| |
| |
| |
Klein wild
Ad van Iterson
Op weg naar Durbuy, de kleinste stad van de wereld, besefte Margriet Laagland dat ze alleen was.
Van schrik schakelde ze terug in de derde versnelling, rechtte haar rug en klemde haar handen om het stuur zoals ze had geleerd dat het moest: in de tien-voor-tweestand. Na de schrik kwam de verwijtende stem: Jij? Alleen? Hoe durf je dat te zeggen? Ze verdedigde zich hardop: natuurlijk had ze een man en natuurlijk was die man een lieve man. Over een kwartier zou ze hem zien en hem vastpakken om hem op beide wangen te zoenen - als ze tenminste niet tegen een boom opvloog omdat ze moest uitwijken voor een overstekend hert.
Maar ze had geen ouders meer. Ze was een weeskind en daarom was ze alleen.
Haar ouders waren al veertien jaar geleden gestorven, maar zo had ze het nog nooit gezien: Margriet Laagland, een weeskind. Ze geloofde niet dat je pas op bepaalde plaatsen tot bepaalde inzichten kwam, maar waarom werd ze uitgerekend op een verlaten, vredige tweebaansweg tussen Somme-Leuze en Grandhan zich van dat feit bewust?
Een gastronomisch weekend in de Ardennen. Ze vond het een vreselijke gedachte om met haar schoonfamilie twee dagen in een hotel te zitten eten, maar was zich, tijdens de reis, toch meer en meer gaan verheugen op wat ze zou krijgen voorgeschoteld. Veel wild, ongetwijfeld, met dikke zoete rode jus en gegarneerd met bosvruchten. Reerug, hazepeper, fazantragoût - ze hield wel van dat gare aardse eten. Ze proefde er de zwarte natte bosgrond in, paddestoelen, zwammen, kastanjes, eikels, boomschors.
Aan weerszijden van de weg hield het dennenbos op en er bood zich een weids panorama aan, dat Margriet deed denken aan een reclamespot van een bronwater uit deze streek. Ondanks het grijze weer en de invallende duisternis kon ze wel twintig kilometer ver kijken. Die afstand hoefde ze niet eens meer af te leggen: in de voorste plooi van het landschap moest de Ourthe lopen, de rivier waaraan Durbuy lag.
‘Vierentwintig... zesendertig... zesendertig plus acht maakt vierenveertig.’
Ze telde de uren die ze in dat dal zou moeten doorbrengen. Vierenveertig. Vierenveertig uur in de nabijheid van haar schoonvader. Dat betekende, als je er twee nachten van zeven uur aftrok, dertig uur oppassen dat ze niets over politiek, godsdienst of seks naar voren bracht. Het lokale bedrijfsleven, dat kon wèl. De mutaties en de jubilea bij de hoge ambtenarij van de stad, dat ook. Maar beide waren zeker niet zonder risico's. Een veiliger onderwerp was het dagelijks leven van vóór de oorlog. Onze stad in oude ansichtkaarten. Verdwenen hoekjes waar verdwenen beroepen werden uitgeoefend. En, in aansluiting op de verdwenen hoekjes, de bestemmingsplannen. De panden die werden opgeknapt en de luxe-appartementen die op de plaats van de holle kiezen zouden verrijzen. Pa en ma overwogen al jaren om weer terug naar de binnenstad te gaan; het was hun favoriete thema om gemoedelijk over te ruziën. Ze zouden het nooit aandurven, dat wist Margriet zeker.
Maar het veiligste onderwerp was natuurlijk uitstapjes. Ook tijdens dit uitstapje was de beste strategie om het uitsluitend te hebben over ommuurde stadjes, boetprocessies, eeuwfeesten, klederdrachtmusea, kloosters met kaaskelders en kastelen met een koninklijke anekdote. Ontdek je plekje. Weg van de snelweg. Daar lag het natuurlijke domein van pa en ma.
Margriet liet het gaspedaal los: de afdaling was begonnen. Ze verwachtte spoedig de Ourthe te zien, maar het dal bleek aan het zicht onttrokken door mistwolken die als vuile reuzewatten in de plooi van het landschap waren gepropt. Margriet schakelde van de derde versnelling terug in de eerste en bracht haar neus bij de voorruit. Ze hield niet van gevaar. Niet omdat ze een angstig mens was, maar omdat gevaar een onderbreking van de goede orde der dingen was. Behoedzaam en geïrriteerd stuurde ze haar kleine Peugeot naar beneden.
De watten waren niet goed aangedrukt, want helemaal beneden in het dal was het zicht weer ruimer en hoefde ze zich alleen van een enkele mistflard zien te verlossen.
| |
| |
Vlak na de brug over de Ourthe eindigde de weg in een T-splitsing. Durbuy, daar stond het: nog 3 kilometer.
Het was niet moeilijk om Le Sanglier des Ardennes te vinden, had pa gezegd: als je het stadje binnenkwam aan je linkerhand, een vrijstaand hotel. Een parkeerplaats was problematischer. Op vrijdagavond stroomde Durbuy vol met mensen die kwamen eten, wandelen en jagen.
Dit weekend betekende ook dertig keer zestig minuten langs elkaar heen praten met ma. Als er iets ter sprake kwam - verkeersdrempels of dekbedovertrekken of bavarois - was het alsof ma ogenblikkelijk positie koos aan de andere kant van het woord. Alleen het woord zèlf bleef dan als gemeenschappelijk element in de conversatie over.
Deze dertig uur betekenden ook evenveel toespelingen op het schrijnende feit dat ze nog geen kinderen hadden, dat ze het pa en ma nog niet hadden gegund opa en oma te zijn. Maar het waren ouders. Levende ouders. Gezellige ouders zelfs. Als alles goed ging en het eten en de wijn waren lekker, konden ze echt gezellig zijn. Vorig jaar met Kerstmis, en toen ma vijfenzestig was geworden: dat waren stemmige familiegebeurtenissen waarin Margriet zich, ondanks haar bedenkingen vooraf, koesterde. Die gezelligheid was pa noch ma eigen; ze werden gezellig als zíj op bezoek kwamen: Tom en Margriet.
Durbuy. Goed opletten nu. Margriet bracht haar gezicht weer naar voren en las op een bord: ‘Pour nous enfants roulez prudement’. Met een snelheid van 20 kilometer per uur reed ze het stadje binnen. Haar eerste indruk was niet negatief: het was geen Valkenburg. Geen voetbalsjalen en wandtegels in de souvenirwinkels, maar rotan manden en houten speelgoed.
