Indische Letteren. Jaargang 18
(2003)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
‘Wat heeft eene Oost-Indische reys niet in?’
| |||||||||||||||||||
Pieter van OverstratenPieter Gerardus van Overstraten werd op 19 februari 1755 in Bergen op Zoom geboren als zoon van Johan Hendrik van Overstraten en Geertruijd Pets. Zijn zus Adriana zou in 1756 worden geboren. Omdat zijn vader notaris was, verkeerde Pieter in de hoogste kringen van deze Brabantse garnizoensplaats. Het lag dan ook voor de hand dat hij ging studeren. Het werd rechten in Leiden. In 1776 rondde hij zijn studie af. Vier jaar later trad hij in dienst van de VOC en werd als buitengewoon raad van Justitie door de Kamer MiddelburgGa naar eind2 uitgezonden. Zijn salaris stond ook vast: 150 gulden per maand.Ga naar eind3 Vanaf het moment dat zijn aanstelling bij de VOC bekend was, begonnen de voorbereidingen voor zijn Oost-Indische reis en zijn afscheid. Terwijl Pieter zijn bagage bij elkaar zocht die hij in drie kisten mee | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
mocht nemen,Ga naar eind4 besloten zijn familie en vrienden hem op poëticale wijze uit te zwaaien. Speciaal voor zijn vertrek stelden ze de bundel samen Gedichten op het vertrek naar Batavia van den wel ed: gestrengen heer en mr. Pieter Gerardus van Overstraten als extra-ordinair Raad van Justitie, aldaar met het schip het Slot ter Hoge vertrokken in den jaare 1780. In vroeger tijden lieten dichters die over een kapitaal beschikten, hun poëzie drukken. Dat gold ook voor deze gelegenheidsbundel. Zo bleek vader Jan niet alleen over de nodige pecunia te beschikken, maar wist hij ook de dichterspen aardig te hanteren. In zijn afscheidsgedicht, ‘Op de Afreize van mynen Zoon De Heer Mr Pieter Gerardus van Overstraten, als Extraordinair Raad van Neêrlands Indiën naar Batavia’,Ga naar eind5 deed hij retorisch het besluit van zijn zoon te niet: Gy waard met groot gevaar, dat U steets kan verslinden,
En gy laat ons in druk, men schreid schier d'oogen uit:
Helaas! wat doet gy? Staak, ai staak nog uw besluit;
Blyft by U Vader, by een Moeder, die van 't schreiën
Nog blind zal worden, die gy anders kond verbleiën;
De beste Moeder die 'er is, of komen zal.
Ai blyft! .... Maar neen, my dunkt, gy zegt, 't besluit staat pal,
Dat is nog door geklag, nog traanen te verzetten,
God wil 't gevreest gevolg van uw geweên beletten.Ga naar eind6
Maar hij wist ook dat zijn zoon op weg naar Batavia enkele weken aan de Kaap zou verblijven. Daar was tussen 1751 en 1775 Rijk TulbachGa naar eind7 gouverneur geweest. Ook herinnerde hij zich de broers De Faure die hun horizon hadden verlegd, en Bergen op Zoom hadden verlaten om ontdekkingsreizen te maken. Denkt veel aan ons, gelijk ook altijd mijn gedagten
Op U zal zijn, denkt ook dat men van U verwagte,
Dat gy de Eer vergroot, van Uw geboorte Stad:
Gelijk een Tulbach en de Faure's, daar zy prat
En trots op hun geboort', met andren op mag bogen.Ga naar eind8
Pieters zuster Adriana had vertrouwen in de toekomst van haar broer zoals blijkt uit haar bijdrage ‘Vaartwel aan mynen broeder, op deszelfs reine als exraordinair Raad van Justitie naar Batavia’,Ga naar eind9 waarin ze hem een wijs optreden ‘in het schatryk Oost’ toewenste: Gaat dan 't aanzienlyk Ampt, U toevertrouwd, bekleden
Praalt daar als Cato in het midden van die Leden;
En toont als Cicero daar Uw welsprekendheid
Op dat door Indiën uw roem dus word verbreid;
Sluit sluit uw luistrend oor voor vleiende gezangen,
Laat geen verleiding ooit in 't wufte net U vangen;Ga naar eind10
Ze nam teder afscheid van haar oudere broer: | |||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||
Vaar dan voor altoos wel en denk om ons o Broeder,
Om uwe Mage, maar vooral om Vader, Moeder,
En schoon dat gy vertrekt vergeten w' u nooit, neen;
De sterkste liefde groeit zelfs door 't afwezen heen!
