Indische Letteren. Jaargang 18
(2003)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Kandy, eerste druk, 1998.
| |
[pagina 123]
| |
Twee keer ‘Kandy’
| |
[pagina 124]
| |
geen enkel boek van hem, want er zijn uiteraard meer ‘niet in de kouwe kleren’-boeken in zijn oeuvre te noemen) bij wijze van spreken nooit aan af. Springers werk maakt bijna altijd een moeiteloze indruk, dat wil zeggen alsof het moeiteloos totstandgekomen is. We weten natuurlijk wel beter, maar die indruk maakt zijn werk wel.Ga naar eind2
Maar er was nog iets, wat bij mij dit keer anders was dan anders. Vandaar ook dat mijn verhaal ‘Twee keer Kandy’ getiteld is en dat heb ik, om elk misverstand te voorkomen, niet gedaan, omdat ik ook nog ‘Dagboek van een repatriant’ - eveneens handelend over de thuisreis via Kandy - uit Het onbekende vaderland (1994) in mijn beschouwing wil betrekken.Ga naar eind3 Ik vond KandyGa naar eind4 namelijk niet helemaal een echt Springerverhaal. Zulk een uitspraak behoeft natuurlijk uitleg. Aan de ene kant is Kandy wel degelijk op en top Springer, je zou zelfs met enige overdrijving kunnen zeggen dat het boek één groot feest van herkenning is. Bandoeng-Bandung (1993) komt je voor de geest met de schuldgevoelens van Chris Regensberg, die in de tandeloze taxichauffeur Otto zijn jeugdvriend Otje niet herkent, de beste vriend die hij ooit gehad heeft. Immers ook in Kandy is bij Fergus Steyn sprake van soortgelijke schuldgevoelens tegenover Danny Graham (‘“Please, write soon”. Nooit had hij Danny Graham geschreven.’). Dezelfde Danny Graham die hem nota bene ‘Taffy’ gedoopt had - ‘a Welsh nickname’ (zoals we later van Pinkie's man vernemen), die hij op jonge leeftijd niet begrijpt, want de naam Fergus kwam ook in Engeland en Ierland voor, dus de naam Taffy is waarschijnlijk bedoeld om hem een bijzondere status te geven). De ontmoeting met Pinkie in Londen roept reminiscenties op aan Tabee, New York (1974), waarin de jonge diplomaat Rudi zijn jeugdliefde Dolly hervindt. Hun tweede kans duurt één gelukzalige nacht. Over één gelukzalige nacht gesproken, ook Bougainville (1981) kent immers such a night van Tommy en Madeleen. Zo zou ik nog wel even door kunnen gaan, want over de aanwezigheid in Kandy van een buitengewoon geestig beschreven reünie (geen ongewoon verschijnsel in het werk van Springer), waar twee dronken oude ballen, een gewezen piloot en een gynaecoloog in ruste met Fergus kibbelen over de details van hun belevenissen in Kandy, heb ik het dan nog niet eens gehad.Ga naar eind5
Kandy, op het eerste gezicht dus een ouderwetse Springer. Er was dit keer echter ook een andere kant. Blijft Springer, zo vroeg ik mij af, in dit boek wel trouw aan zijn in 1990 bij de opening van de 32ste Pasar Malam Besar uitgesproken credo? Hij hield toen namelijk een pleidooi voor de zogenaamde ‘nuchtere nostalgie’, dat wil zeggen ‘geen nostalgie in de versleten zin van larmoyant terugblikken’, maar ‘nostalgie, geschraagd door nuchterheid en bestuurd door een soepele geest, die altijd bereid is door het waas der herinnering vooruit te kijken en niet achteruit.’Ga naar eind6 En wat schreef hij in Bandoeng-Bandung? ‘Nostalgie is een uiterst kwetsbare achilleshiel.’ | |
[pagina 125]
| |
Welnu, Kandy was in mijn eerste leeservaring toch vooral nostalgisch, weemoedig, melancholisch; ‘nuchter’ was nu niet bepaald het epitheton, dat ik aan deze ‘terugtocht’ van Springer verbond. Laat ik een aantal passages noemen, die mij, zo vermoed ik, tot die conclusie bracht (eerlijkheidshalve merk ik op, dat men bij de volgende fragmenten wel dient te bedenken, dat ik het bij die eerste onmiddellijke lezing prachtige, vaak ontroerende passages vond, en pas in tweede instantie dacht: hé, hoe Springeriaans is dit nog?): Taffy mocht meekijken in het gezangboekje van Danny Graham. Hij staarde naar de onbekende woorden en opeens kreeg hij tranen in zijn ogen. Hij had zich nog nooit zo veilig en gelukkig gevoeld als op dit ogenblik, naast zijn grote vriend, tussen alle andere grote vrienden. Op dat dek hoog boven de zee, op weg naar zijn vader, zijn allergrootste vriend.Ga naar eind7 Waar komen die bijgedachten van mij vandaan? Is het een teveel aan pathetiek? Het slot van de roman eindigt immers in tranen. Ik chargeer nu wellicht enigszins, maar de slotscène kan toch als volgt beschreven worden: Pinkie was hem, Taffy, Taffy van Kandy, niet echt vergeten, nog altijd kan zij, alleen zij, lezen wat schuil gaat achter zijn ontwijkende blik. En Pinkie, zijn Pinkie, is nog even mooi, nog altijd met septemberhaar. Vrij van enige larmoyantie is deze scène niet. Of zoals Aleid Truyens dat in haar recensie uitdrukt: ‘Springer liet zijn held één keer snotterend over de schreef gaan. Zwelgen in sentiment, tegen strenge ongeschreven, literaire wetten in.’Ga naar eind12 Je zou het ook zo kunnen zeggen: | |
[pagina 126]
| |
met name in die slotconfrontatie van Fergus en Pinkie (waar Taffy en Fergus ook letterlijk bij wijze van spreken samenkomen, één worden) líjkt Springer op het randje van het melodrama te manoeuvreren.
