Hollands Nachtegaeltien verryct met een nieu twede deel genaemd Hollandts en Zeeuws Nachtegaels t'samen-gezangh
(1633)–Anoniem Hollands nachtegaeltien en Hollands en Zeeuws Nachtegaels 't samen-gezangh– AuteursrechtvrijStemme: Esprit que sous.
ACh soete Coningin, beheerster van mijn sinnen,
Die lieffelijck gebiedt al wat natuur my gaf,
En somwijl alst u lust verquickt my door u minnen,
En weder als ghy wilt, verdelgt my in het graf.
2 Als ick de glans aenschouw van u volmaeckte leden,
| |
[pagina 130]
| |
En als u ooghjes bly beschynen mijn gesicht:
Die als twee starren zijn en lichten hier beneden,
Als stralen van de Son, wort mijn gemoet verlicht.
3 Lief als ick by u kom, dunckt my dat al de Wolcken
Van 's Hemels blaeuw gewelf sich scheyen van malkaer.
En dat ick sie een glans die al de stomme tolcken,
Van mijn beswaert gemoet bevryden voor gevaer.
4 En raeck ick dan u kleed, of u corale lipjes,
Wiens lieve aessems geur en honigh soete dou,
Mijn schijnen Nectar die ick suyge van de tipjes,
Soo is mijn wesen schijn, door 't kussen van mijn Vrou.
5 En komt ghy dan u mont u lipjes eens t' ontsluyten,
Waer door ick hoor u stem die 't soetst geluyt verdooft:
De vreucht springht in mijn hart, de droefheyt moeter buyten,
Want uwe blyschaps schijn de druck zijn wesen rooft.
6 Als ick dan uytgestreckt mijn selven geef tot rusten,
En leger op het bedt mijn afgesloofde leen:
Sien ick u schoone geest waer in ick mijn verluste
(Maer laes!) als ick ontwaeck vind ick my weer alleen.
7 Ach mocht ick dan Goddin gestadigh by u wesen,
Wie u volmaeckte deught, u schoonheyt u beleyt:
| |
[pagina 131]
| |
De glory van de werelt en al mijn vreughde lesen,
Ick liet een Koninghs staet, en koos die waerdigheyt.
Deughd baert eer. |
|