Le Sanglier des Ardennes - daar was het, vlak voor die brug. Terwijl ze stapvoets langs het hotel reed, zag ze rechts beneden, in een droge gracht, honderden auto's staan, met de neuzen schuin naar elkaar toe. Eén lange visgraat van middenklassers. Net op tijd wist Margriet de straat in te slaan die omlaag liep naar dit parkeerterrein. Helemaal aan het eind van de droge gracht - want het moest een stadsgracht zijn - vond zij een plaats. Ze stapte uit en liep terug. Ter hoogte van een kleine, volledig met traliewerk afgesloten schietbaan zag ze naast elkaar de Volvo van haar schoonouders en de Volvo van haar man staan.
Margriet kreeg de aanvechting om in een van de cafés aan de rand van de gracht een glas zwaar bier te drinken. Een Scotch met blokjes cheddar die waren bestrooid met selderiezout. Dat had ze een keer op een terras in Aywaille gehad, toen ze nog met haar vriendinnen ertussenuit trok. Ze was er de hele middag neuriënd vrolijk van geweest.
Ze stond in besluiteloosheid stil en zag toen boven op de brug over de gracht haar man en haar schoonvader lopen. Waar bleef ma nu weer? Margriet keek naar het hoekhuis waarachter haar schoonmoeder vandaan moest komen. Van schrik bracht ze haar vrije hand naar haar keel. De gedaante die zich uit de verticale lijn van het hoekhuis had losgemaakt, was haar vader. Het profiel, de loop. Veertien jaar geleden van de wereld verdwenen en nu duikt hij in de straten van Durbuy op.
Margriet sprak berispende woorden tegen zichzelf. Doe niet zo gek. Doe gewoon.
Daar kwam haar schoonmoeder aandribbelen. Margriets schrik en kwaadheid maakten plaats voor irritatie. Waarom moest ma Laagland weer met serviele pasjes op een afstand van 30 meter volgen?
Omdat Margriet nog niet gezien wilde worden, verschool ze zich achter een bord waarop in verschillende kleuren wandelingen stonden uitgetekend. Op de beschermende glasplaat waren stickers geplakt van uitgaansgelegenheden in Durbuy en omstreken. De sticker van discotheek La Cave trok Margriets aandacht: de discotheek was voorzien van de meest futuristische dansvloeren van de Ardennen, in het weekend tot 's ochtends zes uur open en eenvoudig te vinden: recht tegenover het kasteel van Durbuy. Margriet zuchtte. Ze vroeg zich af waarom het onmogelijk was om te keren, in haar auto te stappen en naar huis te rijden. Ze zag zichzelf als een fruitvliegje in een web waarvan de spin maar niet kwam opdagen om een einde aan het gespartel te maken.
Margriet trof hen aan bij de receptie. Met twee paar bemodderde wandelschoenen in haar handen stond ma te wachten op pa, die iets aan het regelen was.
‘Het is zo jammer, Margriet, dat je niet eerder van je werk wegkon,’ zei ze toen ze haar schoondochter zag. ‘We hebben een magnifieke wandeling gemaakt. Helemaal naar Barvaux. Maar dan bovenover, zodat we geen last van de mist hadden.’
Daar heb je weer zoiets, dacht Margriet geërgerd. Helemaal naar Barvaux wandelen. Ik heb nog nooit van Barvaux gehoord. Maar ze spreekt erover alsof we er elke vrijdag naar de markt gaan.
‘Heb je het gemakkelijk kunnen vinden?’ vervolgde Margriets schoonmoeder.
| |
| |
‘Ja,’ antwoordde Margriet en knikte. Ze keek om zich heen. Haar schoonmoeder nam weer het woord: ‘Ze hebben vorst voorspeld. Tot min vijftien in de Ardennen. Pa heeft de Belgische zender in de auto opgezet.’
Toen pas ontdekte Margriet haar man. Hij stond op de eerste trede van een trap een ingelijst certificaat te bestuderen. Zijn groene rubber laarzen hield hij tussen zijn gekromde vingers bij de rand vast. Omdat zijn armen gestrekt langs zijn lichaam hingen, raakten de laarzen bijna de traploper.
‘Tom,’ riep zijn moeder, ‘Margriet is er, hoor. Kijk uit met je modderlaarzen!’
‘Ik kom,’ zei Tom, maar draaide zich niet om. ‘Dit is interessant.’
‘O, pa is klaar,’ zei zijn moeder daarop. ‘Is het gelukt?’
‘We kunnen nu een uur naar onze kamers,’ zei Margriets schoonvader. ‘Ik verwacht iedereen om halfacht beneden in de salon, waar we beginnen met een speciaal aperitief.’ Daarna zei hij ‘Margriet’, schudde haar de hand en gaf haar uit zijn linkerhand een sleutel. ‘Tom en jij hebben kamer 202. Ma en ik hebben 205, aan de overkant, na het trapje omhoog.’
‘Waarom negeerde je me?’ zei Margriet tegen Tom, die met één hand op de badkamer een krant uitspreidde om er zijn laarzen op te zetten.
‘Negeerde?’
‘Negeerde, ja,’ zei Margriet, die kwaad werd om Toms schaapachtige echo. ‘Dat is vreselijk beledigend, besef je dat?’
‘Moet ik je dan om de hals vallen waar die twee kleinkinderloze mensen bij zijn? Ze zouden nog denken dat ze dáárom kleinkinderloos zijn: we zijn te verliefd.’
Dat was voldoende om haar woede te laten terugzakken. Toms slechts half te begrijpen opmerkingen maakten haar niet kwaad, maar mat.
‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Margriet nog, maar ze was al niet meer geïnteresseerd in wat Tom daarop ging zeggen.
Ze keek om zich heen. Roze, niets dan roze. De muren, de gordijnen, de fauteuils, de sprei. In het trappenhuis en op de gangen was het al net zo. Zelfs het houtwerk was roze geverfd, zodat de dunne spijlen van de balustrades deden denken aan flamingopoten.
Ze liep naar het kleine raam en stak haar hoofd in de kier tussen de gordijnen. De mist leek nog dichter dan een uur geleden en het grijs nog doffer, maar na al dat mierzoete babyroze was het een aangename afwisseling. Beneden stroomde de Ourthe.
