't Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje
(1663)–Anoniem Hoorns Vermaeklijck treck-schuytje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Stemme: Het was een fray rijk burgers kind.
IK ben de Deugd, en word gehaat,
(By-na) van alle menschen:
En in mijn plaats sit Eygen-baat,
(Met Hoog-moed) na haar wenschen:
Den Nijd', de Wraak, en Wrevel
Vercieren nu de gevel
Van 's hartens-huys,
En sinnen-kluys:
Vervuld met snood-gespuys.
| |
[pagina 110]
| |
Waer sal ik, ach! ik arme-Maagd
Voor mijn vervolgers vlieden?
Ik word' gehoond, veracht, verjaagd:
Wie sal sijn hand, my bieden?
Tot wien ach! sal ik lopen?
Wiens hulpe sal ik hopen?
Waar sal ik heen,
Die (hier beneên)
Van yder ben vertreên?
Voeg ik my in een Konings-Hof,
En by de Hovelingen,
Diens wulps-heyt is te groot, en grof,
Vol van onnutte-dingen:
Als dobbelen, en spelen,
Twist, tweedracht, en krakélen,
Pracht, hovaardy,
| |
[pagina 111]
| |
En hoerrerij:
Daar is geen stee voor my.
Koom ik by Heeren in het recht
Van Landen, en van Steden:
By Voor-spraak, Dinger, (wat men segt)
Ik speur wel an de reden
Dat sy my bitsig haten:
Haar Ding-taal leyd in 't praten:
Sy weten vaak
Der kleynen saak
Te keeren, na hun smaak.
By Kooplien, en by Handelaars,
Besitters van rijkdommen,
Daar is mijn woning ook te schaars:
Benaud door groote-sommen,
Gebaard uyt list, en woeker:
| |
[pagina 112]
| |
Een voedsel voor den vloeker.
Der armen goed,
Ia vleysch, en bloed
Versaad den Bankaroet.
Gemeene-Burgers, Ambachts-volk
(In nedrigheyt geseten)
Zijn seer om-schaduwd met een wolk
Van wenen, boven weten:
Van sinnen vreemd, en strijdig,
Op-roerig, valsch, en nijdig:
't Gekijf, 't gesnap
(In dronkenschap)
Verseld haar achter-klap.
De Zee-luy zijn seer rauw, en ruyg,
Verstrikt in dwaasheyts-koorden:
Haar tonge is een vaardig-tuyg
Tot vuyle sotte-woorden:
| |
[pagina 113]
| |
Sy noemen d'ondeugd Deugde,
En dart'le-wellust, vreugde:
Ik vind geen plaats
By dese maats:
Vol twist, vol drank, en vaats
De Visschers hebben eenen schijn,
Maar zijn te ongebonden:
Versonken als in bier, of wijn:
Daar word ik niet gevonden.
d' On-seggelijke-Boeren
(Die staag de vlagge voeren)
Zijn in 't gemeen,
Gansch sonder reên:
En vol moed-willig-heên.
Waar dat ik snuffel, sie, en soek,
Ik weet geen rust te vinden:
| |
[pagina 114]
| |
't Zy in wat Stad, gehucht, of hoek:
Elk soekt my te verslinden.
Dies wil ik op-waarts klimmen,
Ont-vliên de aardsche-schimmen:
Tot in Godts-troon:
Waar dat ik woon,
Bevrijd voor smaad, en hoon.
ô Snode-Wereld! die ik laat
In d' uyterste-ellenden,
Gy blijft een woon-plaats van het quaad:
Komt, siet my van u wenden.
Ik sal u niet meer sméken,
Maar my recht-vaardig wréken,
Ik wijk u oog,
En rijs om-hoog,
Van daar ik neder-vloog.
J.S. |
|