route met zijn tweetjes in een hoekje lagen, helemaal geen hemelwater maar een dronkemansplas.
Door de stank van de boulevard met zijn friettenten, urinoirs en rottend vuilnis kon ik het verschil niet eens ruiken.
Ik stak een Camel op en brandde mijn vingers aan de lucifer. Water, dacht ik. Water.
De vraag: ‘Waarom schrijf je boeken?’ kan beter ontweken worden, alleen al vanwege dat vraagteken en dat zuinige mondje.
De lezer weet waarom ik schrijf.
Denkt hij.
Beter dan verklaren waarom je iets doet is zeggen hoe je het doet. Het waarom van een handeling uitleggen is mij althans alleen mogelijk als ik die handeling nooit heb verricht en nooit zal verrichten.
Zo ook met de ideeën die ik er op na houd.
Alleen de gedachten die ik verafschuw, kan ik verklaren, zo helder uitleggen zelfs, dat een ander mij zegt te begrijpen en het met die gedachte eens is.
Dat verklaart in het voorbijgaan (ook de schrijver is soms een willekeurige passant) de hardnekkigheid van de toekomstvoorspellingen. Niet dat ze het bij het rechte eind hebben, maakt ze aantrekkelijk, nee, dat ze niet uitkomen, maakt dat er vraag naar blijft, mits ze voor hetzelfde geld wel hadden kunnen uitkomen.
Zo is het met die god ook gesteld. Men gelooft immers niet in een god die bestaat, dat mag zelfs niet: geld, schoonheid, seks of roem, ze worden, om de beurt, door elke cultuur verboden of sterk afgeraden, alleen omdat ze nu eenmaal bestaan en dus verboden kunnen worden. Men gelooft niet ongestraft in de mammon of de fallus, men vereert niet zomaar een bollenprinses of een Franse zanger, maar geloven in een god die niet bestaat, dat loont de moeite. Want die god had best kunnen bestaan en zou zich dan een stuk verdienstelijker maken dan hij nu doet. Hij zou, zo denkt de mens, het hart van de ongelovige buurman misschien even tot ontploffing kunnen brengen! Als hij ineenzakt, bestaat mijn god.
Een gemiddelde lezer zal met nog vijf andere redenen op de proppen komen om de eeuwige wederkeer van de toekomstvoorspelling begrijpelijk te maken. Ik laat het bij één.
Waarom schrijf ik, als ik al schrijf, en hoe kan ik schrijven, vroeg een vriend mij laatst, zonder van te voren zeker te weten waar en wanneer en of het wordt gepubliceerd! Je kunt toch niet schrijven zonder publiek! Wel, ik ben niet iemand die kan gaan zitten schrijven in de wachtkamer van een tandarts of in een drukbezocht dorpscafé waarvan het terras de halve dag in de schaduw ligt van een kolossaal waterreservoir. Ik heb, om maar iets te noemen, nooit papier of pen op zak (of een horloge en een zakmes, ik heb behalve mijn geld en huissleutels nooit iets op zak), erom vragen durf ik niet, en nadenken terwijl een tandarts een kies uitboort of een ober zijn leugenachtige levensgeschiedenis opdist, lukt mij nooit.
Ik blijf me, zei ik mijn vriend, net zo lang aan de tijdschriften, kranten en uitgevers opdringen, totdat het zover komt dat ze bij behoefte aan goede kopij (die kopij is er nooit en die behoefte altijd) onmiddellijk en uitsluitend aan mij denken en mij komen smeken om een artikel.
Ik mag het in handschrift inleveren. Mijn schrijfmachine heb ik, toen de ‘a’ geen fraaie afdruk gaf, uit het raam geworpen.
Toch, als je Willem de Cameel heet, zoals ik, mag je niet verwachten dat de uitgevers hun beurzen opentrekken om die naam, die voorbijsjokkende vereenvoudiging van het contrast tussen woestenij en water, in neonletters te laten uitvoeren langs drukke invalswegen. Een pseudoniem heb ik altoos flauw gevonden.
Ik heb lopen leuren met mijn werk. Ze zullen, besef ik als geen ander, nu niet om mij vechten, en nooit niet. Niet zolang ik leef althans.
Mocht het Paradijs van de Vraag mij onverhoeds omringen, dan zal ik verstek laten gaan, soms zal ik verstek moeten laten gaan. Niet uit wraak, maar omdat ik de buitengewoon grote vraag niet meer aankan. Ook een god kan op één dag geen zéven werelden scheppen.
Hij zou allicht aan één de voorkeur geven boven de andere en die zouden dan nooit worden afgemaakt.
Ik kan niet méér, of zelfs maar evenveel, schrijven als die god van hen in één oogopslag kan lezen.
En misschien is mijn wereld wel zo'n afgekeurd exemplaar.