Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem
(1992)–Anoniem Hulthemse handschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||
Drie poente die de vrouwe haren sone leerde
| |||||
[pagina 71]
| |||||
kent, niet echt verwonderlijk: men denke aan de Dame du Lac die Lancelot zijn ridderlijke opvoeding geeft (ook in de vorm van ‘mondelinge theorieles’), en vooral aan de vergelijkbare rol van de moeders van Ferguut en, in het bijzonder, Perchevael. Wie durft en wil - binnen de Amerikaanse mediëvistiek schijnt zoiets tegenwoordig aan de orde van de dag te zijn - kan in deze gender-rol nog trekken zien van een oeroud matriarchaat.
Maar voor we te ver van het handschrift-Van Hulthem afraken, verdient het onze aandacht dat de leerrede van de moeder in deze codex wordt voorafgegaan door een proloog, en gevolgd door explicatie vanuit het perspectief van een verteller/ sprookspreker. De explicatie doet op het eerste oog niet zoveel anders dan de moederlijke lessen nog eens in eigen woorden navertellen. Maar bij nader toezien lijkt de spreker hier de teneur van de adviezen veelbetekenend te moduleren. Als hij de eerste les bespreekt (v. 85-92), is de militante context op zijn minst enigszins afgezwakt, en getransformeerd in een algemeen advies tot scamelheit (vgl. Van Buuren 1984). In de bespreking van het tweede punt (v. 93-100) is het accent verschoven van de bezegeling die schuld maakt naar de vooruitziende blik waarmee een heer zijn afspraken moet maken. In het geval van het derde advies lijkt de spreker zelfs enigszins verlegen te zijn geweest om een goede overdrachtelijke toepassing te bedenken: sone weetic bat gheliken wien dan ict gheliken mach der trouwen. Weer is de toepassing veralgemeend, in de richting van betrouwbaarheid jegens de eigen kring van hoog tot laag. De verschillen zijn beslist niet spectaculair, maar de nuances significant: de eer is er nog steeds, de heren ook; maar het militante en het ridderlijke zijn overvleugeld door een algemene vorm van rationele deugdzaamheid. Hebben we hier met een bewuste herinterpretatie te doen, ontwikkeld om klassieke aristocratische principes toepasselijk te maken in een stedelijke elitaire context? De proloog van deze tekst geeft extra steun aan zo'n gedurfde veronderstelling. Hier gaat de spreker nog een stapje verder in de uitbreiding van de actieradius van de adviezen. Terwijl de moederlijke lessen verderop toch uitsluitend relevant zijn voor een (opgroeiende) man, kondigt de proloog een deugdenleer aan voor elc, [...] weder hi man si ochte vrouwe. De deugden waarom het hier blijkt te gaan zijn scaemte, wijsheit ende trouwe - en wie dit drietal respecteert, heeft edelheit in hem besloten. De deugden maken dus de inborst edel, wat echt iets anders is dan het ‘noblesse oblige’ van waaruit de moeder lijkt te spreken. Als we de proloog mogen geloven, ligt de weg naar innerlijke (en lees: ware) adel voor eenieder open die de deugd in ere houdt. Daarvoor hoeft men niet noodzakelijkerwijs een man te zijn, laat staan het slagveld op te gaan, een eigen zegel te voeren of er een aanzienlijke hofhouding op na te houden. Dit kon eenieder zich ter harte nemen die een beetje meetelde in de Brabantse stadscultuur der late Middeleeuwen. Zoals wel vaker in het handschrift-Van Hulthem (en vooral als het om teksten uit de oude, hoofse sfeer gaat? vgl. Vergi), staat de proloog dan wel niet haaks op | |||||
[pagina 72]
| |||||
het gedicht, maar vertoont zij toch een ‘knik’ met de materie van de tekst (vgl. overigens de opmerkelijke verzen 21-22). Het gaat zeker te ver om zonder meer te veronderstellen dat hier om een oude kern iets heen gemaakt is (of duidt het opmerkelijke enjambement van v. 24-25 er juist op dat er aan een oudere versie is gesleuteld?). Misschien zijn de Drie poente nog eerder aan een bron ontleend (zie ook v. 23!), bijvoorbeeld een Oudfrans gedicht dat, zoals wel vaker aan de orde lijkt te zijn geweest (vgl. Van Oostrom 1992, 316, n. 4), meer hoofs-aristocratisch van sfeer was en bij bewerking in de Middelnederlandse sproke werd ‘verburgerlijkt’? En weer is het vooral opvallend hoe daarbij wijsheit (goed voor den lande [!] ende den here) op de voorgrond is geplaatst (v. 1, 13, 94), waarvoor men toch een heel traject heeft afgelegd vanaf het punt in de moederlijke levensleer waarmee het is verbonden, namelijk het zegelen. Is het dan toch zo dat tekst 96 in Hulthem de stadsburgerlijke situering van het boek veeleer bevestigt dan weerspreekt? | |||||
Literatuur
| |||||
[pagina 73]
| |||||
Dese drie sijn fondamentaant.
Daer alle doghet sijn uut ghesproten.
Soe wie dese drie met herten mint
8[regelnummer]
Heeft edelheit in hem besloten.
