| |
| |
| |
Drie gedichten
Adrian Brown vertaling: Hafid Bouazza
Adrian Brown werd in 1966 geboren in Engeland, en woonde nadien jarenland in Nederland. Hij is vertaler van beroep en schreef (onder pseudoniem) bijdragen voor The Nabokovian en The James Joyce Quarterly. Zijn poëzie verscheen eerder in Hollands Maandblad (12-2008).
| |
Zangvogel Strauss
De snavel helder saffraan en de kop gespitst,
Luistert de merel, in geheime gemeenschap
Met de aarde, naar de worm
Hij speelt schuilevink in tuinen
En struiken, dit vogelkind
Van de dageraad, en neergestreken op de hoogste
Twijg van een berk, verbant
Met Straussiaanse melodieën.
| |
Oscine Strauss
Cocking its bright-saffron-beaked head,
The blackbird, in secret communion
With the earth, listens to
The worm crawling underground.
Playing hide-and-seek in gardens
And shrubberies, this daytime
Child-bird, perched on the highest
Twig of a birch, abolishes
With Straussian melodies.
31-1-2008
| |
| |
| |
De molen
De wind was gunstig en de magneet-
Trek van een nog te ontdekken wereld,
Opgedoemd als een galjoen in gadernacht,
Bleek slechts een toekomst gestrand in deze wereld.
Een zonnige en zinloze zomer bracht ik door
In bioscopen en zinnelijke uitwegen,
In bibliotheken geplaagd door herinneringen
Aan rustige lezers en ritselende bladzijden.
Lusteloos doorkruiste ik het kerkplein, gezegend
Door wijdgewelfde en misofferende olmen;
Soms keek ik achterom om die hond
Mij achterna te zien rennen als het verleden,
Maar het waren enkel broze bladeren door een vlaag opgejaagd.
De monotone kaleidoscoop van de daagse reis
Spoedde langs mijn slapen en een open boek
Wendde mijn ogen af van het dulle landschap
Van mismoedigheid en mijn geest van zijn gestaar.
's Avonds stond het verlaten station
Mij op te wachten als een invalide
Lakei in een livrei van armoede,
Maar met tekens van poëtische rijkdom
In de raaiende robijn van de seinpaal.
De avond glansde nu en was sereen,
Vredigheid heerste over lover en water -
Een stilte afgedwongen door een rigide reiger...
De dorpsmolen had de wind gekruisigd.
16-1-2009
| |
| |
| |
The mill
A propitious wind blew, and the magnet's
Pull of a new world to be discovered,
Looming like a galleon in the gloom,
Proved but a stranded future in this world.
A sunny and sorry summer I spent
In cinemas and sensual ambages,
In libraries haunted by memories
Of placid readers and rustling pages.
Listless, I'd cross the church square and be blessed
By patulous and eucharistic elms;
At other times, I'd look back to see this
Running dog chasing me like the past, but
It'd be just crisp leaves propelled by a gust.
The daily trip's rote kaleidoscope swept
Against my temples and an open book
Averted my eyes from the dull landscape
Of dejection and my mind from its stare.
In the evening the desolate station
Would be waiting for me like an infirm
Valet in the trappings of poverty,
But signalling riches by the poetry
Of the semaphore's radiant ruby.
Now the evening was lustrous and serene,
Calm reigned over the foliage and waters-
The quiet a rigid heron imposed...
The village mill had crucified the wind.
16-1-2009
| |
| |
| |
Nachtrit
Hij boog de taxi in en ging zitten,
Zij was al achter ingestapt dan -
Of was het juist andersom? -
Naar het station, zei hij de taximan.
Ze kroelde en tuitte de lippen,
‘Je hebt mijn hand nog niet gekust!’
Hij nam haar koele linkerhand en glimlachte,
‘Was ik vergeten, maar vergat het niet bewust.’
Hij kuste de rug van haar hand, talmde
Dubbelzinnig op haar palm;
Hij wilde haar wang, maar zij bood hem
Eens verboden lippen, twijfelloos en kalm,
En hij dacht, ‘Eindelijk geeft ze zich over!’
Zoet smolten haar lippen eerst,
Maar toen stak ze haar tong in
Zijn mond met mandalote dorst onbeheerst.
Hij zoog aan haar taaie tong en mijmerde:
Was zij zo'n wulpse kus gewoon? -
In verboden vreugde en zuchtende treur,
Haar ogensprank snel geneigd tot hoon,
Je bent zo mooi, zuchtte zij.
Dat ben jij echt!, sprak hij haar weer,
Gesterkt en gezegend door schemernevel.
Het kwijnen van parfum en leer,
Haar gezicht als beschenen door de maan,
De grote minnende ogen, dubbel gekohld,
En alles wat hij van haar kon omslaan
| |
| |
Overheerste zijn zinnen, en toen hij
Zich losmaakte, daagde het hem
Dat de taxi al een tijdje geleden was gestopt
Zonder het minste gehum of gehem
Van de silhouet van de wijze chauffeur;
Nu was er binnen en buiten schemering,
De mist, die de buslichten verwaasde,
Was van het route-einde de aankondiging.
Hij doorzocht zijn zakken voor de rit,
Vond eerst munten en later een biljet,
Ondertussen had ze uit de auto
Met slechts haar jasgeruis al stappen gezet.
Hij keek naar waar het geluid kwam
Van hakkengetik dat haastig stapte,
Maar haar gedaante spookte uiteen in het duister -
Wie was het nu die ontsnapte
Naar het onbekende toen hij zich omwendde?
Verbijsterd riep hij haar naam:
Een huiverende stem in huivende duisterleegte,
Tot aantrekken of herroepen onbekwaam.
Toen plotseling een schreeuw hem verstikte
En hem in bed wekte, vreesde hij
Dat zijn roep de droomgrens had doorbroken,
Maar zijn vrouw antwoordde met gesnurk aan zijn zij.
21-11-2008
| |
| |
| |
Night ride
He hunched into the cab and settled,
She already sat in the back -
Or was it the other way about?
To the station, he told the hack.
She snuggled to him and pouted,
‘You haven't kissed my hand!’
He took her cool left hand and smiled,
‘Something I forgot, but have planned.’
He kissed the back of her hand, lingered
Wanted her cheek, she offered her
Once forbidden lips without a qualm,
And thought he, ‘Finally, she yields!’
Her lips melted sweetly at first,
But then she thrust her tongue into
His mouth with mandalotous thirst:
He sucked her taut tongue and mused
If that wanton buss was her wont-
Illicitly glad and sighful,
The glint in her eyes quick to taunt,
Beautiful you are, she sighed.
Buoyed up and blessed by the gloom,
He protested that she really was!
The languor of leather and perfume,
The large loving eyes doubly-kohled,
Her face as if lit by the moon,
And all of her that he could hold
| |
| |
Engrossed all his senses, and when
He disengaged himself he saw
The cab had stopped a while ago,
Without the slightest hem or haw
From the wise driver's silhouette;
Now dusk was within and without,
The fog blearing a bus's lights
Signaled him the end of the route.
He searched his pockets for the fare,
First found coins and later a note,
Meanwhile she got out of the car
With but the rustle of her coat.
He looked whence came the sound of heels
Rapidly tapping but the shape
Dissolved spectrally in the dark-
But who was making his escape
Into the unknown when he turned?
Bewildered, he called out her name:
Tremulous voice in tenebrous void
That failed to attract or reclaim.
When suddenly a shout choked and
Woke him in bed he feared his cry
Had broken the dream barrier,
But a snore was his wife's reply.
21-11-2008
|
|