Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Niet vrolijk Hennie Bekker Het is een woensdag waarop we niet vrolijk zijn. De bejaarden, bij wie ik als vrijwilligster werk, hadden mij niet veel te vertellen. Iedereen boven de tachtig stond op ‘tilt’. Kopje koffie maken, een beetje troosten. Veel te heet voor een fatsoenlijk mens. ‘Wat een zomertje hè,’ zegt de menigte blij. Inderdaad, wat een zomertje. Drie keer een koude douche, drie keer een blikje cola. Handen en voeten die opgezet zijn. Thuis had niemand iets te vertellen en landerig schudde ik een blikje groente leeg. ‘Ga even zitten,’ zegt man. ‘Je hebt een hele rooie kop.’ Ober, is het al oktober? Ik verlang naar de herfst. Goudkleurige bladeren vormen een stil tapijt. Ik weet nu al waar ik wandelen wil wanneer zij zullen kraken onder mijn voeten. De post bracht ook niets. Bestellingen staan stil. Kom erbij jongens, hoe meer zielen hoe meer vreugd. Vreugde ken ik trouwens niet de afgelopen weken. Gesloopt door veel te heet weer, ben ik niet in staat ook maar één vin te verroeren. Om niet te gillen, neem ik 's morgens een extra temesta. Man laat mij maar een poosje liggen, terwijl ik normaal altijd om zes uur in de ochtend opsta. Er staat mij wel iets fijns te wachten: ik word oma. Het houdt me op de been. 's Avonds pak ik een fiets en ik rij daarmee door de Vogelwijk. Kennelijk zo verhit dat men mij vreemd aankijkt. Of komt dat door de buurtpreventie? In een bos bestel ik bij een restaurant een kop koffie, maar zelfs hier is het nog niet afgekoeld. Wanneer ik thuiskom, vraagt man of ik hem in het vervolg wil zeggen waar ik naar toe ga, anders is hij ongerust. Het doet goed op deze verstikkende dag, toch nog iemand die iets om mij geeft. Gillen of nog een temesta?... ‘Man, ik wil gaan gillen,’ zeg ik. ‘Doe alsjeblieft normaal Hen,’ antwoordt hij. ‘We hebben al genoeg debielen om ons heen. Jij kan tenminste naar het strand of het bos. Ik zit de hele dag met vier man op een klein kamertje. Schenk maar limonade in en neem maar een baan voor hele dagen. Kun je zien hoe leuk dat is.’ Beschaamd vlieg ik naar de keuken toe en maak drinken. Eigenlijk zou ik die verrekte keuken wel in stukken willen hakken. Je kunt je kont er niet keren. Het is een grote puinhoop, met rekjes die vol stof liggen en kartonnen dozen met spullen die je één keer in de honderd jaar wel eens zou kunnen gebruiken. Ik pak een emmer sop en begin tegen beter weten in de kastjes te ontdoen van aankoekend vet. Een mens zou een daad moeten stellen op deze zwoele woensdag. Niet meer roken. Twintig pond afvallen. Het huis uit zijn voegen moeten slaan, of je gewoon verhangen. Afscheid in de keuken. Niet meer warm, niet meer koud, volmaakte rust. En het kleinkind dan? Trouwens, ik kan me nergens in de keuken verhangen, want de kozijnen en het plafond zijn zo verrot dat je er met geen mogelijkheid iets aan vast kunt binden. [pagina 38] [p. 38] Bouw- en Woningtoezicht kwam al drie keer, maar ik heb een onwillige huisbaas. Dan maar weer eens therapeutisch met mezelf aan de gang. Eerst tien keer tegen je spiegelbeeld zeggen... ‘Ik ben goed, ik ben goed, ik ben goed.’ Daarna... ‘Zo, nu heb jij eens lekker de kastjes gesopt. Weet je wat je nou doet? Neem dat gasstelletje even mee. Ruik eens in het emmertje met sop. Lekker fris hè.’ Om tien uur mag ik gelukkig naar bed, waar ik me kapot zweet en waar de geluiden van buiten hinderlijk zijn. Onder een laken transpireren. Trillend over alle ledematen. Angstaanval, kan niet missen bij deze temperatuur. Ik hoor klokken slaan. Nieuwslezers, die door elkaar keihard het nieuws vertellen. Rob danst drie keer om mij heen. En de kinderen gillen omdat zij iets zien wat er niet is. ‘God,’ bid ik. ‘Mag ik weer wakker worden? Mag deze angstaanval verdwijnen?’ Na vijf minuten word ik wakker. Bijna al mijn gebeden worden verhoord. Het is tien uur vijftien. Ik stap uit bed, neem weer een blikje cola en ga in de kamer op de bank zitten. Twee sigaretten verder besluit ik een douche te nemen. En weer was het heet de volgende morgen. [pagina 39] [p. 39] Vorige Volgende