Hollands Maandblad. Jaargang 1994 (554-565)
(1994)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
De Heredia, wurgseks, Paul Claes en ik
| |
[pagina 19]
| |
zijn. Niet toevallig is hij in de 118 sonnetten van Les Trophées voortdurend op zoek naar het heldhaftige en exotische, iets wat hij als typische fin de siècle-figuur vooral in de oudheid, in de mythologie en in de geschiedenis hoopte te vinden. Met zijn nostalgische motieven, die hij in smetteloze, vaak zeer originele sonnetten verwerkte werd hij al bij zijn leven heel beroemd. In 1893 wees de Figaro hem via een lezersenquête aan als belangrijkste kandidaat voor het lidmaatschap van de Académie Française, waarin hij het jaar daarop met overtuigende meerderheid werd verkozen, vóór Paul Verlaine en vóór Emile Zola... Hoewel hij in vrijwel elke bloemlezing over Franse poëzie is vertegenwoordigd, is zijn roem, zeker na de Eerste Wereldoorlog, snel verbleekt. De dichter J.C. Bloem schreef in 1958 over hem (in zijn onovertroffen bloemlezing Persoonlijke voorkeur): ‘De Hérédia (sic!) is helemaal uit de mode. Dit heeft geen beletsel gevormd voor Gide om hem toch in zijn bloemlezing op te nemen. Ik weet wel, dat deze poëzie uit de tijd is, maar toch houd ik er zó van dat ik hem liever opneem dan Leconte de Lisle. Bovendien hield Leopold van hem, dus ben ik in goed gezelschap.’Ga naar eind3 Bloem koos voor zijn bloemlezing, zoals alle bloemlezers voor en na hem, het veelgeprezen sonnet ‘Les conquérants’, het loflied op de Spaanse Conquistadores:
De veroveraars
Als een zwerm gieren die hun nors en bar bestaan
wilden ontvluchten en hun lijkenbelt vergaten,
zijn zij vertrokken: ijzervreters, huursoldaten,
elk met zijn woeste heldendroom aan boord gegaan,
in Palos de Moguer; klaar om hun slag te slaan,
of ze de goudschat van Cipango al bezaten.
Zo, voortgedreven door de eeuwige passaten,
koersten zij op het raadselige Oostland aan.
En 's avonds, dromend van het glorieuze dagen,
als zij de tropenzee vol zwavelschijnsel zagen,
kreeg elk van hen een visioen van gouden pracht.
En op de voorplecht van hun schommelende kimmen
zagen zij, turend in de ongekende nacht,
diep uit de oceaan steeds nieuwe sterren klimmen.
Het merkwaardige is dat de door Bloem geciteerde mening over De Heredia op dat moment al meer dan een halve eeuw oud was. Al in 1894 bekritiseerde Ludovic Hamilo De Heredia's gebrek aan belangstelling voor eigentijdse thema's, zijn dédain voor de gewone dingen des levens. Met nog veel zwaarder geschut opereerde Raoul Rosière een laar later in La Revue bleue. Rosière ergerde zich aan de verbale precisie van De Heredia, vond hem een dichter zonder ‘ziel’. En al in 1898 velde Georges Pellissier het vonnis: De Heredia was een groot woordkunstenaar, een artiste, maar geen poèteGa naar eind4.
En toch is Les Trophées een uitermate interessante en curieuze bundel. We wandelen daarin per sonnet door de tijd, waarbij de volgende hoofdstukken der beschaving afgewerkt worden: ‘Griekenland en Sicilië’; ‘Rome en de Barbaren’; ‘De Middeleeuwen en de Renaissance’; ‘Het Oosten en de Tropen’, waarna een sectie ‘De Natuur en de Droom’ de sonnettenreeks afsluit. Wat we tegenkomen zijn compacte mythologische en historische scènes, die als kleine diorama's geënsceneerd zijn en waarin de belichting en het perspectief een beslissende rol spelen. In het volgende gedicht bijvoorbeeld kijken we na een gewaagde zwenk van de camera plotseling uit verre hoogte op de bloedende kop van Hercules:
Stymphalos
Duizenden vogels wachten hem, een wemelend heir,
opstuivend, nu hij zich in 't drassig landschap waagt.
Het is alsof een windvlaag over 't water jaagt
dat klikt en likt langs de oevers van het donkere meer.
Een spervuur leggend, scheren snavels keer op keer
langs 't hoge voorhoofd dat Omphale had behaagd.
Maar met de trotse boog gespannen, onversaagd,
knielt in het manshoog riet de Grote Schutter neer.
Daar klettert uit de wolken die hij openrijt
een regen moordend neer, als onder schel gekrijt
zijn bliksem gaten brandt in 't fladderend gewemel.
Dan, eindelijk, ziet de zon, nu 't vuur is uitgewoed,
dwars door de bressen die zijn boog sloeg naar de hemel,
de held, die - bloedend, blij - de blauwe lucht begroet.
Het christendom komt in de bundel maar terloops voor, wél het besef dat de goden gestorven zijn, en de gouden tijden (vooral die der Spaanse veroveraars) definitief voorbij zijn. De gedich- | |
[pagina 20]
| |
ten zelf zijn de ‘Trofeeën’ waarvan de titel rept: overgebleven kostbaarheden, via de taal bevochten op de niets ontziende tijd. Het duidelijkst blijkt dat uit het ‘dinggedicht’ ‘De vaas’ dat een soort staalkaart biedt van de thema's die elders in Les Trophées aan de orde komen: bacchanten, Argonauten, chimaeren, Egypte, bloederige dramatiek van het slagveld, naast bucolische idylle, en ten slotte de vaas zelf, het voorwerp dat de tijd overleefd heeft:
De vaas
Op het ivoor, met fijne hand geciseleerd,
is Iason afgebeeld, in Colchis zich verschansend,
Medea met haar tover-ogen; naast haar, glanzend,
het Gulden Vlies, over een stele gedrapeerd.
