't Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje
(1663)–Anoniem Hoorns Vermaeklijck treck-schuytje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
Voyze: Mamere.
WAnneer men eens aansiet de werelt,
Vol prachts, en Vorsten schoon beperelt:
Een Koningh op sijn hooge Throon;
Die wenscht niet me'e een Staf te swayen,
De wereldt op sijn duym te drayen,
En op sijn hooft een goude Croon.
Vrouw staat-sucht, die ons komt verblinden,
Die kond' wel eer geen plaetse vinden,
Waar in of op sy rusten mocht:
Maar nu o! tijdt, wat vaart ghy wonder,
Hoe schielijck keert het bovenst' onder;
Streelt yder een dit snoot gedrocht.
Men komt haar niet na gaan, maar loopen,
Niet een, maar vele, en met hoopen;
| |
[pagina 10]
| |
Een yder siet na hooger staat;
Een yder tracht na 't heyligh kussen,
Hoe bot, sy meenen ondertussen
Haar wijsheydt blinckt uyt haar gewaat.
De Rinck noch Tabbart, pronck der dooren,
Die maackt geen Esels tot Doctooren,
De wijsheydt steeckt niet inde kap:
Daarom soo zijn het narre-kappen,
Die op gekochte Doctoor-schappen
Staroogen na de eerste-trap.
De een die sweet van al het draven,
En d' ander is sijn sellefs slave,
Alleen om winst, en baat, en staat.
Die ziel mach dwalen, 't geldt de eere:
Mach ach! hoe sal het eens verkeere,
Als af-geknipt wordt 's levens draat.
Jac: Crabb' d' Jonge. |
|