Maar ja, je bent wetenschapper of je bent het niet, reflectie over je eigen oordeel is derhalve geboden, want eigenlijk wilde ik voor mezelf dit oordeel niet accepteren. Enigszins schizofreen dus ging ik Springer en Kandy tegenover mijn andere zelf verdedigen. Het kon niet anders, of ik moest over bepaalde passages heen gelezen hebben. Bij een dergelijk onderwerp, met al de gevoeligheden die daarbij horen, zou hij toch niet, juist hij niet, in zo'n sentimentele valkuil lopen? Daar kwam bovendien nog bij, dat ik als rechtgeaard bewonderaar van Springer Kandy tijdens een college fel verdedigd had tegenover een student, die, na lezing van dat boek, vergelijkingen meende te moeten maken met het KRO-programma Spoorloos. Hoe durfde hij? Deze omstandigheid zette mij eens te meer aan tot een tweede, een derde lezing van Kandy. Waar was het misgegaan?
Mijn eerste fout was al (hoe dom, maar het een en ander werd waarschijnlijk veroorzaakt door de gretigheid het boek, het verhaal, zo snel mogelijk tot me te nemen) het motto nauwelijks een blik waardig te keuren. Een motto van Ford Maddox Ford, een zoals bekend door Springer hogelijk gewaardeerd auteur, wiens uitspraak, enigszins vrij vertaald, hierop neer komt: ‘Mijn nauwgezetheid is de nauwgezetheid van mijn verbeelding’ (The accuracies I deal in are the accuracies of my impressions). Eigenlijk had dit citaat de leidraad moeten zijn bij mijn lectuur. Want natuurlijk gaat Kandy. Een terugtocht over de relatie Pinkie - Taffy of Pamela Baker Davis -Fergus Steyn, natuurlijk gaat het boek over de dubbele schuldgevoelens van de jonge hoofdpersoon tegenover Danny Graham en de Theekoe, maar Springer heeft het óók over iets anders, wat me bij eerste, kennelijk toch betrekkelijk oppervlakkige lezing, was ontgaan. En zonder nu het volgende tot ‘metafysisch kluifje’ te willen bombarderen, het gaat Springer in dit boek om méér dan alleen het verhaal, zoals hij ons zo vaak wil doen geloven.
