zichtige schatting gebaseerd op de laatste tellingen)?
- Maar het werkt! De surrealisten gingen van onbewust naar bewust, ik ga van bewust naar onbewust.
- En spreekt het zichzelf niet tegen dat Sint Patrick en de aartsdruïde Berkeley Chinees en Japans tegen elkaar spreken in een kroeg in Chapelizod?
- Toch, toch, dat is een logische en objectieve methode om een diep conflict uit te drukken, een onherleidbare antagonie.
- Maar welke dan? Kunt u het samenvatten? In andere woorden zeggen? Uitleggen?
- Lees maar: ook wat er niet staat, staat er.
- Maar waarom zo moeilijk! Denkt u eens aan ons!
- Het moet zo moeilijk omdat het niet makkelijk kan. Maar de gedachte is altijd eenvoudig.
- Maar meneer Joyce, woordspelingen! Is dat niet heel triviaal?
- Sommige zijn triviaal, andere zijn quadriviaal.
- Wie is de hoofdpersoon?
- Er komen geen individuele mensen in voor. Als je het over een persoon moet hebben, zou het een oude man moeten zijn, maar zelfs zijn relatie tot de werkelijkheid is dubieus.
- Maar wie droomt er nu eigenlijk?
Dan pakt Joyce een zwart snuifdoosje van de tafel in de vorm van een doodskist en strooit de inhoud in het rond, met de woorden: ‘Zo nu heb ik het met jullie wel gehad.’ Einde toneel.
Alsof vorm en inhoud gescheiden kunnen worden, alsof Joyce het ook makkelijk kan zeggen. ‘Alles wat voor de begrijpelijkheid is geschreven, is het werk van journalisten.’ (Marcel Duchamp) Hoe hij het zegt, is wat hij te zeggen heeft. ‘Het gaat niet over iets, het is dat iets zelf.’ (Samuel Beckett) Of, Wittgenstein parafraserend: ‘Alles wat niet gezegd kan worden, kan onduidelijk gezegd worden.’ We kunnen alleen denken wat de taal ons toestaat te denken, dus dan moeten we de taal meer mogelijkheden geven. ‘Taal is geen boodschappenlijstje!’ (Bindervoet & Henkes)
En dan nog: FW ontoegankelijk? Voor ons is het juist het ultieme leesbare boek en zijn de romans die voor leesbaar en toegankelijk doorgaan integendeel compleet onleesbaar en rot vanaf de fundamenten. Boeken die zich verhouden als amoeben tot mensapen en zich toch onder de gewervelde dieren willen scharen en vaak genoeg ook geschaard worden. We noemen geen namen want we zijn Linnaeus niet.
Een ervaring van ultieme leesbaarheid en genietbaarheid die wordt gedeeld door Wake-leesgroepen over de hele wereld: zo gauw er werd gelachen, hield het klagen over de moeilijkheid op. Als Joyce in zijn witte pak op bed lag te schrijven zonder te kunnen ophouden, klopte Nora op deur en riep: ‘Jim, stop writing or stop laughing!’
De Joyce die in A Portrait als een van de eerste westerse schrijvers de droompoëtica begon te ontginnen (aldus professor E. Joe Genijeva), doet in Finnegans Wake een zevenmijls reuzenstap verder door de bijl aan de logische structuur van de wereld zelf te zetten. In A Portrait meent Stephen Dedalus dat gans Aristoteles' filosofie berust op een hypothese die zonder meer een these mag heten, namelijk dat hetzelfde attribuut niet tegelijkertijd wel en niet kan behoren tot hetzelfde ding. Het is to be or not to be: dezelfde kernvraag aan het kennisorgaan die Hamlet zich stelt, lezend in de Analytika Protera van de Stagiriet. De onmogelijkheid dat iets zowel wel als niet is, is een logische onmogelijkheid, want zij zit vervat in de manier waarop wij de wereld waarnemen, in de knellende structuren van het taaie ongerief van tijd en ruimte.
Dat de wereld en wij op deze logische manier met elkaar in een causaalknoopnexus verwikkeld zitten, betuigt ook Wittgenstein, zie bijvoorbeeld Tractatus Logico-Philosphicus 2.0121, 3.032, 6.1233 en daarvoor, maar ook 6.3751. We kunnen niet tegelijkertijd twee kleuren zien. Een deeltje kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. We kunnen niet tegelijkertijd amoebe en mensaap zijn. Je kan niet tegelijkertijd Arthur Schopenhauer en Maarten Doorman zijn. Slim en dom zijn. Willen en niet-willen, kunnen en niet-kunnen. Een Beatle en een Rolling Stone zijn. We kunnen ons ruimtelijke voorwerpen niet buiten de ruimte, dingen die met de tijd te maken hebben niet buiten de tijd denken. ‘De logische volzinnen beschrijven het staketsel van de wereld, of beter, ze belichamen dat.’ (6.124)
Met dit allerfundamenteelste principe van de allerlogischte orde was Wittgenstein nog in 1937 bezig, toen hij allang uit Wittgenstein i in Wittgenstein ii was geëvolueerd. Hoewel dat verschil ook niet te dik moet worden aangezet: het onderscheid wordt alleen gemaakt omdat hij tot