Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)
(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
De bloempottenDe bloempotten, te veel begoten
uit een misselijke plastic gieter,
kunnen niet meer tot gedachten botten.
In zichzelf, een donker grafje,
zijn hun lamme, groene handen
en hun tastzin diep begraven;
als een oude worteldraad,
de gave van het licht verloren,
slaapt hun zieltje op het koud kozijn.
Een hand, later, langs een gordijn
haalt hen nog door elkaar, tot weer
een nieuwe nutteloze rij; van
buiten uit gezien een wisseling
van kleine doden op sterk water.
| |
KoninkrijkDe ouderwetse courtoisie van kerkhoven:
doden houden stilte voor elkander.
Geen geruzie of gevloek. Alleen
de oostenwind op zerken, als een gramschap
om zoveel welvaart en vrede.
Wie regeert dit hemels koninkrijk?
Zijn zwarte troon staat hoog boven de gouw:
een stronk, niet slijmerig maar glad,
in de luwte van
een nog intacte treurwilg.
| |
[pagina 28]
| |
Hemel, hel en vagevuurHier is het vagevuur:
een grijze strook van kreupelhout
tussen effen veld en bos.
Wie straks ontwaakt
aan de ene of de andere kant
weet zeker waar hij ligt
maar wie hier staat vindt niet
wat hemel is, wat hel,
twee woorden uit elkaar gemaakt.
| |
NeuroseDe zon maakt met zijn fijnste diamantboor
kraters in het zwakke ijs.
De sneeuw smelt weg op het gazon
tot vingers - dun, spierwit -
die ook hun laatste greep verliezen.
Het dooit of het nooit anders heeft gedaan;
het smelt alsof de aarde en haar steden
ijs zijn dat nog weg moet
om dit licht, dit nieuwe licht,
niet in de weg te staan.
| |
[pagina 29]
| |
KnotwilgenKnotwilgen, spookrijders van
zorgelijk land, barsten van pijn
avonden lang in stille lanen.
Hun spiegelbeeld groeit in de aarde.
Bast waarin ze zijn gesjord, de pennen
in hun kop zijn geen groei
maar straf.
Wat aan fungus in een holte staat
wordt door kinderen kapot gemaakt
en door een traag bederf verstookt.
| |
Bij een Kalmthouts veneen strakke lijst van riet en grond;
een donker gefumeerde spiegel
voor het invalide zonlicht dat
zijn langzaam zinkende gezicht verliest,
zo grondig zakt het naar een diepte,
stil en woedend, van insektentangen,
zachte door de gassen bol-
geblazen modderwangen.
Ven waarin de eeuwen liggen
als verrotte planken die geen storm
nog opricht tot een monument
van molm.
Alleen de schemer wordt hier straks
aan land gezet: een grijze ruiter
die de heide zoekt en langzaam,
één voor één, zijn wegen en
zijn rustplaatsen komt wijzen.
| |
[pagina 30]
| |
WandelingEen oude fiets staat in de gracht verankerd,
haken van metaal boven stil
en donker water uitgeleverd
aan de fantasie van wie voorbijwandelt.
Zoals wij. We denken aan een opgewekte
boer die ook nog vuilnis
in de struiken stak.
Van de bomen vallen kringen
om verdronken zadelleder.
Aan een oude fiets ontspringt hier water,
geur en stilte.
| |
De rozelaarMet nerveuze, klamme vingers
komt de regen in de rozen
om de grote, allerweekste bloemen
van de tuin wat op te frissen,
laatste benauwenissen weg
te vegen uit de vele
verflauwende en bejaarde monden
van een rozenstruik.
|
|