwandelende in zijn gevangenschap’ (p. 191). Zoals de vis de gevangene was van zijn eigenaar, slaagt Edu er niet in zich te bevrijden van zijn vader, de vroegere gevangenbewaarder. Edu blijft zijn vaders gevangene al is hij dood of verdwenen. Vanuit het portret boven zijn bed blijft de vader de bijna leeggehaalde woning vullen ‘met de zwaarte van zijn bevroren adem’ (p. 191). Edu's poging om hem tot niet te doen door de resterende dingen die hem nog aan zijn vader herinneren te verkopen of weg te geven, mislukt. Hij schuilt niet in de dingen, zijn geest is onaantastbaar. De gevangenbewaarder laat zijn slachtoffers niet los. De last van het verleden is niet af te leggen en Edu is gedoemd om het kind in zich ‘voort te moeten voelen leven’ (p. 191). Veel gebeurt er niet in De onschuld van een vis. Het verhaal wordt eerder gedragen door de innerlijke monologen, zelfintrospectie en herinneringen. Er heerst een broeiende sfeer die een climax bereikt in de driehoeksverhouding van Edu, Wanja en de vis. Ondanks Wanja's poging om hem te verleiden blijft Edu's aandacht afgetrokken door de vis die, zoals zijn vader, een onverbiddelijke houvast op hem heeft. Het is duidelijk dat beide romans ‘queesten’ zijn, zoektochten naar de wortels van het eigen bestaan en uiteindelijk zoektochten naar geborgenheid. Zowel Alan als Edu hebben behoefte aan veiligheid en aan een zinvolle relatie met de vader die hen verstoot. De vader-zoon relatie schijnt een veel belangrijker rol te spelen dan die van moeder en zoon. Er is veel voer voor psychologen in de drie Indo-romans van Alfred Birney.
In de loop van 2000 liet Birney Het verloren lied verschijnen. Mijns inziens kan men deze roman als het derde deel van een Indo-cyclus zien, vooral omdat er motieven in voorkomen die overeenstemmen met de twee andere romans.Ga naar eind2 Opnieuw de Indo-vader en dus de Indo-zoon, hoewel de jongen nu blank is en zijn vader niet de geestelijk geteisterde van de andere romans. Opnieuw ook de blanke moeder, opnieuw het uit elkaar vallende gezin. Het Birney-thema van de zoektocht is hier een zoektocht naar het verloren lied dat Michael Langenacht, vanuit wiens standpunt het hele verhaal verteld wordt, op een avond op de radio gehoord had toen hij als kind in Den Haag bij zijn grootouders logeerde. Muziek is lot en noodlot in deze roman. De liefde voor muziek vindt zijn oorsprong in de grootvader die de pianist van het ‘Trio Langenacht’ in Soerabaja was. Grootvader Langenacht is het die Michaels muziektalenten wakker maakt zodat hij later piano, viool en mondharmonika speelt. Michaels vader is ook muzikant en zijn moeder gaat op in het | |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
cabaret. De passie van de ouders is echter de oorzaak van de desintegratie van het gezin zodat Michael in kindertehuizen opgroeit. Daar weet hij zich echter stand te houden met zijn muzikaal talent dat bewondering opwekt bij de andere jongens vooral wanneer hij de bekende liedjes van die tijd (de jaren zestig) kan spelen. Zoals de radio is vooral de piano een troost voor de eenzaam opgroeiende jongeman. Vandaar zijn verlangen naar het verleden toen zijn bestaan nog goed en vol belofte was. Dit is de wereld van het verloren lied, van de geïdealiseerde grootvader die het verlangen naar verre, onbestemde werelden in hem opgewekt had. Het is ook het lied dat hem een gevoel van veiligheid en innerlijke harmonie geeft: ‘Zolang de zangeres er was kon mij niets gebeuren, want ze omsloot alles om me heen, het huis, de straat, het park, de hele wereld, alles wat ver en tegelijk zo dichtbij was en zich niet liet grijpen in de zwaarte van de nacht’ (p. 17). Het liedmotief loopt als een rode draad door de hele tekst. Op de meest onverwachte momenten meent hij het te horen, dikwijls in situaties die iets met slaap of slaapkamers te doen hebben om de grens tussen realiteit en irrealiteit te vervagen. Het lied vertegenwoordigt zijn ‘diepste zwakke plek’ (p. 179) en het stimuleert ook zijn passie voor muziek, het enige element dat zijn bestaan in de kindertehuizen zinvol maakt en hem in staat stelt zijn eenzaamheid te overwinnen. De wereld van muziek is een toevluchtsoord, een concretisering van zijn ontsnappingsdrang.