Scaemte die heet meneghen ridder
Ende oec meneghen goeden stam
Dranc doen drincken soer ende bitter
12[regelnummer]
Die hem herdelike ane quam.
Dander poent es wijsheit,
Daer den lande ende den here
Herde vele ane gheleit,
16[regelnummer]
Ende oec eest een poent van groter eren.
Trouwe dat es dalder leste
Van desen drien ende oec slot.
Ic rade elken dat hise veste
20[regelnummer]
Wantse selve ghemaect heeft God.
Nu gaic uut mier prologhen
Ende trecke ter materien waert.
Een tijts soe was mi vertoghen
24[regelnummer]
Hoe dat een vrouwe uut goeder aert
Haren sone te voren leide
Dat hi drie poente van haer hilde.aant.
Hi andwerde ende seide,aant.
28[regelnummer]
Waert moghelijc, dat hijt doen wilde.
Die vrouwe sprac: ‘Lieve kint, verstaet:
Het sijn drie poente sonder blame;
Hier bi willic dat ghise ontfaet:
32[regelnummer]
Si moghen meeren uwen name.
Dits dierste poent, hoert na mi:
Als ghi ghewapent sijt om striden
Daer meerder heren sijn dan ghi
36[regelnummer]
En seldi ierst niet achter tiden,
| |||||
[pagina 74]
| |||||
Maer altoes biden hoefde blivenaant.
Daer ghi met sijt comen daer;
Soe mach men uwen name scriven
40[regelnummer]
In scamelheiden, wet vor waer!
Want het es ene jammerlike vraghen
Dat men enen ridder vracht
“Waer lietti uwen here verslaghen?”
44[regelnummer]
Die scaemte al in sijn herte dracht.
Hier bi, lieve kint, soe radic u
Dat ghi dit poent hebt voer oghen
Van desen daghe vorwaert nu,
48[regelnummer]
Waer ghi sijt, na u vermoghen!
Dander poent dat ic rade:aant.
Soe waer ghi uwen zeghel sent,
Dat ghijt met herten hout ghestade,
52[regelnummer]
Want daer u trouwe in es bekent.
Maer eer ghi zeghelt, soe ane siet
Hoe ghi zeghelt ende watte,
Soe misselike eest wat na ghesciet;
56[regelnummer]
Met herten soe radic u datte.
En es here op erterike
Wat hi zeghelt, hi en moet houden
Sal hi leven ghetrouwelike
60[regelnummer]
Ochte oec edel sijn ghescouden.
Hier bi, lieve kint, waer ghi sijt,
Gheeft emmer uwen worden macht
Ocht wat ghi zeghelt tenegher tijt;
64[regelnummer]
Soe weert al docht in u gheacht!
Nu verstaet mine derde lere:
Ridderen, knechten, die u lijf
Achter waren, dien doet ere
68[regelnummer]
Ende en staet niet na haer lijf,
| |||||
[pagina 75]
| |||||
Noch na hare kinderen, wats ghesciet.
Ghi mochter u bederven met,
Lieve kint, daer es groet verdriet
72[regelnummer]
Dicke af comen, dat ghijt wet.
Hier bi soe seldi met trouwen
U ghesende altoes minnen;
Noch ane maeghden, no aen vrouwenaant.
76[regelnummer]
Die hem toe hoert gheen arch beghinnen.
Soe staen si u ghetrouwelike bi;
Oec soe blijfdire met gheert.
Dese drie poente hout van mi,
80[regelnummer]
Lieve kint, soe waer ghi u bekeert!’
Nu elc here van hogher machte
Die in eren wilt volstaen,
Nemt dese drie poente in sine ghedachteaant.
84[regelnummer]
Want der doghet vele leghet aen.
Dierste, na mijns sijns viseren,
Van deser werder vrouwen leren
Mach men billijc compareren
88[regelnummer]
Scamelheden min no mere;
Want menech werf edel manaant.
Bleven es bi groten heren
Om dat hi niet wech en ran;
92[regelnummer]
Want scamte en woden niet laten keren!
Dander poent es woenachtechaant.
Inder wijsheit groet ende smal;
Want een here moet sijn vordachtech
96[regelnummer]
Sijns sijns wanneer hi zeghelen sal.
Oec en eest ghene clene sake,aant.
Eens heren zeghel, verstaet den sin:
Hets seker, na der wiser spraken,
100[regelnummer]
Sijns selfs trouwe, meer no min!
| |||||
[pagina 76]
| |||||
Dleste poent van desen drien,
Na der leringhe vander vrouwen,
Sone weetic bat gheliken wien
104[regelnummer]
Dan ict gheliken mach der trouwen.aant.
Oec willic u dit verclaren:
Sijn si hoghe, sijn si neder,
Die eens heren ere verwaren,
108[regelnummer]
Sal een here verwaren weder.
Soe verwaert hi, des sijt vroet,
Trouwe, lijf, goet ende ere.
Soe wie dese drie poente doet,
112[regelnummer]
Heeft verstaen der vrouwen lere!
Nota: item cxii verse. | |||||
AantekeningenDe tekst is geschreven op F.78R, b, 1-F78V, b, 26. Een eerdere uitgave is C.P. Serrure (ed.), ‘Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuw’, in: Vaderlandsch museum 1 (1855), p. 337-340, nr. xxxiv.
|
|