wij, zijn voor een deel bestemd voor het personeel bijvoorbeeld, en deels voor nakomende vorderingen. Je kan er zelf ook iets van nemen. Ik zou voorstellen vijfentwintigduizend gulden.’
‘En dat wil je ook aan Eilweg aanbieden?’
‘Desnoods mag die wat meer hebben. Een ton lijkt mij het uiterste.’
‘Nou... jullie moeten het maar zeggen.’
‘Wij zouden in onze toeziende functie te kort schieten...’
‘Jajajajaja...’
Na het gesprek met Jan van Drienen werkte Martin nog tot vijf uur op kantoor, voordat hij naar huis ging in Kralingen.
‘Ik dacht dat je al vergeten was dat je hier ook zou komen,’ zei Felien zonder op te kijken toen hij het terras betrad.
‘Je had toch ook bezoek.’
‘Dat is allang weg.’
‘En wat was er zo dringend?’
‘Marian zit in moeilijkheden. Dat vriendje van haar is betrokken bij een troep minder verkwikkelijke lui die een gevecht gehad hebben in een huis in Rotterdam-Zuid waar een dooie bij gevallen is. Waarschijnlijk. Hij is nog niet helemaal dood, maar iedereen is erg gespannen en het vriendje zou willen vluchten maar hij weet niet waarheen. Marian weet ook niet wat hij moet of wat ze zelf moet. Af en toe belt ze op om iets te vertellen.’
Felien was een ontgoochelde, slanke vrouw met strak haar in een knoet en een voorname, informele manier van praten. Zij zweeg zonder de indruk te geven dat zij uitverteld was. ‘Wil jij nog thee?’
‘Nee. Wat moet ik daaraan doen?’
‘Zij is ook jouw dochter.’
‘Wil zij dan iets van ons? Voor zover mij bekend zijn wij de laatsten van wie zij een verstandig woord of een reële bijdrage verwacht.’
‘Dat is natuurlijk niet zo. Je zou haar op kunnen zoeken. Ze voelt zich erg verloren.’
‘Laat ze dan hier komen. Wij hebben haar niet verstoten.’
‘Dat is te veel van haar gevergd.’
‘Als zij de wens te kennen geeft wil ik volgende week wel eens gaan kijken, met gevaar voor lijf en leden. Eerst ga ik terug naar Herve.’
‘En ik?’
‘Jij kan aanhoren wat ze zegt over de telefoon.’
‘Ik voel mij minstens even verloren. Alles wat bij mijn leven hoorde raakt ver van mij af. Vroeger stonden wij met z'n vijven op foto's. Nu kan je beter een foto van mij maken waarop ik in mijn eentje op een grote vlakte sta.’
‘Daar zullen we het volgende week wel weer over hebben.’
‘Dus nu heb je niets te bieden? Nee, je moet natuurlijk terug naar je gezelschap.’
‘Mijn gezelschap is denkbeeldig.’
‘Dat zal wel. Het gezelschap moeten we wegdenken.’
‘Als jij je verbeeldt dat dat meisje daar zit, bel dan haar nummer hier in Rotterdam maar eens op. Het zou niet de eerste keer zijn dat je dat deed.’
Felien keek de tuin in alsof zij met haar gedachten elders verbleef. ‘Flikker op,’ zei zij ten slotte. ‘Ga weg.’
Martin liep het huis door naar zijn auto, die op het cirkelvormige grindpad in de voortuin stond, en vertrok.
Om negen uur op woensdagavond kwam ik terug bij het Huis. Op de eetkamertafel lagen Bernlef en het boek over de Weense schilders, en er stond een bordje met broodkruimels en een mes; boven op de overloop wist ik dat de gang nog bijna versperd was door de inhoud van de kast.
Het was een weerzien, maar ik betwijfelde of ik de stemming van de vorige avond zou hervinden en de familiegeschiedenis kunnen vervolgen. Mijn sneltrein ging langzamer dan gewoonlijk; dat wilde niet zeggen dat hij in kringetjes reed. Bevliegingen komen maar één keer. Later komt er weer een andere bevlieging; nooit dezelfde.
Zo was ik het gewend, maar mijn innerlijke band met het Huis en zijn bewoners bleek niet verbroken. Ik liep naar boven en ontweek de stapels bij de kast, maar opende een deur waarvan ik niet zeker wist wat erachter was, en zag de zoldertrap. Hadden wij daarboven ooit eerder gekeken? Ik herinnerde het mij niet, maar het zou ook weinig indruk gemaakt hebben: een grote houten zolder, uit de tijd dat er zoveel ruimte was in dit soort huizen dat zij zich veroorloofden om een hele bovenverdieping alleen te bouwen als binnenkant van het buitenaanzicht. Soms werd er een kil meidenkamertje in getimmerd, onder een dakraam. Dat was hier ook. Verder stond de ruimte ter beschikking voor pingpong, als de familie daar ooit van gehoord had, en behalve dat noodden onder een van de schuine wanden een paar houten meubels tot onderzoek.
Er was een bed bij en er waren een nette gepolitoerde tafel en een afbladderende keukentafel; maar daarnaast als merkwaardigheden twee zwaar beschadigde leunstoelen. De ene was een houten constructie waarvan de rugleuning vroeger verzet kon worden op inkepingen aan weerszijden; dat ging nu niet meer, want aan de linkerkant waren de spij-