Hollands Maandblad. Jaargang 2003 (662-673)
(2003)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
De prins der Arabische dichters
| |
[pagina 6]
| |
Mijn ambitie zich gericht en mijn nooddruft
Ik heb wijd en ver gedoold over horizonnen
Totdat ik terugkeer als buit aanvaardde
Zou ik na mijn grootvader al-Haarith ibn ‘Amr
En de deugdzame Hoedjr van het baldakijnGa naar eind2
Van de tijdswisselingen enige lenigheid verlangen
Waar zij zelfs de rijzende rotsen niet ontzien?
En wel weet ik dat ik na korte tijd zal vastgeklampt zijn
Aan de punt van klauwen en snijtanden
Zoals mijn vader Hoedjr overkwam en mijn grootvader
En daarbij vergeet ik de dode in Koelaab nietGa naar eind3
Uit het tweede gedicht blijkt de ongebreidelde levenslust van Imroe'oe 'l-Qays. Angstig ben ik en van afscheid werd ik nooit angstig
En een hart verzot op rondborstigen liet ik op den dool
En nu heb ik jeugd vaarwel gezegd behalve dat ik
Blijf uitkijken naar vier zaken van het leven
Een daarvan is mijn roep tot mijn drinkgenoten ‘Kalm aan!’
Wanneer zij elkaar een klotsvolle zak wijn willen loeren
Een daarvan is de galop op rossen die met speren stenigen
Om een hertenkudde schijnveilig voor schrik te overvallen
Een daarvan is het opdrijven van kemels wanneer de nacht omhullend is
Die hun weg zoeken op een ongekende en dorre aarde
Een woestijngrond verlaten zij voor een dorp
Om een vereniging te hernieuwen of om een buit te zoeken
Een daarvan is een andoel vochtig van de dauw op te snuiven
Die een zuigeling met amuletten omhangen koestertGa naar eind4
Dierbaar is haar mijn schande en wanneer zijn gehuil
Haar kwelt draait zij haar hals om uit angst voor zijn luid geschrei
Ik liet haar ontbieden toen de sterren zijlings lagen
Voorzichtig opdat zij niet zou ontwekken en gehoord worden
Zij kwam met korte schreden en angstig in haar nachttocht
Omstuwd haar heupen door vier rondborstigen
Die haar liefelijk omstootten in dronken pas en een droesem
Van slaap vloeide in haar hoofd tot het verdween
Zij zegt als ik haar van haar gewaden ontbloot heb
Zoals je een halsschone zwartoog hinde zou opschrikken:
‘Bij jouw grootvader! Als de bode van iemand anders naar ons
Was gekomen - maar tegen jou hebben wij geen verweer!’
Tijdens onze nacht liet het wild ons ongemoeid alsof wij
Twee doden waren geveld op een slagveld door mensen ongekend
Als een schrikhuivering haar bevangt klampt zij zich vast
Aan de schouder van een held voortvarend in gevaarGa naar eind5
Van minnegesprekken tussen mij en haar is zij afkerig
En slaat haar fijne streepgewaden om mij heen
| |
[pagina 7]
| |
|