Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem
(1992)–Anoniem Hulthemse handschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Vanden cnape van Dordrecht
| |
[pagina 105]
| |
eeuwse gigolo's strandt op een gebrek aan gegevens, biedt De cnape van Dordrecht wel aanknopingspunten voor een literair-historische, comparatistische benadering. De Middelnederlandse boerde krijgt duidelijker contouren wanneer men haar vergelijkt met twee soortgelijke middeleeuwse verhalen waarin hetzelfde motief voorkomt: de Oudfranse ‘fabliau’ Le foteor (de neuker), waarvan plaats en tijd van ontstaan onbekend zijn, en de Duitse ‘Schwankmäre’ Bürgermeister und Königssohn van de hand van Heinrich Kaufringer, wiens werkzame periode ergens tussen 1392 en 1464 lag. Het gemeenschappelijke motief komt hierop neer: een bemiddelde, getrouwde vrouw maakt gebruik van de diensten van een jonge mannelijke prostitué, of een jongeman die zich daarvoor uitgeeft. De echtgenoot komt thuis en betrapt de twee vlak voor of na het overspel. De echtgenoot betaalt de jongeman op voorwaarde dat deze er het zwijgen toe zal doen; angst voor (publieke) schande geeft de knaap een machtspositie en noopt tot geheimhouding. De overeenkomst tussen de drie korte komische verhalen gaat verder dan een gemeenschappelijk motief, zij betreft ook tal van details. Een goed voorbeeld daarvan is dezelfde, brutale reactie van de knape in de boerde en de vaslet (jongeman) in de ‘fabliau’, als zij betrapt worden door de echtgenoot. Beiden staan hem te woord alsof er niets aan de hand is. Her baeliu, sijt wille come!, zegt de knape vanuit het echtelijke bed als de baljuw de slaapkamer betreedt; de vaslet roept de bedrogen koopman vanuit het bad bien vaigniez (welkom) toe. In de Schwankmäre van Heinrich zijn de rollen bij de confrontatie omgedraaid: als de echtgenoot zijn vrouw met haar minnaar in bad betrapt, heet hij de geschrokken jongeling onverstoorbaar welkom! Hoewel er in vele opzichten sprake is van gelijkenis, gaat het om drie op zichzelf staande verhalen waarin het gemeenschappelijke motief op geheel eigen wijze is uitgewerkt. Juist in die variatie tekent de gestalte van de Middelnederlandse boerde zich duidelijker af. Een bruikbaar uitgangspunt voor een vergelijking vormt de verschillende achtergrond van de drie jongemannen, die het handelingsverloop sterk blijkt te bepalen. De knape van Dordrecht heeft van de prostitutie zijn beroep gemaakt. Dat is bij de jongeman in de ‘fabliau’ niet het geval. Hij is een gewiekste vent, die op slimme wijze aan geld wil komen om een uitstaande rekening bij een herbergier te kunnen voldoen. Weer anders is het gesteld met de jongeman uit het Duitse verhaal: hij is de zoon van de koning van Frankrijk, die incognito in Erfurt studeert en zich, om zijn ware identiteit geheim te houden, uitgeeft voor prostitué. Hoe werd deze verschillende achtergrond in ‘fabliau’, ‘Schwankmäre’ en boerde gecombineerd met het gegeven motief? In Le foteor wil de jongeman zijn rekening laten voldoen door de mooiste vrouw van de stad. Hij biedt zich tot ontzetting en ongeloof van haar dienstmeid aan als fouteres a loier. Als haar mevrouw evenwel van de diensten van de knaap gebruik wil maken, volgt de meid snel. Omdat zij lelijk is, moet zij veel meer betalen dan de mooie echtgenote, die naast een veel kleiner geldbedrag een goede maaltijd en | |
[pagina 106]
| |
een bad moet bieden. Nadat hij de beide vrouwen van dienst is geweest en zijn geld ontvangen heeft, neemt de jongeman een bad. De heer des huizes betrapt hem daar, maar de knaap blijkt uiterst slim te zijn. Hij beweert dat hij zich baadt ter voorbereiding op zijn werk en dat hij wacht op zijn geld. De echtgenoot is er als de kippen bij om hem te betalen voor een niet-bewezen dienst. Terwijl de echtgenoot denkt dat hij aldus het bedrog door zijn vrouw heeft voorkomen, gaat de jongeman driemaal betaald de deur uit. De ‘fabliau’ is een verhaal waarin gelachen kan worden om de listigheid van de jongeman. Het verhaal van Heinrich is een mooie variant. Erfurt wordt geplaagd door dieven. Omdat de koningszoon net als