Proust over Beethoven
(andante molto cantabile)
door Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes
Hoe vaak gebeurt het niet dat wij ons iets voornemen dat al sneuvelt terwijl we het ons voornemen? Allicht vaker dan er schepen tijdens de tewaterlating zinken, waar het toch het meest aan doet denken, aan verwant is zelfs, omdat het lot van het schip als het ware bezegeld wordt door het goede voornemen dat de fles champagne belichaamt: het bruisende vocht dat een behouden vaart moest garanderen sleept het schip onontkoombaar mee in een fluïdum van geheel andere orde en smaak - bitter als die van een door ons eigen falen nooit vervulde droomwens. Zo had ik het rotsvaste, onomrolbare voornemen opgevat een brief te schrijven aan mijn favoriete plaatselijke, dus Hilversumse dj, een kattebelletje slechts, veel had het niet om het lijf, als de opwelling waaruit het was voortgekomen, op zo'n zachte zomeravond waarop de merels fluiten in de berken en op de antennes van de televisies waaraan de burgers zich dag in dag uit vergaapten, in de vergeefse hoop dat ‘er iets op was’, terwijl jij al even vergeefs als die hoop, zij het minder afgestompt omdat het je werkelijk interesseerde, op de Senderauswahl van de buizenradio die je al van je vader had geërfd toen hij nog leefde, in strikt geestelijke zin althans, zocht naar de muziek van jouw voorkeur, de swingende en onverstoorbaar voortpompende rauwe realiteit en levensdrift van de rock-'n-roll, de enige muziek waarop je kunt zitten maar waardoor je niet kunt blijven zitten, precies zoals je je voorstelde dat er vroeger wanhopig werd gewacht tot men Radio Luxemburg kon aanzetten, waarin overigens niet veel veranderd was, omdat er overdag alleen maar muziekmozaïek te horen was of vijftig pop of een envelop of Nederlandstalig, zodat wij, postume rebellen, voor echte muziek aangewezen waren op de avondlijke Supercleandreammachine van Ad Visser, het Betonuur van Alfred Lagarde of Rauhfaser van de dj aan wie ik mijn stampvoetende briefje richtte, Hans Wijnands, met daarin neergelegd het verzoek
aan mijn diskjockey tot het draaien van een klassieker van Chuck Berry, getiteld Roll over Beethoven en die ik die dag moest en zou horen, als het even kon vlak voor Princess of the Street van de Stranglers, waarmee het programma steevast werd afgesloten en dat mij herinnerde aan alle opwindende vuiligheid en de hartstocht van de zelfkant waaraan ik part noch deel had, op mijn zolderkamer volgeplakt met dierenposters en andere puberparafernalia. Mijn temperatuur bereikt het kookpunt, zou mijn brief verder gaan, en van de jukebox slaan subiet de stoppen door, ik krijg hartritmestoornissen en m'n ziel blijft de blues zingen, dus draai je nog maar eens lekker om in je graf meneer Beethoven en geef het nieuws door aan meneer Tsjaikovski, maak plaats Mozart want Moessorgsky komt naast je liggen, opschikken Offenbach want je krijgt bezoek van Carl Orff, niet dat ik hun muziek niet waardeer, op de lagere school wendde ik voor uitsluitend naar Beethoven en Elvis Presley te luisteren, omdat ik niets met Slade en de Rubettes te maken wilde hebben, toentertijd erg in trek bij de meisjes in de klas. Er zijn een paar maten in een strijkkwartet van de eerste componist die klinken alsof het Noodlot net de deur keihard achter zich heeft dichtgeslagen, zo gepijnigd dat het is alsof bij het dichtslaan de vingers tussen de deur kwamen, en er is een passage in de Eroïca, na een minuut of acht, in de Marcia funèbre adagio assai, waarbij mijn haren altijd recht overeind gaan staan en waarbij me de tranen over de wangen big-