nen sturen vanwege de pornografische tijdschriften die daar openlijk te koop worden aangeboden. Met andere woorden, ze vinden ons maar een stelletje viespeuken, onevenwichtig en kinderachtig in het uiten van onze emoties, in één woord: ongemanierd.
Heel het doen en laten van de Marokkaan wordt geregeerd door de islam en de Soenna, het stelsel van overleveringen betreffende de gebruiken van de Profeet, die wettelijke en normerende waarde hebben. Islamieten beschouwen hun geloof als het meest excellente. Hun wetgever laat hierover niet de minste twijfel bestaan. In de koran, sura al-Ma'idah (De gedekte tafel) - vers 3 is het afscheidsvers van de Profeet aan zijn gemeenschap - staat: ‘Op deze dag heb ik uw godsdienst voor u vervolmaakt.’ Het probleem is dan ook hoe de verschillende religies in vrede te laten samenwerken. Dit is zeer wel mogelijk, aangezien de Profeet zelf overeenkomsten met niet-islamieten placht af te sluiten. Handreiking over en weer lijkt me dan ook voornamelijk een kwestie van gewenning.
Ondertussen regeert echter onbegrip en gebrek aan wederzijdse kennis. Islamieten begrijpen niets van onze scheiding van kerk en staat, die wij als een zegen beschouwen en zij als een monstrum.
Het hete hangijzer is dat de islam in Nederland niet geliefd is. De meeste mensen vinden het maar een rare intolerante godsdienst. Als ik de opvatting lees van erkende vetkaarsen van onze nationale verlichting als Jan Blokker, Abram de Swaan of Gerrit Komrij, heb ik niet de minste illusies over het denken van de man in de straat. Over één ding zijn de Marokkanen het gloeiend eens: dat hun godsdienst hier niet serieus genomen wordt. Dit lijkt mij terecht. Affaires als de dodensprong van Salman Rushdie op de trapeze van de shari'a doen er natuurlijk weinig goed aan. Dat hebben we dus aan Khomeini te danken. Desondanks zou het inzicht dat de islam wel degelijk een van de wereldbeschavingen vertegenwoordigt best wat meer ingang mogen vinden. Ik herinner me dat de meeste mensen in mijn omgeving dachten dat door overweldigende lust de bliksem bij me was ingeslagen, toen ik te kennen gaf dat ik moslim was geworden. Welnu, ik vaar er wel bij en ik voel me geen haar minder progressief dan wie dan ook in Nederland.
Het geld dat van overheidswege aan de Marokkanen wordt gespendeerd, lijkt me weggegooid. Van onze hulp komt geen spaan terecht. Ondanks onze pedagogische voorzang - ‘Hoe dankbaar zingt mijn kleine hond’ - blieven de recipiënten het worstevelletje niet. Het is haram, onrein.
Het enige dat ze vragen en steeds gevraagd hebben, willen wij hun weer niet geven, en dat is grootscheepse steun aan de moskee.
Onze opvatting over de moskee is over het algemeen dat het een broedplaats is van achterklap, geroddel over dochters die zonder hoofddoekje achter op de brommer van een ongelovige zijn gesignaleerd, een pleisterplaats voor werkloze en afgekeurde gastarbeiders die geen geld meer hebben om in het koffiehuis te kaarten, en van de weeromstuit hun toevlucht maar weer zoeken bij de Heer der Werelden. Daar geven we ons goede geld niet aan uit!
Intussen verliezen we uit het oog dat de moskee de enige plaats is waar de Marokkaan bereikt kan worden, aangezien de soenna voorschrijft dat de moskee het centrum is van alle communale activiteiten. Dus onderhouden de Marokkanen hun moskeeën zelf. Bij mij in Amsterdam-Noord komt een nieuwe kleine moskee; het is geen uitzondering dat mensen die net het minimumloon verdienen grif duizend gulden hiervoor op tafel leggen.
Hoe cruciaal de positie van de moskee is, blijkt uit het benoemingsbeleid voor imams, dat onder strikte controle staat van de Marokkaanse regering. Het gevolg is dat alle gezag in handen is van mensen die onze taal niet spreken, niets afweten van Nederlandse verhoudingen en dat ook niet willen.
Om dit te veranderen zou een nieuwe generatie imams moeten worden opgeleid, met enerzijds hun wortels in Nederland en anderzijds van een orthodoxie die aanvaardbaar is vanuit het moederland. De overheid zou er wijs aan doen, dacht ik, deze machtspositie te onttrekken aan Marokkaanse exclusiviteit. Maar dit zal wel op ernstig verzet stuiten van de thuisbasis.
Als ons hulpverleningsapparaat met zijn vele mogelijkheden gedekt zou worden door religieuze autoriteit zou dat een enorme stap vooruit zijn.
Dat betekent dat onze opvattingen over de islam dienen te veranderen.
De islam is nu een levenskrachtige boom, waar echter best wat dood hout van kan worden afgeschud. Dit is iets wat de moslims zelf moeten oplossen, een zaak waar ze zich wel degelijk van bewust zijn.
Alles in aanmerking genomen is het een wonder dat het niet nog veel slechter gaat met de Marokkanen. Dit danken zij aan hun veerkracht, die zij ontlenen aan hun geloof. Dat aspect is helaas bijna volledig aan het oog van de Nederlander onttrokken.
We kunnen nog heel wat van elkaar leren.