‘Het lijkt wel kwik,’ zei Margriet tegen Tom, toen ze het snelle, zilverkleurige water had bestudeerd.
Geen antwoord. Ze draaide zich om. Tom had zich wijdbeens op het bed gelegd; zijn ogen had hij gesloten.
Het is een lieve man, dacht Margriet in een opwelling van warme gevoelens; zijn eigenaardigheden zijn hem gegund. Mannen moeten het nu eenmaal hebben van onzinnige uitspraken. Ze kunnen zich alleen met paradoxen rechtvaardigen.
Ze ging schrijlings op het bed zitten en streek hem teder over zijn hoge, maar goedig ronde voorhoofd. Hij sliep al, doctor T.L. Laagland, universitair hoofddocent microeconomie aan de Erasmus Universiteit. Margriet trok haar linkerbeen op de sprei en liet zich, steunend op haar elleboog, behoedzaam achterover vallen. Ze draaide zich op haar zij, met haar gezicht naar hem toe. Knap was hij niet. Ze kon ook niet zeggen dat hij wel wat hàd. Dat zei je alleen van lelijke mannen met niettemin karakteristieke trekken. Tom was lelijk noch karakteristiek.
Tom en Margriet. Er had nog nooit iemand gezegd dat ze bij elkaar pasten. Het was zó klaarblijkelijk dat Tom Laagland en Margriet Laagland een paar vormden - overbodig van dat feit gewag te maken. Je hoorde ook nooit zeggen dat van Kooten en de Bie bij elkaar hoorden.
Vanaf haar veertiende had ook Margriet zich lelijk noch karakteristiek geweten. Een gewoon meisje, met een gewoon gezicht en een gewoon figuur. Nooit sjans, wel meestal
| |
| |
een vaste vriend. Aanvankelijk miste ze het, die lekkere, uitbundige, ordinaire sjans, maar ze merkte al snel dat ze zich gemakkelijk kon verzoenen met de tekortkomingen van het jongemensenleven. Jaloezie jegens klasgenotes met sex-appeal, zoals dat toen nog heette, kende ze niet. Een vage verliefdheid op deze meisjes maakte dat er voor afgunst geen voedingsbodem bestond.
Deze verliefdheden van toen was het enige geheim dat ze voor Tom had. Ze wilde het hem niet vertellen omdat die ontvlammingen haar achteraf voorkwamen als een afweermechanisme om niet in wrok weg te zakken. Nu dit gevaar niet meer bestond, was het nutteloos om aan het toenmalige verweer te herinneren. Nutteloos en misschien ook verontrustend.
Margriet schrok wakker van het waarschuwingspiepje dat Toms horloge maakte. Ze pakte zijn pols en draaide die naar zich toe. Zeven uur.
‘Tom, over een halfuur moeten we aantreden voor het diner.’
Tom kreunde en legde zijn arm over haar bovenarm.
‘Ik heb gedroomd dat we -’
‘Tom, een halfuur is niet veel.’
‘Ik zal mij niet horen poneren dat we hier elk kwartiertje voor onszelf moeten aangrijpen om -’
‘Ja, ik sta op, hoor!’ zei Margriet. ‘Ik wil me toch een beetje optutten.’
Ze pakte Toms arm en legde die, om niet bruusk te lijken, voorzichtig tussen hen in op de sprei. Daarna stapte ze achterwaarts van het bed af. Tom deed geen poging haar tegen te houden. Hij sloot zijn ogen weer, maar stond plotseling geluidloos op en vroeg waar Margriet zijn vlinderdasje had gestopt.
‘In het zijvakje van je koffer,’ zei Margriet en trok haar blouse uit.
Tom had dit altijd als het archetypische uitzicht van de getrouwde man gezien: je vrouw die van de slaapkamer naar de badkamer loopt, of omgekeerd, met haar rok en nylons nog aan, maar van boven slechts een beha. Hij had daarbij ook een beeld voor ogen hoe de getrouwde man zelf eruitzag. Bij hem was het juist andersom: wèl zijn hemd aan, maar niet zijn pantalon.
Tom probeerde zich zoveel mogelijk aan dat beeld te conformeren. Daarom had hij eerst zijn hemd aangetrokken en was daarna op zoek gegaan naar zijn vlinderdasje. Hij stond voor de spiegelkast en bekeek zijn benen. Zoals veel mannen die zelden blote mannenbenen zien, vond hij in zijn hart zijn eigen benen van een onovertroffen schoonheid. De punten van zijn sneeuwwitte overhemd wezen naar zijn knieschijven, die hem opeens herinnerden aan de knieschijven van Michelangelo's David. Florence, zomer 1974, zijn eerste vakantie met Margriet - en daar stonden ze voor de beroemde David uit de schoolboeken. Om de beurt tegen de sokkel voor een foto.
Tom bracht zijn linkerhand naar zijn schouder, liet zijn vingers omlaag hangen, keek opzij en moest toen glimlachen.
‘Wat doe je... allemaal?’ vroeg Margriet.
Het was haar weer niet gelukt dat onhebbelijke ‘allemaal’ voor zich te houden.
Niets, gebaarde Tom, niets van belang. Er was zoveel dat hij haar niet kon vertellen. Hij had in de loop der jaren een enorme verzameling kleine geheimen opgebouwd. Voor elk klein geheim dat niet langer de moeite was om bewaard te blijven, kwamen er twee in de plaats.
Het waren inderdaad kléine geheimen: het zou geen catastrofe zijn als Margriet wist dat hij zich soms een Griekse god voelde, maar voor de huwelijksrust was het beter als ze dat niet wist - zo simpel lag het. Het was een kwestie van kosten en baten afwegen. De baten van geheimhouding wogen vaak iets zwaarder dan de kosten.
‘Waar hebben we het cadeau?’ vroeg Tom.
‘In mijn tas,’ zei Margriet. ‘Als pa en ma maar niet kwaad worden.’
‘Dan wòrden ze maar kwaad.’
‘En als ze het weigeren?’
‘Dan weigeren ze het. Kan mij wat schelen.’
‘Dat kan je ontzettend veel schelen,’ zei Margriet.
‘Dat kan je ontzettend veel schelen,’ zei Margriet.