Op de eerste pagina staat het eigenlijk al met zo veel woorden: ‘Persoonlijke herinneringen, daar ging het om.’ Heel belangrijk in dit verband is het volgende citaat, waarin de ondertitel ‘een terugtocht’ een bijna existentiële lading krijgt, een citaat ook, dat qua tragische teneur en sfeer reminiscenties oproept aan bepaalde passages in Bougainville, waarin Springers alter ego Bo zijn leven overziet: Natuurlijk was de Theekoe net als zoveel anders in de loop van zijn leven weggezonken in zijn geheugen, maar die allerlaatste hinderlaag in Kandy's bergen had hij toch nooit helemaal kun- | |
[pagina 127]
| |
nen vergeten. Rond drie uur 's nachts, wanneer schuldgevoel, wroeging, ergernis, spijt vanwege door de jaren heen in het werk of jegens geliefden gemaakte fouten hem in hun wurggreep namen, had hij soms ook plotseling dat sukkelige, lieve mannetje voor zich gezien - vlak voordat hij voorgoed verdween om de laatste, schemerige bocht in de weg door de theetuinen. Pinkie's hand op zijn been - ja, die voelde hij dan ook heel goed, maar de droombeelden spatten altijd op hetzelfde moment uiteen: als zijn laatste pijl wegsnorde. Nooit zou hij erachter komen of hij de Theekoe geraakt had, daar had hij zich al mee verzoend, zei hij tegen zichzelf, want ach, hoeveel blunders en verkeerde beslissingen waren er niet gevolgd, die in slapeloze nachten allemaal zijn aandacht opeisten, en ook waren er dagelijkse problemen waarvoor hij liefst diezelfde nacht nog een oplossing wou zoeken en die meteen de volgende ochtend helemaal geen echte problemen bleken te zijn. Vaak stond hij op, rookte een sigaret, liep rond in het donker, dronk een glas water. Een afdoende formule om zulke ongewenste beelden en gedachten te verjagen had hij nooit gevonden. Alles hersenschim, zei hij dan tegen zichzelf onder het scheren - maar jezus, ik ben doodmoe, ik heb de hele nacht gewerkt en hoe kom ik deze nieuwe, eindeloze dag door. Zijn slapeloosheid (zo noemde hij het maar) werd erger met de jaren en waarom, in godsnaam. Vroeger, pakweg twintig jaar geleden, nooit last van gehad (of toch wel, toch wel?), maar nu, godnogtoe, de zinloosheid van alles, de herhaling van zetten, hoeveel keer je nog scheren. Niet zelden was hij na zo'n nacht met een snee in zijn kin of wang op kantoor gekomen, want hij schoor zich nog altijd met een scheermes. Ook zo belachelijk.Ga naar eind13 Minstens zo essentieel in het kader van mijn ‘mislezing’ zijn de uitspraken op de tragi-komische reünie op het jacht in Langweer, waar de leden van de ‘kampclub’ aan het kibbelen slaan over het werkelijkheidgehalte van hun gezamenlijke verleden: Steyn stak quasi-hulpeloos zijn armen in de lucht. ‘Dat is nou het menselijk geheugen! Alle drie hetzelfde meegemaakt, alledrie andere herinneringen!’Ga naar eind14 En midden op diezelfde pagina vinden we bij monde van Greetje, Hermans echtgenote, een soort vertaling van het motto van Ford Maddox Ford: ‘Je ziet toch alleen maar wat je nog wilt zien.’ Van deze onvermijdelijk beperkte blik volgt dan vrij snel een prachtig voorbeeld, wanneer Herman bijna argeloos deze opmerking tegen Steyn, die hij dan weer Taffy noemt, maakt: ‘Die Pinkie - ik weet niet hoe jij erover denkt, Taffy, maar dat was een stinkend eigenwijs, opdringerig mormel- | |
[pagina 128]
| |
tje, met zo'n zwart koppie en steekogen.’Ga naar eind15 Kortom, zoals het later wordt uitgedrukt, ‘ons herinneringsvermogen is selectief’Ga naar eind16 of ‘een gatenkaas, meer was het menselijk geheugen niet’.Ga naar eind17 Ik had niet alleen het begin van de roman niet goed gelezen, het slot was kennelijk ook aan mijn oppervlakkige aandacht ontsnapt, terwijl ik toch na lezing van Teheran, een zwanezang had kunnen weten, dat ook de ‘Aantekeningen’ achter in een boek niet van belang ontbloot zijn.Ga naar eind18 In Kandy wordt daarin gewezen op het verband tussen de werkelijkheid buiten het boek en de werkelijkheid binnen het boek. In die ‘Aantekening’ lijken Fergus Steyn en Springer bijna één te worden, maar toch ook weer niet helemaal, want ‘Steyns verhaal en het zijne dekken elkaar Het station van Kandy in 2002. Hier kwam Carel Jan Schneider in december 1945 aan. Foto: L. Dolk.
