hebben, maar ik was bang dat het me niet zou staan, dat ik er misschien zelfs mee voor gek zou lopen. Uiteindelijk besloot ik maar een eenvoudige grijze borsalino te nemen. Ik stapte naar binnen, paste enkele hoeden, deed mijn keuze en betaalde. Daarna deed ik of ik weg wilde gaan, maar bij de deur draaide ik me weer om en zei:
‘Ach ja... Bitte, ich möchte gern...’
‘Aber natürlich,’ zei de hoedenverkoper, en hij reikte me de telefoonboeken al aan voordat ik mijn zin had afgemaakt.
Er woonden tientallen Kafka's in deze stad: Ingeborg Kafka, Joseph Kafka, Max Kafka, Günter Kafka, Rainer Maria Kafka, Sigmund Kafka, Hans Magnus Kafka, en ja, daar was hij eindelijk: Franz Kafka, Berggasse 19.
‘Danke schön,’ zei ik, nam beleefd mijn hoed af en vertrok.
Buiten had de nevel zich verdicht en de Mariahilferstraße leek daardoor op de een of andere manier langer dan ooit. De hoge grijze huizen aan weerszijden vormden een volmaakt verdwijnend lijnenperspectief dat zich ergens in de grijze oneindigheid oploste.
Ik was blij nu eindelijk het juiste adres te hebben gevonden, maar aarzelde nog erheen te gaan. Ik voelde me zeer verward. Dit interview wilde ik tot geen prijs missen, maar had ik er wel eens over nagedacht wat ik de grote man zou vragen? Nee, moest ik mezelf bekennen terwijl ik in het grote café waar ik naar binnen was gegaan mijn koffie dronk; de waarheid was dat ik nog geen enkele vraag had bedacht.
‘Herr Kafka,’ hoorde ik mezelf al zeggen. ‘Uw werk heeft altijd ontelbare vragen bij me opgeroepen, maar geen enkele wil me nu te binnen schieten.’
Dit was natuurlijk een absurde situatie, en als ik niet oppaste zou ik mezelf hiermee voor altijd kunnen blameren. Het zou zelfs het einde van mijn carrière kunnen betekenen. Dan nog beter geen interview.
Ik zou hem kunnen vragen of hij na 1924 nog meer werken had geschreven die pas na zijn overlijden zouden worden gepubliceerd, ‘een overlijden,’ voegde ik er in gedachten tactvol aan toe, ‘dat hopelijk nog vele jaren op zich zal laten wachten.’ Maar werd ik als interviewer niet verondersteld ten minste over zijn werk alles te weten? De waarheid was dat ik niets wist. Ik had niets meer van hem en over hem gelezen dan de paar boeken die iedereen gelezen had, en dat was toch op zijn minst beschamend te noemen. Hoe durfde ik onder die omstandigheden zelfs maar bij hem op bezoek te gaan?
Er viel een schaduw over de tafel. Ik keek op. Het was een heer van een jaar of veertig in een groene loden jas en met zo'n groen vilten jagershoedje zoals ik altijd zo graag had willen hebben. Hij keek me een ogenblik doordringend aan en vroeg toen beleefd of hij aan mijn tafeltje plaats mocht nemen, aangezien alle andere tafeltjes helaas vol waren. Ik knikte en zei: ‘Bitte...’
Hij ging niet onmiddellijk zitten. Hij zette de ouderwetse leren aktentas die hij bij zich droeg op een stoel, liep naar een kapstok om zijn jas en hoed op te hangen, pakte een van de ochtendbladen uit de krantenstandaard en liep toen naar de vitrine om een stuk sachertorte uit te zoeken. Daarna pas kwam hij aan mijn tafel zitten, groette minzaam, spreidde de krant voor zich uit en begon te lezen.
Een behaaglijk warm, loom gevoel maakte zich van me meester. De geuren van koffie en gebak, het onafgebroken geroezemoes van stemmen en het beschaafde getinkel van lepeltjes en taartvorkjes, dat alles maakte me onweerstaanbaar slaperig. Ik weet niet hoe lang ik daar met gesloten ogen, me nog maar half bewust van mijn omgeving, heb zitten dommelen, maar ik schrok op toen de kelner mijn glaasje water kwam bijvullen en me vroeg of ik misschien nog iets nodig had. Ik schudde mijn hoofd.
De man tegenover me was vertrokken, maar de krant lag er nog. Op de voorpagina zag ik in vette letters een kop waarin het woord perestrojka voorkwam. Ik geloof dat er stond: Gorbatsjovs perestrojka in gevaar, of iets dergelijks. Natuurlijk, er ging bijna geen dag voorbij of je zag dat woord op de voorpagina's, maar deze keer bracht het me ineens op een idee.
Dat ik daar niet eerder op was gekomen. Het uitzonderlijke van dit geval was immers dat Kafka in deze tijd nog leefde, en wat lag er meer voor de hand dan hem, bijvoorbeeld, te vragen hoe hij, als auteur van Het proces, de dictatuur van partij-apparaat en geheime politie ervoer, en wat hij dacht van de mogelijkheden van de perestrojka voor zijn land.
Maar waar ben je nu toch mee bezig! riep ik mezelf wanhopig toe. Waar wil je die man toch allemaal mee lastigvallen! In de vijfenzestig jaar die er sinds 1924 zijn verstreken, moest hij de opkomst van het nazisme, de Sudetencrisis, de Duitse bezetting, de holocaust, de dood van Masaryk, de stalinistische dictatuur, het proces van Slansky, de Praagse Lente en de invasie van de troepen van het Warschaupact hebben meegemaakt. Dat wierp niet alleen duizenden vragen op, maar het was ook veel te veel voor een fysiek zwakke en ziekelijke, en psychisch overge-