‘Dat kan me ontzettend veel schelen,’ zei Tom om aan te geven dat, wat hem betrof, de discussie voorbij was en ze naar beneden konden.
| |
II
De salon was een kleine zaal zonder ramen, die men had ingericht als een genoeglijke huiskamer. Een stuk of acht sofa's, met koperen knopen beslagen, domineerden het beeld. Aan de wanden hingen, op één hoogte, schilderijen in verschillende grootte, waarvan sommige met een horizontaal lampje werden aangelicht en de meeste een old-timer in een verlaten landschap voorstelden.
‘Goddank,’ zei Tom tegen Margriet, ‘geen hertegeweien, geen verroeste landbouwwerktuigen.’
| |
| |
‘Wèl een zwijnekop boven de open haard,’ zei Margriet en versnelde haar pas, ten teken dat ze haar schoonouders had gezien.
Ma zat op een van de sofa's; pa zat in een leunstoel ertegenover, terwijl hij hoofdknikkend de spijskaart bestudeerde. Op de lage tafel tussen hen in stonden vier smalle glazen gevuld met een roze schuimende drank en vier schaaltjes met kleine slakken, versierd met langwerpige rood-witte radijzen, waar nog een stukje groen aan zat.
Margriet gaf haar schoonouders een hand; Tom beperkte zich tot een paar vage gebaren in onbepaalde richting.
Op de sofa ernaast zat een meisje, gekleed in een zwart-wit geblokt mantelpak en zwarte nylons met spikkeltjesmotief. Ze pulkte met een naald een slakje uit zijn huisje. Omdat het dier ergens klem zat, werd het als kauwgum uit elkaar getrokken.
‘Is het niet sadistisch?’ lachte ze tegen een man tegenover haar op de stoel.
‘Volgens mij zijn dat ook Hollanders,’ fluisterde ma Laagland tegen Margriet. ‘En is die man haar vader. Waar zouden ze vandaan komen?’
‘We wilden niet toosten zonder jullie,’ zei pa Laagland en wees naar de glazen.
‘We wilden niet toosten zonder jullie,’ herhaalde ma Laagland.
‘Veer-tig jaar,’ zei Tom nadat pa en ma waren opgestaan en allevier het glas hadden geheven.
‘Het is jammer dat Margriet niet eerder kon komen,’ zei ma.
‘Gaan we niét de hele avond over treuren,’ zei Tom.
‘Pa!’ riep het meisje op de volgende sofa. ‘Proost, alvast.’
Ze sprong op (het was alsof haar knieën aan de onmogelijke kant doorbogen), lachte haar niet zó witte tanden bloot, dronk aan haar glas en plaatste het met een draai van haar lichaam terug op de tafel. Tom noteerde dat die draai een fractie wellustiger was dan haar voorkomen rechtvaardigde.
‘U heeft ook iets te vieren?’ vroeg ma Laagland, maar de vader en zijn dochter hoorden het niet.
Pa Laagland ging weer zitten. Hij riep de ober naar zich toe en vroeg in vloeiend Frans, maar op norse, gebiedende toon hoe laat ze aan tafel konden. Aan tafel? Nu - nu meteen. zei de ober, zodra meneer maar wilde. Hij rolde zijn arm uit als een kameleonnetong en vroeg of hij hun mocht voorgaan.
Hun tafel stond in een glazen aanbouw, aan de kant van de droge gracht. Margriet liep naar het raam en keek naar buiten. De gracht beneden haar gaf haar de nare sensatie op een balkon te staan. Hoogtevrees, altijd gehad. Ze richtte haar blik op het plaveisel van de brug waarover ze haar man en haar schoonouders had zien lopen. Glimmende kasseien. Door de mist waren de omtrekken van de kleinste stad van de wereld niet duidelijk te onderscheiden. Margriet meende een typisch Waals zadeldak te zien, maar het kon ook iets van de heuvels zijn, een kale rotstop. Ze stelde zich het stadje voor, zoals het daar in dat dal lag, omsloten door beboste hellingen. Margriet had iets met beboste hellingen. Ze intrigeerden haar, ze stemden haar nederig, ze wekten haar afkeer. Alleen al hoe die bomen in de schuine grond stonden: indrukwekkend, maar het had iets onbetamelijks. En dan het fabuleus snelle, maar schaamteloze leven dat er zich 's nachts moest afspelen.
Tom tikte met zijn vingernagel op zijn tinnen onderzetbord. ‘Spécial gibier,’ zei hij om te laten weten dat het diner was begonnen. ‘De eerste gang wordt - met hoofdletters - La Mousse de Bécasse à la Gelée Pedro Domecq.’ Hij keek naar zijn vader. ‘Bécasse?’
‘Snip,’ zei deze, zonder van de wijnkaart op te kijken.
‘Snippemousse in een sherrygelei,’ zei Tom, toen het gerecht voor hem werd neergezet. Margriet merkte dat hij in die enthousiaste roes verkeerde waarin onderwerpen anders dan het zijne hem konden brengen. Behalve restaurants en gerechten waren dat autoroutes naar het Zuiden en undergroundmuziek, elpees van obscure groepen uit de jaren zestig en zeventig. Vooral dat laatste irriteerde Margriet. Ze had hem al zover gekregen dat hij die platen niet meer draaide, maar niets weerhield hem ervan, met de hoes tussen zijn vingers, colleges te geven over The Mothers of Invention. Dat hij flarden Nederlands in hun kakofonische intermezzo's kon aanwijzen.
‘Céleri frit!’ riep Tom uit, toen hij zijn menukaart langs zijn ogen omhoog schoof. ‘Heb ik een keer op een congres gehad. Gefrituurde reepjes selderie zijn dat. Een fractie van een seconde te lang in het vet en ze zijn zwart.’
De menukaart zakte weer en Toms miniem loensende ogen kwamen te voorschijn. Margriet was er juist getuige van dat deze ogen iets zagen waardoor hun grijze pupillen wijder werden. Ze draaide haar hoofd om: de Nederlandse man met zijn dochter werden de veranda binnengeleid. Hij had geen vrouw bij zich, maar nòg een dochter, een jongere, van een jaar of zestien. De ober wees hun de tafel naast de familie Laagland
| |
| |
aan. Tom en de oudste dochter kwamen met de ruggen tegenover elkaar te zitten.
Bij het vierde gerecht - een wildbouillon in een cappuccinokopje - ging Tom staan en zei dat hij geen feestredenaar was. Nadat hij zijn ouders een envelop had overhandigd - met daarin een op zijn PC gemaakte oorkonde met de mededeling dat pa en ma Laagland een culturele reis door Turkije gingen maken - viel er een stilte.
