Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)
(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Een dilemma
| |
[pagina 17]
| |
ligt onvermijdelijk steeds een hantering van criteria opgesloten, hoe weinig we ons daar vaak ook van bewust zijn. Maar ten aanzien van redenen geldt een gelijke monniken, gelijke kappen, in dit geval geen ethisch maar een logisch principe, en logica is heel wat onontkoombaarder dan ethiek.Ga naar eind3 Als ik iets prijs omdat het zo doppig is, of iemand laak omdat hij zo verbolijk is (doppig en verbolijk zijn variabelen: u mag er iedere eigenschap die u wilt voor invullen), en iets anders dat al even doppig is mijn lof onthoud en mijn vriend prijs om zijn onweerstaanbare verbolijkheid, dan is dat niet alleen onrechtvaardig maar vooral onlogisch: er blijkt uit dat die doppigheid niet de grond voor mijn lof kan zijn geweest en de verbolijkheid niet die voor mijn blaam. Bij personen en bij de meeste zaken is het funderen van onze waardeoordelen over het algemeen niet hopeloos. Het kan in bepaalde gevallen moeilijk zijn, maar de moeilijkheid lijkt niet zo principieel als wanneer het om esthetische oordelen gaat. In dit geval verkeren we dus in de volgende situatie: we hebben een sterke intuïtie dat onze esthetische oordelen niet puur subjectief zijn maar met redenen zijn te omkleden; maar, zoals ik net heb betoogd, er is een sterk argument tegen de juistheid van die intuïtie.Ga naar eind4 Ik ken geen ander geval waarin een zo sterke intuïtie samengaat met onvermogen om de juistheid ervan aan te tonen. Deze intuïtie opgeven, lukt ons niet, niet omdat we er vitale belangen bij hebben, maar omdat we het gevoel hebben dat in de intuïtie in kwestie het typische van de esthetische ervaring tot uiting komt, en omdat we het gevoel hebben dat iemand die betoogt dat het stellen van de Goldbergvariaties boven de laatste carnavalsschlager van dezelfde orde is als cantharellen lekkerder vinden dan champignons, helemaal niets van kunst begrijpt. Maar al kunnen we deze intuïtie dan niet opgeven, evenmin kunnen we de juistheid van de argumenten ertegen ontkennen. Daarmee hebben we een pracht van een paradox. Misschien zelfs een antinomie, zo noemen de filosofen een paradox die je niet kunt oplossen door de onjuistheid van een premisse of een fout in de redenering aan het licht te brengen, maar alleen door bepaalde heel algemene en diepgewortelde denkgewoonten te herzien.Ga naar eind5 Dit dilemma belast iedereen die over kunst schrijft, behalve diegenen die zich beperken tot het zuiver registreren van feiten. Dat kan in de muziek door een formele analyse te geven (‘in maat 17 begint het tweede thema’), of tekstkritiek te beoefenen (‘in het handschrift staat een f, in de 1ste druk een fis’), of door de waardering van een componist door bijvoorbeeld zijn tijdgenoten in sociologische termen te beschrijven. Kunnen we ons bij het schrijven over muziek dan niet tot zulke feitelijke registraties beperken? Dat zou wel kunnen, maar ook dan zouden we er blijk van geven van het verschijnsel kunst niets te begrijpen. Op zijn minst in onze cultuur doet kunst een beroep op ons om een houding te bepalen tegenover het geziene of gehoorde, zet zij ons aan tot waarderen en vergelijken, en zal een beschouwing (bijvoorbeeld de recensie van een concert) waarin dat waarderen helemaal ontbreekt, de indruk wekken dat de auteur niet begrijpt waar hij het over heeft.Ga naar eind6 Hij zal dus waardeoordelen moeten uitspreken, maar omdat alleen maar ‘oh, mooi’ of ‘bah, rommel’ met alle variaties te kinderachtig is, en te onverhuld subjectief, en doet vermoeden dat de schrijver het aangestipte verschil tussen muzikale smaak en de smaak van paddestoelen niet doorheeft, voelt hij zich geroepen om zijn oordelen te motiveren, en komt hij vroeg of laat voor het bedoelde dilemma te staan. Dit dilemma rijst dus onvermijdelijk als we niet onze toevlucht willen nemen tot een van de twee kille, positivistischeGa naar eind7 polen: die van de beperking tot empirische feiten en die van het reduceren van alle waardeoordelen tot toenaderings- of vluchtreacties van een waarnemend organisme. Zoals elk rechtgeaard dilemma heeft ook het onze twee hoorns. Vat je de ene aan door te zeggen dat blijkbaar gemotiveerde oordelen over kunst mogelijk zijn (onze gerechtvaardigde intuïtie), dan moet je concluderen, in strijd met het logische gelijke monniken, gelijke kappen, dat er bij het spreken over kunst redenen mogen worden gegeven die in een aantal gevallen opgaan maar in andere gevallen niet. Dat is eigenlijk onverteerbaar voor een weldenkend mens. Dan maar snel naar de andere hoorn. Die vat je aan door te concluderen dat gefundeerde kunstkritiek principieel onmogelijk is, en dat ons dus niets anders overblijft dan ons terug te trekken op een van beide onherbergzame polen. En dat is voor een kunstgevoelig mens onverteerbaar. Ik weet niet of dit dilemma ooit zal worden opgelost. Wie zich ervan bewust is, gaat natuurlijk gewoon door met het geven van redenen voor zijn oordelen over kunstuitingen, maar hij zal het met een slecht geweten doen. |
|