de knape van Dordrecht veel geld heeft zonder een aanwijsbare bron van inkomsten, wordt hij verdacht van diefstal. Als de burgemeester informeert naar zijn herkomst en die van zijn geld, weigert de koningszoon zich bekend te maken. Hij beweert te leven van het geld dat de vrouwen van Erfurt hem wekelijks voor zijn erotische diensten geven, waarbij hij opmerkt dat hij bij dienstmeiden de halve prijs rekent. Evenals de baljuw in de boerde, licht de burgemeester zijn vrouw in over het beroep van de jongeman, waarna zijn echtgenote, zodra zij haar kans schoon ziet, de koningszoon door een dienstmeid laat halen, zoals ook de vrouw van de baljuw doet. In het Duitse verhaal heeft de burgemeester echter niet de rol van lachwekkend slachtoffer. Hij handelt als een wijs man. Nadat hij zijn vrouw met de jongeman in bad heeft betrapt, nog voordat zij de liefde hebben kunnen bedrijven, behandelt hij zijn gast uitermate hoffelijk, onder meer door hem van eten te voorzien. Daarna stelt deze de knaap voor dat hij hem iedere week zal betalen zonder dat hij daarvoor een seksuele tegenprestatie hoeft te leveren. De koningszoon maakt zich dan bekend en beloont de burgemeester voor zijn wijze optreden met handelsvoordelen. Bürgermeister und Königssohn stelt de burgemeester ten voorbeeld, wiens beheerste gedrag respect afdwingt, zelfs lonend blijkt. In de Middelnederlandse boerde draait het niet om de listigheid van een fliere-fluiter of de wijsheid van een hooggeplaatst man. Een andere rolbezetting is ten volle uitgebuit. We hebben te maken met een volhardende beroepsprostitué en diens tegenspeler, de baljuw, die als stedelijk gezagsdrager een geliefd mikpunt is van spot. Anders dan de Franse echtgenoot en de Duitse burgemeester, stelt de Dordtse baljuw eerst met eigen ogen vast dat de jongeman zijn geld als gigolo verdient. De knape gaat dan ook professioneler te werk dan de vaslet en de koningszoon: hij biedt iedere vrouw, of zij nu zo lelijk is als de oude vrouw of zo mooi als de echtgenote van de baljuw, tegen dezelfde vergoeding zijn diensten aan. Uiteindelijk is de baljuw, slachtoffer van zijn eigen loslippigheid, de enige die willens en wetens opdraait voor de lusten van zijn vrouw: de Fransman denkt dat hij erger heeft voorkomen, de Duitser slaagt daar werkelijk in. De baljuw heeft de pech dat hij te maken heeft met de enige echte gigolo in de drie verhalen, wiens beroepsmatige vasthoudendheid de lachlust opwekt, omdat de baljuw daardoor moet betalen voor het bedrog van zijn eigen vrouw. | |
[pagina 107]
| |
LiteratuurDe titel van het boek van Mariëlle Osté luidt Gigolo's. Gesprekken met hoerenjongens en escortboys ('s-Gravenhage, 1989). Een goede inleiding op de ‘fabliaux’, die voor de Middelnederlandse boerden van groot belang zijn, biedt Charles Muscatine, The Old French Fabliaux. New Haven/London, 1986. In twee recente artikelen over de boerden wordt aandacht besteed aan De cnape van Dordrecht: Dini Hogenelst, ‘Sproken in de stad: horen, zien en zwijgen’ en Fred Lodder, ‘Corrupte baljuws en overspelige echtgenotes. Over het beoogde publiek van drie boerden’, beide verschenen in Herman Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen (Amsterdam, 1991; Nederlandse literatuur en cultuur van de middeleeuwen IV), resp. p. 166-183 + 379-385 en p. 217-227 + 393-398 (oudere literatuur aldaar). Over de (hoofd)rol van eer en schande in de boerden zie Hogenelst, en meer in het algemeen: A.M.J. van Buuren, ‘Eer en schande in enkele laat-Middelnederlandse literaire teksten’. In: Gert Hekma en Herman Roodenburg (red.), Soete minne en helsche boosheit. Seksuele voorstellingen in Nederland 1300-1850 (Nijmegen, 1988; Sporen), p. 23-41. Le foteor is zeer recent opnieuw uitgegeven in dl. 6 (p. 51-75 + 323-326) van de Nouveau Recueil Complet des Fabliaux (Ed. Willem Noomen, Assen/Maastricht, 1991). De Duitse ‘Schwankmäre’ is te vinden in dl. 1 (p. 41-52 + 288) van Heinrich Kaufringer, Werke. 2 dln. (Ed. Paul Sappler. Tübingen, 1972-1974). | |
Vanden cnape van Dordrecht ene sotte boerde
| |
[pagina 108]
| |
20[regelnummer]
Die selken cost dreef alden dach.