‘Met die toestanden daar,’ was het enige dat zijn moeder kon zeggen.
Tom zelf moest er een einde aan maken. ‘We zullen zien. Ik heb alleen een bon uitgeknipt, ingevuld en opgestuurd. Jullie zijn nergens toe verplicht.’
Ik heb je gewaarschuwd, dacht Margriet, hun universum wordt begrensd door Lourdes, de Rivièra, Rome, Wenen en het Harzgebergte.
Aan de andere tafel barstten vader en dochters in een schaterlach uit - alsof iemand iets heel geestigs had gezegd, zo'n geschater dat omstanders eveneens aan het lachen maakt.
Ma Laagland keek hoopvol in hun richting, maar dat werd niet opgemerkt. Wèl raakte de oudste dochter in haar achterovertuimelende hilariteit met haar kruin de rug van Tom.
‘Ook uit Holland?’ vroeg ma Laagland toen de drie hun mes en vork weer naar hun bord brachten.
‘Ma!’ siste Margriet. ‘Dit is òns diner!’
‘Een typische Laagland-opmerking,’ lachte Tom tegen Margriet. ‘Laten we het gezellig onder ons houden.’
Margriet keek kwaad naar buiten en zag tot haar verbazing dat de mist was opgetrokken. Het stadje zag er nu uit als een 1:1 plaat in een kijkboek. De tekenaar was niet vergeten uitnodigende lichtjes te laten branden, evenwichtig verspreid over de dubbele pagina. Een stadje als de wensdroom van een kind. Een stadje om te hebben. Maar aan wie moest ze het vragen? Ze geneerde zich voor deze laatste gedachte en wilde de vraag meteen weer uit haar geheugen verwijderen. Maar dat lukte niet. De vraag stond in ‘weeskind.txt’ en die pas aangemaakte file bleek niet te deleten.
Ze hoorde Toms stem. Hij had het over de A31. Hij was blij dat de péage bij Dijon eindelijk was doorgetrokken, dat scheelde een halfuur, maar hij miste die golfplaat van een route nationale. De fritures aan weerskanten, met hun parkeerterreinen van een halve hectare - nu ja, parkeerterreinen: met grind volgestorte weiden. Pa Laagland zei dat hij anders menig dodelijk ongeluk op die N74 had gezien, gezinnen met kleine kinderen,
versplinterde caravans.
Ma Laagland bracht haar hand in een vlugge beweging naar haar voorhoofd, maar boog vlak bij haar slaap af. Wat heeft ze nu weer vergeten? dacht Margriet.
‘Ik zou het vergeten!’ viel ze Tom in de rede. ‘Pa,’ zei ze tegen haar man, ‘het fototoestel.’
Het was de bedoeling dat er foto's werden genomen. Pa maakte er twee, waarna hij het platte apparaat aan Tom gaf. In tegenstelling tot zijn vader, die op de rode knop drukte als hij iedereen in de zoeker had, deed hij er tergend lang over.
‘Het stelt zichzelf in!’ zei ma Laagland, die tegen zo'n beproeving niet bestand was.
Tom zei dat hij tot de generatie behoorde die ook de esthetische nevenactiviteiten van het leven zo goed mogelijk wilde uitvoeren, zelfs als hij een japannertje als dit in zijn handen kreeg geduwd.
Plotseling deed hij een grote stap achteruit, naar de belendende tafel, en vroeg aan de oudste dochter: ‘Pardon, kunt u...?’
‘Een foto van jullie allemaal nemen?’ zei ze, terwijl ze zich met een lachend gezicht naar de familie Laagland omdraaide.
Margriet voelde dat de aderen in haar hals klopten.
Het meisje gebaarde met de achterwaarts gebogen vingers van haar vrije hand dat de vier naar elkaar moesten neigen en beval hun naar het vogeltje te lachen. Ze plaatste haar benen uit elkaar, als om zich schrap te zetten, en sloeg met haar lange vinger op de knop, waarna ze ‘Alsjeblieft’ zei, zich om- | |
| |
draaide en de familie Laagland geen aandacht meer schonk. Maar Tom had het aanbod, of de vraag, waargenomen.
‘Nee!’ zeiden beide meisjes toen de kaas werd gebracht.
‘Ga dan!’ zei de vader zogenaamd kwaad. ‘Ga dansen, ondankbaar gebroed.’
‘Yo,’ zei de jongste dochter en liet haar bovenlichaam als een poppetje in een muziekdoos bewegen, waarbij haar onderarmen twee keer in elkaars verlengde kwamen, eerst naar links, daarna, in omgekeerde volgorde, naar rechts.
‘Geduld,’ zei het andere meisje, de rol van oudere zus spelend. ‘Wij komen zo,’ lachte Tom, terwijl hij met opgeheven wijsvinger heen en weer naar zijn vader en zichzelf wees.
‘Maar dan ook zó,’ zei de oudste dochter zonder een spoor van ironie.
‘Je hebt het gehoord, pa,’ zei Tom toen de meisjes weg waren en hun vader naar de rooksalon was verhuisd.
Hij was nog beduusd van zijn bravoure, maar wist dat het zijn eer te na was niet door te gaan.
‘Nee,’ zei ma Laagland, ‘pa, je moet morgenvroeg wandelen.’
‘Een glas bier drinken,’ zei pa Laagland daarop. Hij zei het op effen toon, haast dof, maar het was van een huiveringwekkende gedecideerdheid.
Ma Laagland zei dat hij het zelf moest weten: zij ging slapen.
‘Wacht ma, ik loop mee,’ zei Margriet tegen haar schoonmoeder. ‘Ik heb werk meegenomen, wat stukken en een nota.’
‘Zo,’ zei Tom toen ze buiten waren.
‘Een rustig café,’ zei zijn vader.
‘Natuurlijk,’ zei Tom.
Maar in alle cafés langs de stadsgracht waren ze al aan het schoonmaken, of brandde er geen licht. Ook in de drie straten van het stadje was alles gesloten. Het bleek dat discotheek La Cave de enige gelegenheid in Durbuy was waar je na middernacht terecht kon. Maar of er wat te doen was... de jongen kwam er al een jaar niet meer.