[...]
Voor 't laatst dan, Broeder! ach! vaar wel in eeuwigheid;Ga naar eind11
Misschien waren het wel deze woorden waar Pieter van Overstraten in zijn overpeinzingen aan terugdacht. | |||||||||||||||||||
Kaap de Goede HoopNa een ‘sukkelende en langdurige reis’ was Het Slot ter Hoge op 31 december 1780 in de Tafelbaai voor anker gegaan.Ga naar eind12 Die dag bracht een zuidwestenwind verkoeling aan de Kaap.Ga naar eind13 Als hoge VOC-dienaar had Pieter van Overstraten de overtocht van Rammekens naar de Kaap achter de mast gemaakt. In zijn hut stonden behalve een bed en een kast ook zijn drie kisten. Hij bracht de dagen door in het gezelschap van zijn Leidse studiegenoot Paulus de Vaynes van Brakel die eveneens tot buitengewoon raad van Justitie was benoemd, en de Utrechtse koopman Pieter van der EeGa naar eind14 met zijn zwangere vrouw Elisabeth Douglas, hun dochtertje van anderhalf jaar en hun dienstbode.Ga naar eind15 Ze waren toevertrouwd aan de zorg van matroos J.C. Baane uit Vlissingen, die er als jongen al van had gedroomd naar zee te gaan.Ga naar eind16 Vanaf de railing prentte Pieter van Overstraten het Kaapse landschap in zijn geheugen om het vervolgens in zijn Journaal van een reijs van de Caab tot Batavia vast te leggen: De dorre klippen die wij, voor wij in de Tafelbaeij of op de Reede kwamen, voorbijzeylden, schaenen ons buytenplaetsen, het strand een Paradys, elk oogenblik schiep ons een nieuw gezigt, de heemelhooge bergen ons Neederlanders ongewoon, boezemde ons een ontzag voor de natuur in; de in Valeyen leggende huyzen, & de verscheyde groen gezigten, bragten ons reeds een voorsmaak aan van de verfrissende Vrugten, die haar moesten omcingelen, in t kort geen schilder is in staat een Tafereel van een Land gezigt uittedenken dat iemand fraeyer voor kan komen als ons de Caeb deed.Ga naar eind17 Nadat het eiland Sint Helena in de Zuid-Atlantische Oceaan niet meer als rustpunt op de route naar Oost-Indië voldeed, hadden de bewindhebbers van de VOC besloten uit te kijken naar een andere geschikte locatie. Die meenden ze gevonden te hebben nabij Cabo de bona Esperance. Ze gaven in 1651 Jan van Riebeeck opdracht dit voor hen uit te zoeken. Op 13 mei 1652 werd het fort aan de Kaap gedoopt. Die dag | |||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||
ging de geschiedenis in als de stichtingsdatum van Kaap de Goede Hoop. Het fort groeide uit tot een Kasteel met woon- en werktruimten voor het VOC-personeel. Buiten de muren werden tuinen aangelegd met meegebrachte zaden uit Holland. In de loop der tijd groeide ‘het Hollandse vlek’ uit tot een verversingsstation waar niet alleen schepen van de VOC maar ook Engelse en Franse schepen voor foerage aanlegden. Zieke opvarenden, bijvoorbeeld lijders aan scheurbuik, werden in het ziekenhuis opgenomen.Ga naar eind18 Aanvankelijk was er een Hospitaal nabij het Kasteelcomplex aan de Tafelbaai, maar aan het einde van de zeventiende eeuw werd in de Zeestraat een nieuw ziekenhuis ingericht. Daar werden de zieke opvarendenGa naar eind19 van Het Slot ter Hoge onder Baane's supervisie naar toe gebracht.Ga naar eind20 De passagiers werden tegen betaling bij particulieren, ‘fatzoenlyke Lieden’ zoals Pieter hen noemde, ondergebracht. Hij en de anderen logeerden tot volle tevredenheid bij weduwe Le Febre.Ga naar eind21 | |||||||||||||||||||