Sine saghen hem doen gheen ambacht.
Vore den baeliu hebben sijt bracht
Dat soe costelijc es een man
24[regelnummer]
Ende men niet gheweten en can,
Buten der porten ofte daer binnen,
Waer mede dat hijt goet can winnen.
Alse die baeliu dat verstoet,
28[regelnummer]
Den knape sochti metter spoet.
Op de strate hine vant.
Die baeliu sloech an hem die hant.
Hi sprac: ‘Knape, ghi moet mi tellen.
32[regelnummer]
Ic sie u onder die ghesellen
Alden dach wijn drincken.
Den meneghen doedi scincken
In die taverne sijn ghelach.
36[regelnummer]
Wanen u dit al comen mach
Dat ghi dus gaet drincken, eten,
Dat willic emmer van u weten.’
Die knape sprac: ‘Lieve here,
40[regelnummer]
Ic sal u tellen mine nere,
Maer bedect moet bliven:
Ic baenke om gelt der mannen wiven.’
Die baeliu hilten an den caproen
44[regelnummer]
Ende sprac: ‘Mach men al soe doen?
Ic en cans u niet gheloeven,
Ic en sies teeken metten oghen.’
Die knape sprac: ‘Volghet mien,
48[regelnummer]
Her baeliu, ghi selet sien
Mi comen hueren hier ter plaetse.’
‘In hoerde noit soe goeden caetse,’
Sprac die baeliu. ‘Al nu gaetaant.
52[regelnummer]
Nemmermeer alse van mien,
Magic enech teeken sien.’
De knape vanden baeliu sciet.
De baeliu hier na cort siet
56[regelnummer]
Waer een out wijf quam ghegaen.
Al daer de knape was ghestaen,
Daer maecte zi haren ganc.
In beiden siden was si manc.
60[regelnummer]
Den knape sprac si al dus an,
| |
[pagina 109]
| |
Wel hijs haer ghehulpen can.aant.
Over een droeghens sijs daer.
Die knape die tert hier naeraant.
64[regelnummer]
Toten baeliu daer hi stont.
Hi sprac: ‘Her baeliu, xx pont
Salic winnen eer comt morghen.’aant.
‘Moghdi wesen wel van mien.
68[regelnummer]
Hier hebbics ghenoech ghesien.
Seker ghi sijt een goet gheselle,
Ghi winnet met besweetten veile.’
Drie daghe wel hier na leden
72[regelnummer]
Dat die baeliu had doen ghereden
Enen maeltijt met sinen maghen.
Over tafel began hi ghewaghen
Vanden scoenen jonghelijnc
76[regelnummer]
Ende waer mede hi omme ginc
Ende hoe hi hem soude maken contaant.
Dat hi soude hebben xx pontaant.
Winnen op enen nacht.
80[regelnummer]
Si spraken: ‘Dats een goet ambacht!’
Alse desen maeltijt was ghedaen,
Des baelius wijfs op ghestaen
Ende ginc in hare camere sciere,
84[regelnummer]
Daer si vant haer cameriere.
Si sprac: ‘Ende hebdi niet ghehoort
Vanden knape in die port?
Om gelt can doen die bederve.
88[regelnummer]
Ic moeten hebben oftic sterve.