Tom keek naar zijn vader. Hij, pa, was geen persoon om te zeggen: waarom niet? Er bestonden twee mogelijkheden: òf hij liep terug naar het hotel, òf hij trok agressief zijn schouders op en dan moest Tom doen alsof hij niets had gezien en zonder dralen naar de discotheek lopen.
Ze dronken een Scotch. Ze hadden er tot hun verbazing een schoteltje met cheddar bij gekregen. Tom verplaatste zijn gewicht zó dat zijn barkruk op één poot kwam te staan, daarna draaide hij met zijn achterwerk de kruk een kwartslag, zodat hij beter om zich heen kon kijken. Hij telde zeven bezoekers, maar rechts van de bar was een gewelfde gang, die volgens een pijl naar de tweede dansvloer leidde. Misschien was deze populairder dan de eerste dansvloer, die leeg was.
‘Sigaar?’ vroeg Tom aan zijn vader.
‘En een Scotch,’ zei pa Laagland. ‘De cheddar mag ze houden.’
Tom boog zich over de bar en vroeg aan de vrouw die tapte, de cd-speler bediende en naar de deur liep als er werd gebeld, of ze kleine sigaren verkocht, cigarillo's. Zijn Frans was niet goed, dat wist hij ook; daarom werd hij warm van trots dat deze norse, gapende Waalse hem had begrepen.
Er zette een nummer in dat alle zeven zichtbare aanwezigen richting eerste dansvloer zoog. Tom herkende het van de t.v.: Pump up the jam. Dat was de titel. Wie het zong wist hij niet, maar dat kon hem niets schelen. Hij vond deze muziek - house of acid, hoe heette het? - overigens niet slecht. Een zwoegende, maar aangename basdreun, die abrupt ophield (waarna je slechts een iele riedel hoorde met een roffel erbij), maar die er plotseling weer was en in hetzelfde tempo verder pompte. Het had wel wat.
Tom hield zijn cigarillo in de vlam die zijn vader hem voorhield. Tom rookte met stoere gebaren, waarbij hij de sigaar onverzettelijk rechtop hield. Hij was geen fan van de burgemeester van Rotterdam, maar hierin imiteerde hij hem.
‘Make my day - make my day - make my day.’
Tom zag aan de monden van de zeven dansers dat ze de tekst meezongen. Hij keek weer naar zijn vader. Hij bemerkte geen afkeuring.
‘Je ergert je niet meer?’ vroeg Tom, naar zijn oor wijzend.
‘Ik ben er nu wel aan gewend,’ antwoordde pa Laagland.
Tom besefte dat de generatie die vóór de oorlog opgroeide al zo'n vijfendertig jaar met de alomtegenwoordige rockmuziek moest leven. Berusting was begrijpelijk. Toch vond Tom dat zijn vader zich kwaad moest blijven maken, ook al had rockmuziek voor zijn zoon geen gevoelswaarde meer.
‘Dat was met mijn platen anders, pa.’
Pa Laagland grijnsde.
‘Geef toe, pa, rond 1970 kreeg je het moeilijk,’ zei Tom. Die twee Scotch boven op de glazen wijn had de ontwikkeling van zijn dronkenschap in een stroomversnelling gebracht.
| |
| |
Pa Laagland zei niets.
‘Je wereld stortte in elkaar, pa,’ ging Tom verder. ‘Je dacht alles voor elkaar te hebben. Een gezond bedrijf met vijftig werknemers. Een huis op stand, bij het stadspark. Ma actief in de Unie Vrouwelijke Vrijwilligers. Toen begon ik.’
‘Je hebt je moeder een instorting bezorgd,’ zei pa Laagland. ‘Dat wil ik je maar gezegd hebben. Het was niet de overgang, het was jij. Ze schaamde zich, dat was nog het ergste.’
‘Het is toch goedgekomen?’ zei Tom geschrokken.
Ook het zo onbeschroomd gebruikte woord ‘overgang’ had hem van de wijs gebracht. Zo kende Tom zijn vader niet. Woorden als ‘samenwonen’, ‘gescheiden’ en ‘minirok’ had hij hem nooit horen uitspreken. En nu pats-boem ‘overgang’ - die van zijn eigen vrouw nog wel!
‘Wanneer krijgen jullie een kind?’ zei pa Laagland plotseling. De vraag was met zo'n kracht uitgestoten dat alleen een datum een acceptabel antwoord was.
‘Binnen het jaar,’ zei Tom en probeerde laconiek tegen de as op zijn sigaar te blazen.
De bel ging. Een groep jongens en meisjes kwam blazend en steunend binnen. Ze waren in Marche uitgeweest, maar daar was niets te beleven, zoveel begreep Tom ervan. De vrouw achter de bar stopte weer de cd met Pump up the jam in de speler, waarop iedereen, ook de verloren zonen en dochters, naar de eerste dansvloer verhuisde.
‘Yo! - pump it up, pump it up.’
Margriet lag in bed, met het licht aan. Ze keek de roze kamer rond. Haar blik bleef steken op een schilderij dat haar niet eerder was opgevallen, tussen de kast en de deur. Het was een ingelijste foto, eigenlijk. Een trucfoto van een naakte vrouw die, opgerold als een garnaal, door een karamelkleurig luchtledig leek te zweven.
Margriet stond op, liep naar het kleine raam en keek naar buiten. Boven op de helling aan de overkant van de Ourthe stond Orion. Ze wist niet wat ze van dit sterrenbeeld moest vinden. Ze bewonderde de heldere vorm, met de vier krachtige hoeksterren en het schuine rijtje van drie in het midden, maar sinds men haar had verteld dat Orion een sterke, ongenaakbare jager was, had ze bedenkingen. Het was een even mooi als arrogant sterrenbeeld.
Ze zocht naar de Grote Beer, haar lievelingssterrenbeeld: even onmiskenbaar als Orion, maar zoveel warmer, liever. Ze drukte haar neus tegen het glas, en haar wang, maar ze kon hem niet vinden.
‘Ik ga slapen,’ zei pa Laagland na een lange stilte.
Tom keek naar de gewelfde gang die naar de tweede dansvloer moest leiden en zei: ‘Ik blijf nog één Scotch.’