Kaapse impressiesPieter van Overstraten die nog niet hersteld was van de koortsaanvallen waaraan hij tijdens de overtocht had geleden, zou zich desondanks zijn ‘aenkomst aan de Caeb’ als een van ‘de aengenaemste tijdstippen’ herinneren, die hij in zijn leven had meegemaakt.Ga naar eind22 Hoewel de eerste dagen van zijn verblijf volgens hem ‘verrukkelijk’ waren, schreef hij in zijn Journaal dat hij ze toch onaangenaam vond. Hij besteedde zijn tijd liever anders. Toch hield hij zich niet blind voor de gebruiken in de Kaapse huishoudens. Uit zijn Journaal blijkt dat hij het ‘wonderlyk’ vond dat de gastheer direct na het eten een dutje deed. Hij begreep niet hoe het zijn gastheren lukte om van hun geringe VOC-gage in weelde te leven.Ga naar eind23 Ook vond hij het weerzinwekkend dat de plaats van een Kapenaar in de Kaapse samenleving mede werd bepaald door diens positie in de VOC-hiërachie. Allervervelendst en onaangenaam vond hij het dat de Kapenaren elkaar wantrouwden en elkaar beroddelden.Ga naar eind24 Hij bemerkte dat dit ‘de Conversatie ysselyk styf en lastig’ maakte en lastig te begrijpen was voor hen die de Kaap ‘alleen als een ververschplaets aandoen’. Van Overstraten verbaasde zich erover dat de huidskleur de Kaapse bewoners in twee groepen opsplitste: het VOC-personeel met de witte huidskleur en de donker getinte Oost-Indiërs, afkomstig van de Kaap, Madagascar, de Indiase kust en de Oost-Indische archipel. Het was voor hem de eerste keer dat hij met slavernij werd geconfronteerd.Ga naar eind25 Hij vond het onaanvaardbaar dat de slaven ‘niet als menschen’ werden behandeld en meende dat de omgang met slaven niet strookte met ‘het denkbeeld dat wij van het mensdom hebben’. Blijkens de volkstelling in juli 1780 woonden er aan de Kaap: 973 mannen en 741 vrouwen, 816 jongens en 936 meisjes, 29 knechten, 4.048 slaven, 1.083 slavinnen, 421 slavenjongen en 359 slavenmeisjes.Ga naar eind26 | |||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||
Desondanks vond Van Overstraten dat er geen land ter wereld beter geschikt was dan de Kaap om ‘om zig te vermaken en te ververschen’. Aan zijn ouders, zuster Adriana en vrienden legde Pieter in zijn Journaal uit dat er geen logementen en herbergen waren en dat men tegen betaling bij de Kapenaren kon logeren. De gastvrijheid in de tuinen of op de buitenplaatsen was groot.Ga naar eind27 Hij roemde de vruchten, met name de druiven, maar vond de vaderlandse groente beter dan de Kaapse. Heel bijzonder vond hij het drinkwater dat, zoals uit een voetnoot in zijn Journaal blijkt, twee maanden later in Batavia nog goed te drinken was. Het viel Van Overstraten op dat de Kapenaren ‘zeer wel gemaakt’ waren en er gezond uitzagen. Volgens hem waren degenen die nooit in Europa waren geweest onwetend, ‘onnozel als het hun interest niet aangaat’, en onopgevoed. Hij signaleerde kinderrijke gezinnen en dat er meer meisjes dan jongens waren. In een voetnoot vermeldde Pieter dat van de mannen die op doorreis waren naar Batavia er altijd wel zo'n acht verliefd op een Kaapse schone waren. Ook Pieter, 25 jaar en ongehuwd, was blijkbaar van haar gecharmeerd, gezien zijn opmerking dat vrouwen er ‘boven zeer wel’ uitzagen. Het stoorde hem echter dat ze geen goede opvoeding hadden genoten en slecht Hollands verstonden zodat ‘de conversatie met veele Africaensche dames inden beginne styf’ was. Van Overstraten weet dit aan het slechte onderwijs aan de Kaap en dat de kinderen door slaven werden opgevoed, omdat hun vaders, vaak Duitsers en Fransen, zich niet met hun opvoeding bemoeiden en ook met hen geen Hollands