plaatswijzer vragend aan. Die bleef naar de verte wijzen, nu met een gezicht dat boekdelen sprak: daar komen de antwoorden op al uw vragen aan, leek hij te zeggen.
L. zette het op een lopen. Tien minuten later arriveerde hij buiten adem bij de commotie. Op een andere enorme stellage stonden mannen met druipende reuzenrollers de muur zwart over te schilderen. Met een enkele haal verdwenen tientallen miniaturen en daarna was het alsof ze nooit hadden bestaan. Af en toe werden ze belaagd door mensen die hun dit werk kennelijk wilden beletten. Maar deze rolververs waren omringd door potige kerels die al te opdringerige lieden doortastend afhielden. Soms werd een bak zwarte verf door een steen getroffen en viel om. Raak! Een vertwijfeld gejuich steeg kortstondig op uit een hand vol kelen. Een potige kerel riep:
- Hou toch op beste mensen, de voorraad zwarte verf is onuitputtelijk. Niemand kan het tegenhouden. Hoewel wij ook maar ons werk doen, handelen wij naar eer en geweten. Om erger te voorkomen. Blijf toch kalm en keer terug naar uw levens.
Keer terug naar ‘uw levens’? Jozef L. begreep het niet. De raadsels vermenigvuldigden zich, want wat moest dit tafereel met de reuzenrollers nu weer betekenen? Waar had de potige kerel het over? Aan een man met een angstig gezicht stelde hij deze vraag. De man zei zacht:
- Ze maken alles kapot. Ze maken alles kapot.
Ja, dank je de koekoek, dat zag L. ook wel. Maar waarom? Wat moest dit alles nou betekenen? De man met het angstige gezicht bleef dezelfde zin prevelen. L. holde terug naar de plaats die hem was toegewezen bij de eerste stellage. Onverstoorbaar schilderde ‘zijn’ schilder verder. Opgelucht maar hijgend van het hollen keek L. om zich heen. Het viel hem nu ineens op dat er vrouwen noch kinderen waren te bekennen. Op ongeveer tien meter afstand stond een dikke man te kijken naar de schilder recht voor hem. L. liep op de dikke man toe.
- Mijnheer, mijn naam is Jozef L. Mag ik u iets vragen? Die schilder, daar, schijnt iets met mij te maken te hebben. Ik heb echter geen flauw benul wat. Heeft deze schilder, hier, iets met u te maken? Wat is hier in hemelsnaam aan de hand? En heeft u enig idee wat de zwarte rollers betekenen die daar, in de verte, op ons af komen denderen?
De dikke man draaide zijn hoofd naar L., keek hem een poosje aan met diep gelegen ogen die een strook wildernis van wenkbrauwhaar torsten, en draaide zijn hoofd weer terug. Wat nou weer, dacht L., veelbetekenend zwijgen en een alleszeggende blik? Hij voelde dat het geen zin had zijn vragen te herhalen en liep terug naar zijn plaats.
Aldaar aangekomen zag hij dat zijn schilder, evenals de andere schilders op de stellage, was begonnen zijn penselen schoon te spoelen en de verfresten van zijn palet te krabben. L. zocht met smekende blik naar de plaatswijzer. Nergens was het benige gezicht met de poppensnor meer te bekennen. Hij keek vervolgens weer naar zijn schilder. Diens ogen straalden de vergeefse treurigheid uit van heen en weer zwiepende regenwissers op de voorruit van een auto tijdens een wolkbreuk. Terwijl de schilder zijn spullen inpakte, richtte hij zich voor de laatste keer tot L.:
- Het is voorbij, Mijnheer L., mijn collegae en ik hebben onze taak volbracht. Kijk eens aan, ik heb uw leven voltooid. Jozef L. Wees niet bevreesd, het einde zal voorbij zijn voordat u er erg in heeft. Maakt u het niet erger dan het is. Geniet er nog even van.