Wat verderop de Nijl, als moederstroom vereerd,
en, door het zoete gif bedwelmd, Bacchanten, dansend
onder de wingerd en met ranken 't juk omkransend
waarin het ossenspan van 't land is teruggekeerd.
Daaronder ruiters, driest hun paard de dood in jagend,
helden, op schilden weggedragen, koud en stijf,
vaders en moeders om hun dode zonen klagend;
tot slot, als hengsels dienend, met gespannen lijf
en fier vooruitgestoken borsten, strak en blinkend:
chimaeren, uit de bodemloze krater drinkend.
De sonnetten zelf zijn altijd even perfect van vorm. Zij huldigen in het octaaf het model a-b-b-a a-b-b-a, alleen in het sextet is enige variatie te bekennen, al is er een duidelijke voorliefde voor c-c-d e-d-e. De weigering met de sonnetvorm te experimenteren lijkt niet zozeer ingegeven door gemakzucht, maar meer door het ideefixe dat dit nu eenmaal de ideale vorm is voor iedere inhoud. De taal is echter nooit oubollig (onthoud dat, Paul Claes!), maar ondanks alle Bildungsballast (en ondanks een voorliefde voor exotische en onwaarschijnlijke rijmwoorden) altijd fris en direct. Hoe pijnlijk nauwkeurig de vormwetten ook worden gerespecteerd, de sonnetten zijn allesbehalve saai en zitten vol fraaie klankeffecten en ritmische subtiliteiten. Is het niet buitengewoon verrassend in het strenge kader van het sonnet de volgende dramatische dialoog tussen Oedipus en de Sfinx aan te treffen, eindigend met een onvervalst staaltje wurgseks? - Wie werpt hier ongevraagd zijn schaduw over mij?
- De Liefde.
- De God?
- Nee, de Held.
- Kom dichterbij. Jij zoekt de dood. Ben je nu bang?
- Bang, zei je? Ik? Bellerophon bedwong de ontembare Chimaere.
- Blijf staan!
- Ik zie je lippen naar mijn mond begeren.
- Kom dan! Ik druk je botten aan mijn borst
| |
[pagina 21]
| |
aan stukken. Mijn nagels in jouw vlees...
- Niets is er zo begeerlijk als jou die ene kus voor altijd te ontrukken.
- Je zege is vergeefs, dit is je dood.
- O heerlijk!...
Ofte wel (weer tot sonnet in elkaar geschoven):
De sphinx
Hoog op de Kithaeron, onder een bramenstruik
leidt naar een ronde grot een stenen galerij.
Daar, kuis, gevleugeld als een adelaar, ligt Zij.
Haar gouden oog spat vonken op haar keel en buik.
En hij, de Man, verblind, bleef staan, één ogenblik.
- Wie werpt hier ongevraagd zijn schaduw over mij?
- De Liefde. - De God? - Nee, de Held. - Kom dichterbij.
Jij zoekt de dood. Ben je nu bang? - Bang, zei je? Ik?
Bellerophon bedwong de ontembare Chimaere.
- Blijf staan! - Ik zie je lippen naar mijn mond begeren.
- Kom dan! Ik druk je botten aan mijn borst aan stukken.
Mijn nagels in jouw vlees... - Niets is er zo begeerlijk
als jou die ene kus voor altijd te ontrukken.
- Je zege is vergeefs, dit is je dood. - O heerlijk!...
Het is te vrezen dat in het huidige literaire klimaat hier te lande, waar de sonnetvorm voornamelijk gebruikt wordt om Eigen Zieligheid te celebreren, De Heredia wat uit de toon zal vallen. Dat ligt dan zeker niet alléén aan de vertalingen Paul Claes, maar des te meer aan het feit dat het woord ‘ik’ in De Trofeeën hooguit drie keer voorkomt. Eén enkel sonnet van een J.P. Rawie bevat meer ikken dan alle 118 van De Heredia bij elkaar. Daar komt bij dat er nogal wat kennis van de klassieken bij de lezer als bekend verondersteld wordt - en ik vrees toch echt dat de leerlingen op de laatste gymnasia zich liever met Wordperfect nummer zoveel bezig houden dan met de perfecte woordkunst van een Catullus, Martialis of Horatius, van wie De Heredia sommige oden zo buitengewoon knap tot sonnetten wist in te dikken (getuige bijvoorbeeld ‘A Sextius’). Trouwens, wie interesseert zich nog voor Hannibals geraffineerde tactiek in de slag aan de Trebbia of voor de Hercules' slimme truc de stymphalische vogels door middel van heuse vuurpijlen in brand en aan flarden te schieten? Wie wordt er nog warm bij de aanblik van een horde dronken centauren die zich ladderzat op de zojuist getrouwde Hippodamie werpt? Wie krijgt er nog een kick bij het zien van de naakte hunkerende Ariadne, uitgestrekt op een krolse tijger? Inderdaad: ik dus. En Paul Claes. Helaas. |
|