spraken. Van Overstraten is met deze uitspraken niet uniek. Zeventiende-eeuwse reisjournalen maakten reeds melding van de negatieve invloed van slaven bij de opvoeding van kinderen.Ga naar eind28 Al op de dag van aankomst had Pieter zijn studiegenoot uit Leiden Johannes Serrurier (1735-1819) ontmoet, die hij daarna dagelijks bezocht. Serrurier was op dat moment Kaaps predikant. Ook ontmoette hij zijn schoolvriend Van Oudtshoorn,Ga naar eind29 zoon van de oud-gouverneur van de Kaap. Hoewel zijn koorts geleidelijk zakte, bleef Van Overstraten zwak. Dat verhinderde hem dat hij een reis landinwaarts kon maken of de Tafelberg beklimmen, zoals veel schrijvende VOC-dienaren voor hem wel hadden gedaan. Zijn enige uitstapje naar de buitenplaats Constantie maakte diepe indruk op hem. Op dit voormalig landgoed van oud-gouverneur Simon van der Stel proefde het gezelschap van ‘den heerlyken wyn van dien naam in zyne volmaektheyd’. De reis er naar toe was spannend en leidde over bergachtige wegen die door de vele regens waren uitgehold en langs klippen slingerden. Van Overstraten stond doodsangsten uit. In zijn Journaal schreef hij ‘de Hn Africanen stooren zig aan geene diepteras of iets diergelyks, zy ryden vliegend over alles heen, alsof zij den besten hollandschen weg hadden, moer het is ook Zeekey dat geen hollander in de Kunst van ryden tegens hun op kan’. | |||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||
Ossenwagen, op de achtergrond de Kaapse nederzetting (Johannes Rach, 1769).
| |||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||
Verbaasd was hij over de ossenspannen, soms met wel veertien ossen, die zonder toom een kar trokken. Het geluid van het knallen van de zweep vergeleek hij met het afschieten van een ouderwets geweer. Helaas vermeldde hij niets over de aanleg en de gebouwen van de buitenplaats en of hij eigenaar Hendrik Cloete had ontmoet. Tweemaal bezocht Pieter een officiële ontvangst waarbij hij zijn ogen uitkeek omdat die in ‘Luydruftigheyd en wildheyd’ afweek van vaderlandse plechtigheden. Het dessert van de overvloedige maaltijd was nog maar net achter de kiezen of het was tijd voor muziek. De liederen werden afgewisseld door toasten begeleid met kanongebulder. Direct nadat alle toasten waren uitgebracht, begon het bal. Tijdens deze ontvangsten ‘was het zoo warm als den heetsten hondsdag in 't Vaderland’.Ga naar eind30 Dat weerhield de gasten er niet van om enthousiast aan het bal mee te doen. Iedereen, ‘oud en Iong, al wat maer beenen had, moest op de proppen komen’ en danste tot in de vroege ochtend uren ‘met eene onvermoeydheyd’ die Van Overstraten ‘wonderlyk voorkwam’. Dit is alles wat Pieter van Overstraten over zijn verblijf aan de Kaap in zijn Journaal voor zijn familie en vrienden noteerde. Hij raadde hen aan om Journal historique du voyage fait au Cap de Bonne-Espérance (Paris 1776) van abt De la Caille te lezen of de Nieuwe algemene beschryving van de Kaap de Goede Hoop (Amsterdam/Harlingen 1777). Hij had beide boeken tijdens zijn verblijf met de realiteit vergeleken en de beschrijvingen ‘vrij accuraat bevonden’. Maar hij plaatste wel een kanttekening: ‘dat het dat land niet is, waer voor men het doet doorgaan in het Vaderland’ waarna hij uitlegde dat het land ‘dor en klipaghtigh’ is en dat de zuidoostenwind zo fel kon waaien dat de Kapenaar thuis bleef omdat die anders ‘met kleyne steentjes zoo in zyn weezen geteysterd’ wordt. De eerste keer dat hij door een