dat ze met sir William zou trouwen, van de smalle wenteltrap viel en stierf, hoewel ze volgens andere versies aan een kwade koorts overleed. En in de glazen muurkast van de salon die Drummonds beroemde bibliotheek bevatte, hing eens de trouwjapon van de ook al zo mooi-tragische Maria Stuart.
In 1982 kocht Drue Heinz, ja, inderdaad, weduwe van de befaamde baked beans-magnaat en zelf uitgever in New York, het inmiddels aardig verwaarloosde kasteel om er een International Retreat for Writers van te maken. Vandaar.
Dit is nu al mijn derde lente dit jaar. In februari zag ik de amandelbomen van mijn eiland in blad komen, twee weken geleden zag ik het eerste groen langs de Amsterdamse grachten en nu zie ik, tussen het nog winters kale geboomte op de berghelling, opnieuw het eerste groene lentewaas. Kraaien vliegen kwaadaardig krassend af en aan tussen de heen en weer zwiepende boomkruinen. Ze hebben allemaal een takje in hun snavel en zijn dus kennelijk druk aan het nestenbouwen. Ik vraag me af hoe ze het klaarspelen om zo te krassen zonder dat het bouwmateriaal uit hun bek valt. Gisteren leek het nog lente, nu is er een windchill factor van beneden nul en er is sneeuw voorspeld. Maar binnen, in de gangen en salons waar eens, stel ik me zo voor, William Drummond liep te ijsberen om zijn sonnetten en madrigalen te bedenken, is het behaaglijk warm, en natuurlijk ook in de kamers waar in de afgelopen jaren enkele tientallen schrijvers, onder wie een zekere Nicholas Shakespeare, me zijn voorgegaan.
Ik kijk naar het onbeschreven vel dat voor me ligt. Ik staar ernaar met de bekende Unamuniaanse angst voor het witte papier en het staart kwaadaardig terug. Het moet vol. Aan Drummond denken helpt niet. Stel: ze zetten je neer op een rustige plek ergens ver weg. Het kost niets en je hoeft niets te doen. Alles wordt verzorgd, je uitgebreide lunch en je 4 o'clock tea worden op vaste tijden voor je kamerdeur neergezet, je haardvuur wordt iedere ochtend klaargelegd zodat je er alleen maar een lucifer bij hoeft te houden, je bed wordt opgemaakt en je was gedaan, niets of niemand mag je storen, zelfs geen telefoon, en aan het eind van die lange dag staan de avondsherry en het diner alweer voor je gereed. Het enige dat van je wordt gevraagd is: schrijven. Wat je maar wilt, maar: schrijven. Dat is, denk ik, voor iedere schrijver een droombeeld en een schrikbeeld tegelijk. En toch is dat het wat mij, en nog drie anderen, op dit ogenblik overkomt. Dat witte papier staart me aan. Het moet vol voordat de zandloper die voor nog precies dertig dagen zand bevat, leeg is. Maar als ik er zo tegenaan kijk komt het natuurlijk nooit vol en blijf ik staren.
Vanavond ga ik werken, neem ik me voor. Maar na het met wijn besproeide diner voel je je een beetje slaperig, dus zeg je niet nee als er koffie en Famous Grouse wordt geschonken in de grote salon. Daar zit je dan met Joseph McAleer, de jonge, vlekkeloos Oxford sprekende en ogende Amerikaan die onze gastheer is; de tachtigjarige Ierse schrijver en wereldreiziger Bill King, die vol fantastische verhalen en pretrimpeltjes zit; de Schotse Dilys Rose, die een maand lang haar gezin is ontvlucht om ongestoord aan haar gedichten en verhalen te kunnen werken; en de Londense David Profumo, van wie we nog steeds niet weten of hij nu wel of niet een zoon van de beroemde David Profumo is maar die wel volop uit de school van de Booker Prize-jury klapt. En als je dan eindelijk de wenteltrap naar je kamer bent opgeklauterd, diezelfde trap waar eens lady Cunningham vanaf stortte, dan kun je ook niet veel anders meer doen dan in de vlammen van je haardvuur staren en er nog maar een blokje opgooien.
De 4 o'clock tea is iedere middag weer een verrassing. Deze keer zijn er kleine, zelfgebakken krentenbolletjes bij met verrukkelijke gezouten boter. De twee huishoudsters, mrs Effie Thompson en ms Margaret Allan, en de drie koks, ms Elaine Heron, mrs Sara Haddon en ms Johanna Hanson, zijn de hele dag in de weer om ons te verwennen, terwijl de Woodsman (bij god, een Woodsman!), Johnnie Thompson, af en aan loopt met manden vol hout.
Het werk vlot nog niet erg. Het verhaal waaraan ik ben begonnen wordt om de een of andere duistere reden zo ingewikkeld van opzet en structuur dat ik er niet meer uitkom en de lezer, als het ooit af zou komen, nog minder. Ik gooi het in de prullenmand, loop naar de bibliotheek en begin in een antiek deel van Drummonds verzamelde werken te bladeren.
William Drummond, geboren in 1585 en in 1649 van verdriet gestorven vanwege de moord op koning Charles II, was een zeer ontwikkeld man. Dat blijkt wel uit zijn beroemde bibliotheek, die hij voor zijn dood aan de pas opgerichte Universiteit van Edinburgh schonk. Het was een kleine verzameling, niet meer dan 500 boeken, maar 250 daarvan waren in het Latijn, 120 in het Frans, 61 in het Italiaans, 8 in het Spaans, 11 in het Hebreeuws en maar 50 in het Engels. Shakespeare was er niet bij. Wel Petrarca, Dante,