Wanneer ik die communicatieve onmacht - ik definieer het als onmacht, om niet al te misantropisch over te komen - wanneer ik die onmacht extrapoleer naar zes miljard aardbewoners, dan word ik daar niet vrolijk van. Dan begrijp ik opeens de zich telkens herhalende geschiedenis een stuk beter. Dan begrijp ik zelfs Heidegger. Een vicieuze cirkel waar de - op zich ingenieus bedachte constructie - tijd geen grip op krijgt. Oorlog, geweld, homofobie, metafysische speculaties en pantheïstische zwendel zijn onafwendbaar. Hoe gesloten kan een systeem zijn!
Een planeet met zes miljard werkelijkheden, die zich stuk voor stuk manifesteren als de werkelijkheid. Zie daarin maar eens stand te houden zonder slachtoffers te maken. Een onmogelijke opgave. Individuum est ineffabile. Het onuitsprekelijke tot de macht zes miljard.
Sommigen menen echter dat er wel degelijk een gemeenschappelijke werkelijkheid bestaat, een intersubjectieve realiteit die de mensheid uit zijn staat van onvrijheid kan verlossen. Bij nadere beschouwing blijkt dit steeds weer onzin, natuurlijk. Neem nu de wiskunde. We hebben met zijn allen leren rekenen. Een plus een is twee. We weten dus als gemeenschappelijke werkelijkheid nagenoeg exact hoeveel doden al onze oorlogen hebben opgeleverd. We weten ook hoeveel bomen er per dag sneuvelen, zonder dat er nieuwe bijkomen, hoeveel diersoorten uitsterven, hoe snel de zeespiegel stijgt. Ja, de wiskunde heeft ons leren rekenen. Maar wat levert het op? Is wiskunde de werkelijkheid, of zijn wij dat?
Wij blijven hetzelfde gedrag vertonen, generatie op generatie, korte termijn op korte termijn, catastrofe op catastrofe. Agressief egoïsme, geperverteerde ruilovereenkomsten en eindeloos doorgevoerd economisch en sociaal nuttigheidsdenken - en dat alles doordrenkt met een meer dan explosieve kinderwens, om onze genen door te geven. De rol van de wetenschap als katechon is niet meer - maar ook niet minder - dan een illusie, ook al blijft voor iedereen twaalf dozijn een gros en π 3,141592653589793238462643383279 plus nog wat.
Wetenschap is een zelfzuchtige, eendimensionale bezigheidstherapie, een omtrekkende beweging om fragiele structuur aan te brengen in de allesomvattende chaos, een vorm van religie zeg maar. Als bange kinderen blijven we krampachtig zoeken naar systeem en duiding. Opnieuw vluchten we in een gesloten cirkel. Een plus een is twee, maar niet heus.
Ik kan niemand de schuld geven van deze wanorde, want ik geloof niet in een of andere demiurg die de wereld heeft geschapen, al dan niet volgens de geest van het universum. En dat er geen schuldige is, ervaar ik als uitermate jammer. Met hagel in de lucht schieten, levert geen wildschotel op.
Novalis en Schopenhauer hadden overigens zelf wel religiös angehauchte Gefühle - het correctief van de moraal mocht immers niet ontbreken in hun “bonafide” systeem; bonafide vanzelfsprekend tussen aanhalingstekens. Vandaar waarschijnlijk ook dat zij hun werkelijkheid niet expliciet konden betwijfelen, en dus bleven hangen in hun dialectiek. De antipode, de alternatieve hypothese, was onbespreekbaar. Ze bleven zitten waar ze zaten, en verroerden zich niet, in hun toren van morele verhevenheid, bedwelmd door de categorische imperatief, maar zonder te stikken.
De slotsom is evident: elk systeem dat wij mensen bedenken, kan per definitie geen verklaring zijn voor het leven en de dood. Ons kenvermogen is te begrensd om ook maar iets van het Grote Geheim te ontsluieren. De levensvraag die ik hier voorleg aan jullie luidt: is er wel Een Geheim?
Over pakweg duizend jaar zijn wij geen stap gevorderd in onze geestelijke