steenregen werd overvallen, verschool hij zich ‘voor ieders spot’ achter een bank. In een voetnoot legde hij uit hoe de voorbode voor de winden kon worden herkend: de wolk die de Tafelberg omhulde, rolde in flarden omlaag. Aangezien de Tafelberg de stad domineert is dit natuurverschijnsel overal in de stad goed te zien. Het is jammer dat Pieter van Overstraten geen woord schrijft over het Kasteel en de stad. Hij zal vast wel eens een wandelingetje over de Heerengracht, de huidige Adderley, hebben gemaakt onder de schaduwrijke bomen langs de twee fonteinen en met uitzicht op de Tafelberg en Leeuwenberg. Hij zal vast wel eens langs de witte huizen hebben gelopen, die reeds door predikant François Valentijn en scheepskapitein Jan de Marre werden geroemd, of over de Groenmarkt en het Hottentotsch of Boerenplein, of een wandeling hebben gemaakt door de Compagniestuin. Het is niet uitgesloten dat hij de diensten in de Grote Kerk heeft bezocht en heeft geluisterd naar de preek van zijn vriend De Serrurier. Een paar dingen weten we zeker. Vanwege zijn slechte lichamelijke gesteldheid maakte hij maar één uitstapje. De beklimming van de Tafel- | |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
berg was te vermoeiend. Hij reisde niet naar Hottentots Holland en daarom lezen we in zijn Journael niets over ontmoetingen met de oorspronkelijke bewoners van de Kaap: de Khoi, de San en de Xhosa. | |||||||||||||||||||
Van de Kaap naar BataviaNa een verblijf van een maand aan de Kaap werd op 30 januari 1781 de reis voortgezet. Er woei een wakker windje vanuit het zuidoosten.Ga naar eind31 Vanaf die dag hield Van Overstraten geregeld zijn Journaal bij.Ga naar eind32 Hierin beschreef hij dat het wakkere windje was veranderd in de gevreesde swart seedoos, zoals deze wind in het Afrikaans wordt genoemd, waardoor Het Slot ter Hoge buiten de Tafelbaai in een vreselijke storm belandde. Pieter maakte benarde uren in zijn kooi door. Vermoedelijk herinnerde hij zich op dat moment een strofe uit het gedicht van zijn vader: Geen wreede wind-orkaan, vermag uw kiel te sarren, De volgende morgen waagde hij zich aan dek: de wind huylde door het touwwerk als men in een bosch was, het water sloeg agter over, dat die op het halfdek stonden door & door nat wierden, de Zee geleek zig zelfs niet meer, haare golven waeden tot eene schrikkelyke hoogte aan gegroeyd, zy deeden het schip heemelshoog steygeren en wierpen het dan als in een afgrond.Ga naar eind34 Deze storm was de voorbode voor de rampzalige overtocht naar Batavia. Aan boord van Het Slot ter Hoge was het een en al kommer en kwel. De meeste opvarenden bezweken aan de rotkoorts. Het weer verslechterde en hevige stormen teisterden het schip. Gelukkig kwam er een eind aan de ellendige situatie. ‘Wij hebben, God Dank!, Java in het gezigt’, noteerde Pieter van Overstraten op 28 april 1781 opgelucht bij het zien van de Javaanse kust.Ga naar eind35 | |||||||||||||||||||
Bataviase impressiesVanaf het dek zag Pieter mensen, ‘alle styf in het goud & Zilver’, die vanaf het Bataviase Jaagpad de nieuwelingen opwachtten.Ga naar eind36 Eenmaal bij het Kasteel gearriveerd, werden de opvarenden verwelkomd door de inwoners van Batavia. Echter ‘geen een van alle kende wij of kenden ons’, noteerde Van Overstraten over de ontvangst. Samen met Paulus de Vaynes van Brakel werd hij naar het Heerenlogement gebracht dat hem ‘een schoon, groot, maar akelig huis’ leek. Vervolgens werden ze in een koets naar het buitenverblijf, de thuyn, van gouverneur-generaal | |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
