Hollands Nachtegaeltien verryct met een nieu twede deel genaemd Hollandts en Zeeuws Nachtegaels t'samen-gezangh
(1633)–Anoniem Hollands nachtegaeltien en Hollands en Zeeuws Nachtegaels 't samen-gezangh– AuteursrechtvrijStemme: Venus Goddinne, &c.
TErsis vol qualen
En bittere pijn / maer zijn lief noch even trouw,
Sagh Phoebus stralen
En heldere schijn / aen des Hemels hoogh gebouw,
En sprack mijn Liefs aenschijn en haer gesicht
Is gelijcken de glans van het gulde Sonne licht,
En haer Goddelijcke leden
Die staen schoonder ten toon / als de Wolcken schoon,
Aen den Hemelen afgesneden.
2 Die oyt zijn leven
Aurora gebloost / heeft sien komen uyt de schoot,
Tironis sweven / en swerven int Oost / door d' ydele Wolcken root,
Weet wel dat u Kaecxkens als morgenstont
| |
[pagina 234]
| |
Sijn gemengelt ros op een silvere witte gront,
Maer gelijck door Sonne schynen
Sneeuw en Hagel versmelt / soo doet u soet gewelt
Mijn jonck herteken gantsch verdwynen.
3 Doch ick beginne
Vergeefs uwe prijs / Princes met een braef geluyt,
Mijn ziels Santinne,
Mjin herten Paradijs / met roem te verbreyden uyt,
Door dien mijn pijn, mijn droeff'nis en gequel,
Is gelijcken, ja, meer als het leven inde Hel,
Niet dan hetten, vyer en branden,
Heb ick nacht ende dagh: / met geween en geklach,
En geduyrige pijn voor handen.
4 Met moede leden
Na 't vluchtende nat / grijpt Tanthalus en om niet,
Mijn droevigheden,
Sijn 't grondeloose Vat / der susteren vol verdriet,
Want mijn Princes went van mijn af met smaet,
Haer gesworen gonst, en haer lieffelijck gelaet,
Nu ick my wel hebbe gequeten,
| |
[pagina 235]
| |
Heb ick in slaverny / heb ick in sotterny
Niet dan eer en mijn tijt versleten.
|
|