Soecken tot dat ghine hebt vonden.
Gheloeft hem ghenoech der ponden
Dat hi come in deser nacht
92[regelnummer]
An mi werken sijn ambacht.
Die cameriere liep ende ran
Toter tijt dat se vant de man.
Si droeghen over een ter stont
96[regelnummer]
Dat hi soude winnen xx pont.
Altoes waest de baelius sede
Dat hi selve wachten dede
Alle nachte met sinen knapen.aant.
100[regelnummer]
Entie werc man ginc slapen.
Sijn werc dede hi alsoe wel
| |
[pagina 110]
| |
Dat hem die scoene vrouwe snelaant.
Groeten prijs hevet ghegheven
104[regelnummer]
Boven haren man int leven.
Ende alst biden daghe quam,
Die vrouwe de tale ierst nam
Ende sprac: ‘Knape, nu op staet!
108[regelnummer]
Hets tijt, van hier nu gaet.
Men sal u betalen morghen.’
‘In mach emmer niet borghen,’
Sprac die knape. ‘Ic moet ontfaen
112[regelnummer]
Mijn gelt eer ic op sal staen.
In hebbe niegherinc ghewrocht,aant.
Mijn gelt en was mi ghecnocht
Smorghens in mijn hemdekijn.’aant.
116[regelnummer]
Die vrouwe sprac: ‘De here mijn -
Het es dach - hi sal comen!
Ons beiden werdet dlijf ghenomen.’
Met dat si al dus laghenaant.
120[regelnummer]
Begant herde scoene te daghen.
Die baeliu die wil gaen slapen.
Orlof gaf hi sine knapen,
In sijn camer ginc af doen
124[regelnummer]
Cleedre, cousen ende scoen.
Doen keerdi hem te bedde waert:
Sciere versach hi des knapen baert.
De baeliu die wert sere ontdaen
128[regelnummer]
Entie knape recht hem op saen
Ende sprac als een deghen vrome:
‘Her baeliu, sijt wille come!’
Die baeliu verkenden scier
132[regelnummer]
Ende sprac: ‘Wat doedi hier?’
Die knape andworde saen:
‘Mijn ambacht hebbic hier ghedaen.’
Die baeliu sprac: ‘Doet an u cleder
136[regelnummer]
Ende gaet wech. Ghi hebt mi leeder
Ghedaen dan mi noit man dede.’
De knape ter antwerden sede,
Alse die stout was ter talen:
140[regelnummer]
‘Her baeliu, doet mi mijn gelt halen
Daer ic omme hebbe ghezweet.
Over lanc waric ghecleedt
| |
[pagina 111]
| |
Ende ware wech van hiere,
144[regelnummer]
Haddic in minen pauteniere.’
Die baeliu sprac: ‘Doet mi verstaen:
Hoe vele seldire af ontfaen?’
De knape sprac: ‘Mijn ghelof
148[regelnummer]
Was eer ic quam int hof,
Eer ic noit dit werc bestont,
Was mijn belof xx pont.’
De baeliu sprac: ‘Doet mi ghene scande,
152[regelnummer]
Des biddic u, in desen lande.
xx pont salic u gheven,
Maer noit en gavic in mijn leven
Gelt dat mi dede soe wee.
156[regelnummer]
Uus wercs en willic nemmermee!’
Die knape ontfinc sijn gelt.
Alse hijt hadde in siere ghewelt
Docht hem sijn goede avontuere.
160[regelnummer]
Wat si vort binnen der duere,
De baeliu ende sijn wijf, bedreven,
Des en hebbic niet bescreven.
Daer omme ic hier de redene late.
164[regelnummer]
God gheve ons ter zielen bate.aant.
Amen.
clxiiii verse. | |
AantekeningenDe cnape van Dordrecht staat op F.148R, a, 14 - F.149R, a, 7. Eerdere uitgaven van de boerde in Dit sijn x goede boerden. Uitgegeven en toegelicht door E. Verwijs. 's-Gravenhage, 1860, p. 4-10, en De Middelnederlandse boerden. Voor het eerst verzameld uitgegeven door C. Kruyskamp. 's-Gravenhage, 1957, p. 46-50.
| |
[pagina 112]
| |
|
|