Willem Alting (1780-1796) gereden, waar ze kennismaakten met Alting en andere Bataviase bestuurders. Ze bleven een kwartier, lang genoeg om de typische kenmerken van een ‘Indisch gezelschap’ te observeren. Alting en zijn gasten droegen een kamizool en een witte muts. De twee nieuw aangekomenen, de baren, hielden hun jas aan, waarover Pieter zich verbaasde: ‘want een pyp te ronken en zyn rok aan te hebben zyn hier twee tegens elkanders strijdende zaaken’. Vanaf moment dat Van Overstraten en De Vaynes van Brakel voet op Bataviase bodem hadden gezet, verliep hun kennismaking met de stad en haar bewoners volgens het gebruikelijke ritueel voor de baren.Ga naar eind37 Tijdens de eerste dagen bezochten ze nieuwe vrienden en kennissen. Ze betrokken vrij snel een woning op de Spinhuisgracht. Van Overstraten was verbijsterd over de hoge woon- en leefkosten. De slaven voor zijn huishouding leende hij van collega's. Geleidelijk wende hij aan het Bataviase leven: ‘Ik ben nog als in eens bedwelming en heb bij tyden moeyte mij telven te overreden dat ik in Batavia ben’, dat hem nog ‘allervremst’ voorkwam. Na zijn werk deed hij een dutje, zadelde daarna zijn paard of huurde een koets en legde een officieel bezoek af. Een enkele keer bezocht hij een toneelvoorstelling maar vond dat ‘ellendig’ voor iemand die pas uit het vaderland kwam. Pieter leerde steeds meer mensen kennen, ook Bataviase vrouwen. Die zagen er anders uit dan de Kaapse vrouwen. Hij verbaasde zich erover dat veel van hen niet konden lezen of schrijven en voelde zich verplicht zijn gastvrouw Nederlands te leren door haar uit ‘een gek Roman’ voor te lezen. Maar hij schoot niet op omdat ze hem al na drie woorden vroeg: ‘Appa? Mijnheer?’ De Bataviase vrouwen spraken voornamelijk Maleis. Ook Pieter moest die taal leren wat hij erg lastig vond omdat het Maleis ‘zoo irregulier, zoo arm, zoo gebrekkig’ is ‘dat t'iemand Chagrineerd [kwelt] ze te moeten leeren’. | |||||||||||||||||||
Tot slotIn zijn Journaal van een reijs van de Caab tot Batavia geeft Pieter van Overstraten een impressie van het leven aan de Kaap waar de nieuwe VOC-dienaren op weg naar Batavia een voorproefje kregen van hun toekomstig leven in Batavia. Daar aangekomen hield hij zijn Journaal nog een korte periode bij, maar lang genoeg om een indruk te krijgen van het Bataviase dagelijks leven anno 1781. In zijn Journaal lezen we Pieters verbazing over de Oost-Indische levenswijze die zo anders was dan de Hollandse, over zijn kennismaking met slavernij aan de Kaap en hoe vanzelfsprekend Pieter het vond in Batavia over slaven te beschikken en we lezen zijn impressies van het Kaapse en Bataviase culturele leven. In december 1781 vertrok de retourvloot naar het vaderland waar Pieters ouders, zuster Adriana, die inmiddels een bekend dichteres was | |||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||
geworden, en vrienden vol ongeduld wachtten op een levensteken. Met zijn Journaal dat kan worden gekarakteriseerd als een uitgebreide brief naar huis,Ga naar eind38 loste Van Overstraten zijn toezegging aan hen in: ‘Thans nu wij aan Batavia aangeland zyn kan ik op grond staande houden dat ik aan myne belofte voldaan heb met dit zoogenaemd journael.’Ga naar eind39 | |||||||||||||||||||
LiteratuurPrimair
| |||||||||||||||||||
Secundair
| |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
|
|