biel. Rolf en Berta zijn de boswachter en zijn vrouw die aan de rand van het bos wonen. Rolf sluit de waterleiding van de caravan af wanneer het winter wordt en als het voorjaar nadert doet hij het omgekeerde. Mijn twee fietsen hebben een eigen plek in hun paardenstal. Er zijn geen paarden, maar er is wel een hoofdstel aan de muur. Voordat ik de fiets pak, drink ik koffie met Berta, maar een oorsuizing dorpsnieuws maken het soms wat moeilijk op te stappen. Ik neem de trein, de bus en de fiets om naar mijn caravan te gaan. Zie je, ik heb er heel wat voor over.
‘Heb jij mijn halfje brood gezien?’, vroeg ik aan Berta door een krakende mobiel, terwijl ik toch met haar op dezelfde golflengte zit. ‘Op de keien gerold misschien?’
‘Nee, nee,’ zei ze beslist, ‘dan had ik het moeten zien liggen. Ik zie die dingen gelijk.’
‘Heeft 't Smulhuis broodjes met niks erop?’
‘We gaan zo brunchen in 't Smulhuis,’ zei ze.
Ze brunchen en dineren regelmatig. Het is helemaal niet zo dat mensen van het platteland niet weten wat brunchen en flamberen is.
‘Ik heb nog een halve in de diepvries,’ zei Berta, ‘die hang ik in een plastic zakje aan de klink van de paardenstal. Wat een bof heb je, hè? Met dat mooie weer. Ajuus.’
Het halfje diepvriesbrood van Berta riep hetzelfde gevoel bij me op als de uitroep van de vinder van Inges haarband. Ik zal het nauwkeuriger formuleren. Berta zei dat ze het halfje diepvriesbrood in een plastic zakje aan de klink van de paardenstal zou hangen. in een plastic zakje aan de klink van de paardenstal. Daar heb ik geen verweer tegen, terwijl ik zelf niet ongewoon aardig ben, zegt mijn beste vriendin die daarom mijn beste vriendin is. En, omdat ze de enige is die mijn ingewikkelde betogen over mijn ingewikkelde liefde aan wil horen. Ze komt altijd met eenvoudige, praktische oplossingen voor ingewikkelde betogen, mijn beste vriendin.
‘Mama, ik kom!’ schreeuwt een klein meisje vanachter de laurier breedblad. Aan het geluid dat haar vergezelt, hoor ik dat ze een volgeladen vrachtwagen op sleeptouw heeft genomen. Ik zal niet zeggen dat deze uitroep - in combinatie met het knerpende geluid van de wielen op het grind - een gevoel bij me oproept dat ik herken. Ik zal niet zeggen hoe de tuin eruit ziet, maar ik hou ervan als het onkruid niet vergaat en erin slaagt de terreur van het vaste groen te overwoekeren, ik ben gevoelig voor dat soort symboliek.
Ik weet nu ook dat het niet erg is wanneer de varens in het najaar bruin worden, hoewel ik er heel wat uit de aarde heb gerukt, het gaf de tuin zo'n dode aanblik. Op een dag merkte de buurman vanachter de coniferen op dat het gewoon is voor de tijd van het jaar en dat ze in het voorjaar weer groen opkomen. Ik leer veel van het nietsdoen aan een tuin. De rododendron groeit en groeit. Als ik stilletjes bij mij op bezoek ga en de tuin inloop zie ik alleen nog de dakgoot van de caravan boven de rododendron uitsteken. O, het is hier mooi. Ik nodig iedereen uit om hier te komen.
‘Een caravan in het bos?!’, had Ewoud uitgeroepen. ‘Jezus, daar kan ik niet tegen. Een vrouw met een caravan in het bos.’
Maar toch is het gras nu mos geworden. Dat hoort niet zo, maar op blote voeten loopt het zacht als een Perzisch tapijt en het mag niet gemaaid, dan komt het tapijt mee. De dakgoot moet worden schoongemaakt. Op het dak gaan is uitgesloten, te glibberig na al die regen. De caravan heeft een slaapvertrek zo groot als de kist van Doornroosje. Ooit hebben mijn broer en vrouw en kind er een verstikkende nacht doorgebracht. Maar dat was toen ik de caravan pas had gekocht en de behoefte niet kon beteugelen om een gelukkig gezinnetje in de natuur gelukkig te zien. Rolf had in het dorpscafé gehoord dat er een te koop was aangeboden door een oud mevrouwtje uit Wekerom. Het mevrouwtje ontving mij in een door zonovergoten tuin,