persoon aan een monnik de biecht over zijn zondige leven aflegt en zijn daden rechtvaardigt. Bovendien doet de regel ‘I reach'd my home - my home no more’ uit Poe's ‘Tamerlane’ bijzonder veel denken aan ‘He entered in the house - his home no more’ uit Byrons ‘Don Juan’. Ten slotte is het wellicht geen toeval dat Ada, de grote liefde van Tamerlane, dezelfde naam droeg als Byrons dochter.
Daarnaast zijn er talrijke andere inspiratiebronnen aan te wijzen. Zo waren er talrijke populaire toneelstukken over Timoer Lenk, zoals ‘Tamburlaine The Great’ van Christopher Marlowe, ‘Tamerlane the Great’ van Charles Saunders uit 1681, ‘The Sacrifice, a tragedy’ van Francis Fane uit 1686 (over de onvervulde liefde van Timoer voor Delphina, de dochter van zijn aartsvijand Bejezid), ‘Tamerlane. A Tragedy’ van Nicholas Rowe uit 1702, en ‘Timour the Tatar, a Romantic Drama, in two acts’ van Matthew Gregory Lewis uit 1811. Ook de passages over Timoer Lenk in de geschiedkundige werken van Gibbon en Voltaire kunnen als bron hebben gediend. En het is bekend dat Thomas Moore's oriëntalistische bundel ‘Lalla Rookh’ uit 1817 grote indruk op de jonge Poe maakte, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit een vergelijking van de passage waarin Moore de liefde tussen Zelica en Azim beschrijft en de beschrijving van de gevoelens van Tamerlane jegens Ada (bovendien vermeldt Moore in zijn boek een gebergte dat ‘Belur Tag’ heet, ook wel ‘dark mountains’ genoemd).
Het is overigens zeer twijfelachtig dat de achttienjarige Poe al deze geschriften bij de hand had toen hij ‘Tamerlane’ schreef. ‘Tamerlane’ is geen collage, maar het voortbrengsel van de lezer Poe die zich - als het ware uit zijn geheugen citerend - ontwikkelt naar de dichter Poe. Bovendien speelde veeleer dan zijn literaire voorbeelden vooral zijn eigen onbeantwoorde liefde voor Elmira Royster door zijn hoofd, alsmede de recente breuk met zijn pleegouders zodat hij min of meer alleen op de wereld stond. De hoofdrol in ‘Tamerlane’ is kortom niet zozeer voor Timoer Lenk als wel voor Poe zelf weggelegd.
Zijn jeugdige argeloosheid ten spijt realiseerde Poe zich terdege dat zijn geschrift een onrijp product was. Zo verontschuldigt hij zich in de noten bij het gedicht voor de anachronistische elementen van zijn werkstuk: ‘I must beg the reader's pardon for making Tamerlane, a Tartar of the fourteenth century, speak in the same language as a Boston gentleman of the nineteenth; but of the Tartar mythology we have little information.’ Ook beseft hij het autobiografisch karakter van zijn dichtwerk - en de mate waarin hij Tamerlane toerust met karaktereigenschappen die hij bij zichzelf herkend moest hebben: zijn jeugdige overmoed, zijn trots en de grote ambities. Niet voor niets erkent hij in het voorwoord van de bundel: ‘In Tamerlane, he [de dichter] has endeavoured to expose the folly of even risking the best feelings of the heart at the shrine of Ambition.’
Uiteindelijk deed Poe met ‘Tamerlane’ weinig meer dan een poging om een gedicht te schrijven dat paste in de mode van die tijd. Er lustig op los grasduinend in wat in zwang was op literair gebied, combineerde hij het verscheurde zielenleven van de Byroniaanse Childe Harold of Don Juan met het romantische oriëntalisme. De voorbeelden van dit oriëntalisme waren rijk gezaaid: ‘Vathek’ (1783) van William Beckford, ‘Gebir’ (1798) van Walter Savage Landor, ‘Kubla Chan’ (1816 - maar geschreven rond 1798) van Samuel Taylor Coleridge, ‘Thalaba’ (1801) van Robert Southey, alsmede de Turkish tales, ‘The Giaour’ (1813), ‘The Bride of Abydos’ (1813), ‘The Corsair’ (1814) en ‘The Siege of Corinth’ (1816) van Byron, om er maar enkele te noemen. Met ‘Tamerlane’ maakte Poe een gedicht dat met twee benen stevig in de traditie van het romantische oriëntalisme stond.
Het is echter duidelijk dat Poe's poëtische vermogen in ‘Tamerlane’ tekortschoot. Het lukte de jonge dichter niet om de exotische wereld van de Oriënt tot leven te wekken. Met het noemen van wat namen van exotische oorden alleen wordt het gedicht niet gered. ‘Tamerlane’ mist simpelweg de kracht die het in handen van de rijpe Poe wellicht gekregen zou kunnen hebben. Nadat hij twee jaar later met ‘Al Araaf’ nog een min of meer oriëntalistisch gedicht schreef (en daarna nog een enkel uitstapje in de richting van het Oosten waagde), liet Poe de mode echter voortaan de mode en volgde hij zijn eigen literaire weg. Wat rest, is een oriëntalistisch probeersel in een boekje met een huidige straatwaarde van zo'n 200.000 dollar.