Toen zijn vader weg was, kwam het ‘congres-gevoel’ over hem. Zo had hij al talloze malen gezeten, van Seattle tot Ankara: alleen aan een bar, met zijn benen over elkaar, de consumptiegoederen binnen handbereik. Zijn vakgenoten hadden hem vergeefs uitgenodigd een gezonde wandeling terug naar het hotel te maken. Hij - maar dat zei hij niet - was nog op iets uit. Op wat, kon hij niet zeggen. Niet vrouwen of avontuur, zo positief kon het niet worden geformuleerd. Hij wilde een tekort wegwerken.
Nu zat hij aan een bar in la plus petite ville du monde. Als scholier raakte hij opgewonden door het woord petite, omdat er ‘tiet’ in zat. Doordat hij zich dat herinnerde, werd deze oude opwinding gereactiveerd. Tom keek weer om zich heen. Deze avond had zijn tekort een concrete vorm aangenomen. Als hij twee fraaie welvingen had waargenomen, mocht hij van zichzelf terug naar Le Sanglier des Ardennes.
Margriet ging weer in bed liggen. Ze knipte het licht uit; ze wilde slapen. Toen ze het laken over haar hoofd trok, ontsnapte haar een smalend neusgeluid. Een man van negenendertig die zijn vader van zevenenzestig meelokt om achter twee tieners aan te zitten, hoe zielig. Ze stelde zich de situatie voor, in die disco met de futuristische dansvloeren van de Ardennen, en besloot het beeld te wissen.
Maar het gezicht van de oudste dochter bleef terugkomen. Margriet zou eens met dat meisje willen praten. Over Tom, bijvoorbeeld, en waarom ze haar leven met hem deelde; waarom ze vooralsnog kinderloos waren; waarom ze vlak bij zijn ouders woonden; waarom onbekenden hen voor broer en zus hielden; en opnieuw: waarom ze haar leven met hem deelde.
Gewoon, omdat ze alleen op de wereld was.
Tom liep door de hoofdstraat van Durbuy. Ook zonder drank had hij een wat deinende, dansende loop, maar nu merkte hij het zelf. Hij bleef staan en keek langs de natuurstenen gevels omhoog. Achter een klein raam in een zadeldak brandde licht. Tom vroeg zich af of er op die zolderkamer transacties werden afgesloten en indien ja, welke? Hij moest grinniken om zijn geestigheid.
Ze liepen achter hem langs.
‘Bonsoir, monsieur,’ zeiden ze.
| |
| |
‘De jongedames!’ zei Tom, die zich snel en sierlijk als een kunstschaatser had omgedraaid.
Hij keek naar de oudste dochter, omdat zij naar hem keek.
Ze lachte en het leek of ze haar pas inhield.
‘Nou,’ zei Tom.
Ze gingen op zwiepende benen, niet van dronkenschap maar van uitbundigheid - zoals twee vriendinnen gearmd door de nachtelijke straten terugkeren van een avondje stappen.
Margriet dacht aan de anekdote die Tom aan tafel had verteld. Dat hij tijdens een bruiloft op een Gelders kasteel een grap had uitgehaald. Bij het lopend buffet had de kok met zijn mes naar het geroosterd everzwijn gewezen, dat vóór hem aan de staaf hing, en gevraagd welk stuk meneer beliefde. ‘De neus,’ had Tom gezegd, waarop de kok zijn mes in de neus zette. Met die harige stopcontactneus voor de zijne betrad Tom (die tijdens de receptie te veel witte wijn had gedronken) knorrend de feestzaal. En het mooiste was: die zwijneneus stonk weerzinwekkend naar het opgedroogde zwijnesnot!
Hoe vaak had zij dit verhaal niet moeten aanhoren? Het was zijn enige heldendaad. Voor zijn andere successen had hij niets hoeven te doen. Enkel hard werken. Zestig uur in de week doorgaan, dat was voldoende. Zo werd hij op een bureaustoel naar het hoogleraarschap gedragen.
Hoe gemakkelijk waren de mannen, hoe gemakkelijk dachten ze, deden ze, lieten ze na, vergeten ze.
Waarom werd ze niet kwaad op deze man? Waarom was ze niet kwaad geworden toen haar ouders verongelukten? Waarom legde ze zich bij alles neer?
Met zijn vraag naar een aanblik van fraai gewelfde borsten had Tom voorzichtig de markt van erotische diensten betreden. En zie het aanbod! Zomaar, op straat, in een stadje waar hij nooit eerder was geweest, door een meisje dat zijn student-assistente zou kunnen zijn.
De markten waarop hij opereerde - die van ambtenarensalarissen, die van wetenschappelijke status, die van vrienden, kennissen en relaties - waren zeer stabiel. Maar de markt van erotische diensten was, zo bleek weer, levendig, onvoorspelbaar. Een markt met extreem lage toetredingsdrempels: elk menselijk lichaam van vijftien, zestien jaar was een potentiële aanbieder. De enige markt waarop gevaarlijke verstoringen van het evenwicht optraden. Tom zette zijn rechtervoet een stap achteruit en liet zijn linker volgen. ‘Zo,’ zei hij en zuchtte. Hij was perfect gelukkig. Deze sensatie benam hem bijkans de adem. Hij moest het aan iemand vertellen. Hij móest kwijt dat hij weer een jaar ertegen kon. Margriet - lag hij al maar naast haar, met zijn arm om haar zachte buik.
Toen herinnerde hij zich dat ze waarschijnlijk ruzie hadden over zijn escapade met pa. Vervelend nou. Hij hield van haar. Dat wil zeggen: in haar hoedanigheid van persoon met wie het leven werd gedeeld. Maar niet als ze hem met iets feitelijks confronteerde: een koopavond, een reparatie, een woordenwisseling. Daarom: negeren, dit incident. Niet meer over praten. Haar niet de gelegenheid geven een verongelijkt gezicht te trekken.
Maar dan. Aan wie zijn geluk mee te delen? Niemand. Dit was een ernstige kwestie voor een man als hij. Men - de vrouwen, de simpele mannen - mocht denken: waar maakt hij zich druk om? Dáár maakte hij zich druk om.
Rustig, rustig aan! Hoe die everzwijnen tussen de boomwortels wroetten... alsof er truffels groeiden! Schiet ze neer, jagers! O, u bent maar alleen? Sorry. En u was degene die is aangewezen om de meisjes te beschermen? Nee? O, ik dacht het. U moet dat toch leuk vinden, 's nachts in zo'n bos? Niks voor mij... Stuur Tom naar het hotel! Ik ben niet kwaad, zeg hem dat, ik ben niet kwaad.
