Terugblik in duplo
Bert van Weenen
Acquoyse dagen
Ik volg de bocht in de weg, om de wiel heen, met rechts beneden het dijkhuis waar de pas overleden D. heeft gewoond. Zijn honden zijn ook dood: rennen niet meer voor langs het huis om voorbijgangers angst aan te jagen. Het tegelpaadje waar zij liepen is grotendeels bedekt door brandnetels. Er zit een kraai op het dak en er groeit donkergroen mos op de vochtige, hier en daar afgebrokkelde buitenmuur. Het huis ziet er verwaarloosd uit en zal ongetwijfeld binnen korte tijd worden afgebroken om plaats te maken voor een luxueuze bungalow met aanlegsteiger.
Bij de sluis, waar ik op zaterdagmiddagen vaak ging vissen, een pier van wit beton in het mysterieuze donkere water van de dode Linge, is het rustig. Niemand te zien, ik de enige mens te midden van bomen met een overdaad aan takken, waarvan er ongeveer net zo veel, ook bladeren trouwens, in het water liggen weg te rotten, zodat je vistuig steeds vastraakte en je herhaaldelijk een druipende tak uit het water sleepte, die je met een forse zwaai in het gras van de dijk achter je gooide.
Foto's van meerkoeten maakte ik er. Maar achteraf bleek het filmrolletje niet goed in het fototoestel te zitten, zodat ik, ondanks zesendertig keer afdrukken op unieke momenten (te uniek voor herhaling moet ik bedroefd constateren), geen enkele foto gemaakt bleek te hebben, alle moeite tevergeefs, terwijl teruggaan geen zin had omdat de meerkoeten inmiddels waren uitgebroed en met hun jongen, die ik ondanks het enthousiasme
en doorzettingsvermogen van een professioneel natuurfotograaf alleen maar op het slechte filmmateriaal van mijn geest had weten vast te leggen, verdwenen, de wiel uitgezwommen, al nam ik dat aan zonder het ooit te controleren.
Op mijn buik liggend kijk ik (jaren jonger) over het water heen het sluisje in, waar mijn dobber, een dunne grasspriet die net boven het water uitsteekt, steeds verder wegdrijft en moeilijker te zien wordt, tot die opeens op en neer beweegt en na een paar aarzelende rukjes door een vis onder water wordt getrokken.
De spartelende vis die, niet meer door het water gedragen, te zwaar wordt en met uitgescheurde bek van de haak valt, terug in het water dat verzadigd is van zijn angst.