Birney's drie Indo-romans - bij uitstek zijn Vogels rond een vrouw - zijn mijns inziens bijzondere producten van de Indo-literatuur en leveren een belangrijke bijdrage tot de Indisch-Nederlandse literatuur. Men treft er niet alleen de spanning met de racistisch bevooroordeelde buitenwereld aan, de marginalisering van het individu dus (in dit geval de Indo), maar ook de spanning met de familie (vooral de vader) in eigen huis. Die thematiek geeft ook aanleiding tot een sterk romantischmelancholische drang bij Birney's hoofdfiguren, namelijk de vlucht in de eigen verbeeldingswereld. Deze neiging gaat bij hem gepaard met een bijna deterministisch levensgevoel dat de mens zijn eigen gevangene of slachtoffer is, zich moeilijk kan losmaken uit het netwerk van het boze, vooral als dit net gespannen wordt door mensen van eigen bloed. Permanent afwezige of niet-optredende figuren zoals de grootmoeder Sie Swan Nio in Vogels rond een vrouw, Edu's vader in De onschuld van een vis en de grootvader in Het verloren lied zijn daarom even belangrijk als de aanwezige. Zijn hoofdpersonages kunnen zich moeilijk uit de machts- of invloedsfeer van die afwezigen bevrijden. Deze spanningsverhouding is wellicht ook de reden waarom het gevoelsleven van Birney's hoofdpersonages een grotere klemtoon krijgt dan hun dadendrang. Ze zijn eerder denkers dan doeners, die veel nadenken over het leven en hun relatie met anderen. Het verleden | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
speelt ook een belangrijker rol dan heden of toekomst. Ze zijn in feite ontheemd uit het heden, rusteloos verlangend naar het onbereikbare. ‘Mijn boeken zijn steeds een zoektocht naar iets dat niet meer te vinden is’, zegt hij in een interview met Jan-Hendrik Bakker.Ga naar eind3 Zo laat Birney in zijn romans de eigenzinnige stem weerklinken van de Indo die zich thuis en toch vreemd voelt. Verdwaald tussen heden en verleden is hij op zoek naar een ondefinieerbaar eigenzinnig tempo doeloe. Ergens zijn alle schrijvers van de Tweede generatie verdwaald tussen twee werelden: het koloniale tropische Indië van hun ouders en het Nederland waarin ze opgegroeid zijn. Ze voelen zich Nederlands maar dan zonder hun Indonesische herkomst te verloochenen. In Birney's werk komt deze dualiteit op boeiende wijze tot uiting. Met zijn Indo-romans meer dan met zijn ander werk heeft hij het beste proza geschreven dat de schrijvers van de Tweede generatie hebben opgeleverd. Mijns inziens is hij de meest onderschatte auteur van deze groep.
Wilfred Jonckheere is emeritus-hoogleraar Nederlandse literatuur aan de Universiteit van Natal te Pietermaritzburg, Zuid-Afrika. Hij publiceerde onder meer Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996 (1999). Met Ena Jansen stelde hij in 1999 de bundel Boer en Brit. Afrikaanse en Nederlandse tekste uit en om die Anglo-Boereoorlog samen. | |||||||||
Bibliografie
|
|