‘Ik had me verheugd op zwart wild,’ zei Tom toen hij hinkend zijn broek uittrok. ‘Het werd klein wild. Ook goed.’
‘Wat?’ zei Margriet en maakte een trage maaiende beweging met haar benen tussen de lakens. ‘Ik heb gedroomd, geloof ik.’
‘Je droomt nooit,’ zei Tom.
‘Was het gezellig, met pa?’ vroeg Margriet.
Tom h'mde en stapte in bed.
| |
III
‘Maar kinderen, we wachten al drie kwartier,’ zei ma Laagland, toen Tom en Margriet de eetzaal betraden. ‘Goeiemorgen!’ ging ze verder. ‘Goed geslapen? Ik heb geen oog dichtgedaan van de stilte.’
Ze liepen opnieuw naar Barvaux, maar deze keer onderlangs, een toeristenwandeling over een pad van betonplaten, dat grotendeels de Ourthe volgde. Waar bochten in de rivier konden worden afgesneden, voerde
| |
| |
het pad door velden met donker, nat gras. Aan de overkant van het water, onder aan het hellingbos, zaten jagers op éénpotige stoeltjes, het geweer aan de wang.
‘Een drijfjacht,’ zei pa Laagland. ‘Die mannen daar wachten het wild op.’
Er klonken schoten. Tom en Margriet kenden schoten alleen van cowboy- en misdaadfilms; ze wisten niet beter dan dat een schot floot. Deze klonken anders: hoge, droge knallen, alsof er met een zweepje werd geslagen.
‘Is dit niet gevaarlijk?’ zei Margriet.
‘Gevaarlijk? Voor ons? Voor die dieren, ja,’ zei Tom.
Ze keken naar het bos, waar de doden zouden vallen. Door de laagstaande zon lag de onderste helft van de helling in de schaduw. Het was alsof de vochtigheid van de rivier tot zo hoog was opgetrokken en ook de bomen en struiken zich hadden volgezogen.
‘Ze moesten het verbieden, dat jagen,’ zei Margriet.
De relicten van springplanken en een aanlegplaats voor kano's en waterfietsen deelden mee dat ze Barvaux bereikten. Bij de brug over de Ourthe was een café met witte plastic terrasstoelen onder een aluminium luifel. Daarvoor stonden vier kauwgomballenautomaten op een rij. Café des Sports heette het en ma Laagland stelde voor er iets te gaan drinken. Het tafereel dat het café bood, deed pa Laagland zich in de handen wrijven: een kleine bar met eromheen donkerbruine formica tafels, twee aan twee aaneengeschoven. Tom ging zitten en keek om zich heen naar de reclameplaten voor bieren, die op de richel van het schrootwerk stonden.
‘Daar zitten we dan,’ zei ma Laagland, met haar broze vingers om haar glas Scotch. ‘De laatste keer?’
‘Dat zou je willen,’ zei Tom. ‘Bij Onze Lieve Heer ben je van het gepieker af. Nee, over vijf jaar zitten we hier weer, en over tien en over vijftien en over twintig jaar. Beklemmingen op de borst heeft iedereen op zijn tijd, pa.’
‘Toch zou het mooi zijn, kinderen, als jullie...’ Ma Laagland maakte haar zin niet af.
Tom wees naar boven. ‘Zo'n Cuvée de l'Ermitage wil ik proberen.’
Er volgden nog wat opmerkingen die niet aansloten op de vorige.
Ook Margriet zei iets waartoe geen van de drie anderen aanleiding had gegeven: ‘Als we terug zijn in Durbuy wil ik... ik heb een leuk poezemandje gezien. Mimi is ècht aan een nieuwe toe, Tom. Ik mis haar, gek hè?’
Tom bewoog zijn hoofd, maar het was niet duidelijk of hij ja of nee knikte.
‘Tussentijdse evaluatie,’ zei Tom toen ze via een smalle weg tussen de buitenste huizen van Barvaux door het plateau beklommen en pa en ma Laagland vijftig meter achter zich hadden gelaten.
‘Het gaat goed, hè?’ zei Margriet. ‘Geen politiek, geen godsdienst, geen seks. Ze hebben ook goeie zin.’
‘Alleen dat van Mimi,’ zei Tom. ‘Je weet dat ma onze poes haat en je weet ook waarom.’
Margriet wilde protesteren.
‘En die opmerking over die jagers,’ zei Tom. ‘Dat vond pa vervelend. Voor hem hoort het erbij. Voor pa staan de Ardennen gelijk aan Banneux, de waterval van Coo, de grotten van Han, Luik-Bastenaken-Luik, het oorlogsmuseum van Bastogne en jagers langs de weg. Hij ziet niet dat die gemene mannetjes voor schut lopen, in hun groene pakje en met die veer op hun hoed. Al die irrationele elementen - Mariaverering, toeristische attracties, wielerklassieker, oorlog, folklore - vormen voor hem een zinvol geheel. Haal je er één uit, dan stort dat hele bouwwerk voor zijn ogen in elkaar.’
‘Het heeft ook iets authentieks, om alles te nemen zoals het is,’ beaamde Margriet. ‘Het getuigt van eigenzinnigheid, karakter.’ Ze lachte. Ze geneerde zich een beetje voor deze stoutmoedige bewering.
‘Die man rijdt niet de snelweg af om aan het twijfelen te worden gebracht,’ ging Tom verder. ‘Hij gaat niet een weekend in een pittoresk stadje zitten om zijn wereldbeeld te zien wankelen. Voor hem is de Europese geschiedenis een gegeven. Alles is bedacht, gebouwd en uitgevochten volgens een vooropgezet plan. Het heeft zó moeten gaan en niet anders. En hoe dat in details is verlopen, daarin is hij wel geïnteresseerd. Dat wil hij, als het is opengesteld voor het publiek, graag bezichtigen.’
Margriet knikte instemmend: ‘Je kan niet overal vraagtekens bij zetten.’
‘Maar verder, inderdaad: op rolletjes,’ zei Tom. ‘We moeten gewoon zo doorgaan, dan is er niets aan de hand.’
‘Gewoon zo doorgaan,’ zei Margriet en ze stopte haar handen in Toms rechterjaszak.
Ze draaiden zich om en keken in het dal. Pa stak zijn hand omhoog, maar ma Laagland zwaaide. Traag beschreven haar grote handschoenen halve cirkels over het dorp.
|
|