| |
[pagina 129]
| |
slechts schijnbaar, al betraden zij ongetwijfeld dezelfde paden, vooral in de theetuinen van Kandy - of waren het rubberplantages?’ Maar beiden kunnen ze zich wel in deze uitspraak van Max Frisch vinden: ‘Jeder Mensch erfindet sick früher oder später eine Geschichte, die er für sein Leben hält, oder eine Reihe vond Geschichten, die mit Namen und Daten zu belegen sind, so dass an ihrer Wirklichkeit, scheint es, nicht zu zweifeln ist.’ In elk geval komt hieruit naar voren, dat het bij het navertellen van het eigen levensverhaal altijd om een reconstructie gaat. De herinnering geldt bij hem kennelijk als een vorm van verbeelding, een persoonlijke perceptie van de werkelijkheid, die alleen maar als fictie kan bestaan. In dit verband vind ik het overigens ietwat merkwaardig - en ik begrijp eigenlijk ook niet echt waarom dit gedaan is -, dat het verhaal over de werkelijkheid buiten het boek, ‘Dagboek van een repatriant’ in Het onbekende vaderland, ondertekend wordt met het pseudoniem en niet met Carel Jan Schneider, want dat verhaal gaat toch over hemzelf en niet over een fictionele figuur, ofschoon diens naam wel dezelfde initialen bezit als het pseudoniem van Carel Jan Schneider. Of zoek ik hier te veel achter? De essentie van ‘Dagboek van een repatriant’ is inderdaad dezelfde als die van Kandy, zo moge blijken uit de eerste zin van deze memoires: ‘Iedere repatriant heeft zijn of haar verhaal. Dit is alleen mijn verhaal en of het tot op de kleinste kleinigheid klopt, durf ik niet met de hand op het hart te zweren.’ Hoe het ook zij, ook in Springers laatste boek Allemaal gelogen vinden we dezelfde opvatting verwoord. Deze bundel draagt immers als ondertitel ‘De herinnering als mooi verhaal’, waarmee eens te meer wordt aangegeven, dat de waarheid - de persoonlijke waarheid - niet schuilt in de feiten, maar in het verhaal, het arrangement, de reconstructie.
Dit alles, ik beken het met een zekere schaamte, had ik, in eerste instantie, niet gezien, waardoor die eenzijdige lectuur kon ontstaan, waar ik de lezer hierboven deelgenoot van heb gemaakt. En ik had nog meer gemist. Waar ik ook over heen gelezen had, was de ironisering, de relativering, die misschien inderdaad in Kandy minder prominent aanwezig is dan in de andere romans en verhalen van Springer, maar wel degelijk present is. Zo onspringeriaans was de roman in dat opzicht nu ook weer niet. Ik wijs op zelfreflecties als ‘sentimentele flauwekul van een bejaarde zak’Ga naar eind19 en ‘dit moest de climax van zijn verhaal worden, maar vooral niet sentimenteel’.Ga naar eind20
En ook het einde van de roman is bij nader inzien toch minder melodramatisch dan ik in het voorgaande wellicht heb doen voorkomen, omdat Springer de onvermijdelijke sentimentaliteit van de situatie toch weet te relativeren door Fergus' angst voor sentiment, kitsch en clichés te expliciteren, veelal in de gecursiveerde stukken, een soort monologue interieur: | |
[pagina 130]
| |
Belachelijke zenuwen! We waren kinderen en nu zijn we oud, zij en ik, nee nee, we zijn niet oud, en we gaan heel gewoon een paar sappige anekdoten uitwisselen, Pinkie en ik, zij weet ook alles nog, Pinkie, dus we zullen elkaar niet tegenspreken, onze herinneringen kun je zo op elkaar leggen, en we zullen lachen en samen een uurtje sentimenteel mijmeren over die kleuterclub en over de Theekoe.Ga naar eind21 Nog duidelijker is die schroom aanwezig in deze emotioneel geladen, bijna poëticale overdenking: Nog steeds septemberhaar; bronzen gloed, niet grijs, Pinkie niet grijs zoals wij allemaal, de anderen, voorzover nog in leven. Septemberhaar - godverdomme, kitsch, pure kitsch, waarom heb ik geen onvergetelijke openingszin ingestudeerd?Ga naar eind22 Rosa Overbeek en Ina Damman zijn niet ver weg, evenmin als de slotwoorden van Vestdijks beroemdste roman, waarin de onwankelbare trouw aan Anton Wachters jeugdliefde zo fraai beschreven wordt: ‘trouw zou hij blijven aan iets dat hij verloren had, aan iets dat hij nooit had bezeten.’
Misschien kan ik het beste eindigen met de slotwoorden van de Vlaamse wetenschapper en criticus Bart Vervaeck, omdat in diens formulering de dubbelheid van mijn verhaal treffend tot een eenheid gesmeed wordt: [...] het blijft een raadsel hoe Springer er met een sentimenteel verhaaltje en een schijnbaar eenvoudige stijl alweer in slaagt om een juweel van weemoed te scheppen. Het einde van het boek had ook kitsch kunnen zijn, maar is een ontroerend slotakkoord geworden. Hoe Springer dat voor elkaar krijgt, is ongetwijfeld ook een geheim, misschien het grootste van zijn boek.Ga naar eind23 Harry Bekkering (1944) is als universitair hoofddocent Moderne Nederlandse Letterkunde verbonden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Eerder publiceerde hij over Bougainville, Quissama en Teheran, een zwanezang. |
|