Die Mondschein-Sonate
P.L. Wentzel
De piano speelde een recital en men was in gepeins verzonken. De een had een kind en de ander had z'n werk. Hoog en laag speelden door elkaar heen en het was als een waterval. Dat de tegenstellingen van de mens bij elkaar kwamen...
De pianist liep met zo veel voeten over de piano, de mens had zo veel gedachten. Dat het net als literair schoon wast. Dat de gevoelens van de mens verheven worden, tot daar waar ze bijna etherisch aan ons voorbijtrekken. En de mens verheffen boven zichzelf, boven alle leed en alle pijn uit...
Dat m'n zusje werd begraven, ik zou haar naspringen.
Haar voorhoofd een lichtend dat ik nog mocht kussen, terwijl haar lichaam een brij was van het ongeval.