Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)
(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
Weg met de bohème en ook met weldenkend linksGa naar voetnoot*
|
1 | Nieuw Flinks |
2 | Socialisten en regels |
3 | Leedvermaak over vandalen |
4 | Burgerlijke en antiburgerlijke waarden |
5 | Sociaal-democratisch of revolutionair |
6 | Aristocraten en bohémiens, marxisten, fascisten en christenen tegen materialisme |
7 | Bohémiens tegen de Staat |
8 | Het dialectisch materialisme van Ton Lemaire |
9 | Autonome hippies |
10 | Bommi Baumann |
11 | Weg met Drion |
12 | De Twee Supermachten Ideologie |
1 Nieuw Flinks
Ik zie mezelf nog zó voor me, zittend in die Chesterfield, toen ik voor het eerst kennismaakte met wat later het Nieuw Flinkse denken in de Partij van de Arbeid genoemd zou worden. Op 18 juni 1990 las ik in de Volkskrant een stuk geschreven door Jan Tromp onder de opvallende titel: ‘Opeens is Wöltgens de leider’. Het is het opgetogen verslag van een toespraak van de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid tot de partijraad. Wöltgens had, volgens Tromp, het risico genomen om de waarheid te spreken, maar ‘hij oreerde niet, Wöltgens vertelde. Uit de losse pols, op de rand van nonchalance.’
Maar hij had wel een harde waarheid in petto voor ‘vastgeroeste PvdA-kringen’. ‘Omdat de Partij van de Arbeid opkomt voor mensen die voor hun levensomstandigheden vaak afhankelijk zijn van de politiek, zo redeneerde Wöltgens, is het bij uitstek de PvdA die voor een overheid moet zorgen die deugt... De Partij van de Arbeid, zo borduurde Wöltgens voort, zal dus een harde, scherpe politiek moeten voeren, een oorlog tegen de verloedering, tegen de hufters en de patsers die maar doen, en die de vanzelfsprekende handhaving van regels en normen aan hun laars lappen...’ Jan Tromp besluit zijn relaas met: ‘Er werd niet aangeklaagd, er werd geen schande gesproken. Een regerend leider legde zijn mensen de zorgen van vandaag en morgen voor.’
Net toen ik dat aan het lezen was ging de telefoon. Het was Bert van der Schaaf van crea, het studium-generale van de Universiteit van Amsterdam, of ik een lezing wilde houden in een serie over levensstijlen. Mijn keus was gemaakt, het werd: Weg met de Bohème, leve het Fatsoen. En al peinzend over ‘de vanzelfsprekende handhaving van regels en normen’ (en ook nog, in een niet geciteerd gedeelte, over ‘het evenwicht tussen rechten en plichten’) dwaalden mijn gedachten onwillekeurig af naar Kors en Pors van het Democratisch Appel uit 1968 tegen Tien over Rood van Nieuw Links, dat onder meer voor de onvoorwaardelijke erkenning van de ddr en van de Vietcong had gepleit, en de partij ds 70 die uit dat protest voortvloeide en waarop ik gestemd heb.
Ik heb ook nog een interview uit Het Parool van zaterdag 20 oktober 1990 bewaard, waarin de criminoloog professor Jan van Dijk, schrijver van het beleidsrapport Recht in beweging van het ministerie van Justitie en lid van de PvdA, spijt betuigt over zijn opinies uit de tijd dat hij, met andere linkse criminologen verenigd in de Coornhert Liga, de ernst van de criminaliteit relativeerde. Over de autoriteiten op het podium van een door Het Parool georganiseerd symposium zei Van Dijk: ‘Ze gingen op een gegeven moment de mist in toen ze het werkgelegenheidsprobleem noemden als enige reden
voor de ontsporing van zo veel allochtone jongeren. Maar ik denk dat er ook te weinig nadruk ligt op de naleving van normen. De Nederlandse maatschappij is voor die jongeren heel verwarrend, ze denken dat hier alles kan en mag. De hulpverleners hebben op dat punt een zware verantwoordelijkheid: de suggestie dat zogenaamde kansarmen moreel gerechtigd zijn om delicten te plegen, was in die kringen wijd verbreid.’ Op één belangrijk punt is prof. Van Dijk echter nog niet om. Volgens hem hadden in de jaren zeventig ‘de rechtse media het probleem van de criminaliteit... opgeblazen door de democratiseringsbeweging uit die tijd te criminaliseren... Zaken als het studentenprotest tegen de oorlog in Vietnam, de acties van de Black Power-beweging in Amerika, werden op één lijn gesteld met geweldsdelicten en roofovervallen. Die vermenging van politiek protest en criminaliteit, daar verzetten kritische criminologen zich destijds fel tegen. Dat was ook volledig terecht,’ volgens Van Dijk.
Ik denk dat de hoogleraar met ‘rechtse media’ bedoelt De Telegraaf, en ik weet niet precies of De Telegraaf wel in dezelfde algemene zin sprak als Van Dijk het doet voorkomen. Wat De Telegraaf, die de emoties van de fatsoenlijke burger vertolkt, waarschijnlijk deed was opmerken dat het bekogelen van politieagenten, het vernielen van eigendom, het eigenmachtig in bezit nemen en met geweld verdedigen van andermans huizen, niet mag van de wet of volgens het gezond rechtsgevoel van de meerderheid van het Nederlandse volk.
‘Werkloze jongeren zijn eraan gewend altijd maar snoepjes te krijgen. Een tik onder hun gat heeft misschien meer succes. We moeten eens af van dat softe gedoe.’ Dat zei staatssecretaris Ter Veld gistermiddag in Lelystad.
Aldus Het Parool van vrijdag 7 juni. De ontwikkelingen zijn wel heel snel gegaan.
2 Socialisten en regels
Socialisten vertrouwen het vrije spel van maatschappelijke krachten niet zo erg, en in ieder geval nemen ze het op voor de verliezers in de concurrentiestrijd. Die moeten geholpen worden door middel van bureaucratische maatregelen. Een goed voorbeeld is distributie, verdeling van noodzakelijke, schaarse goederen, wanneer die zo schaars zijn dat de vrije markt ze alleen voor een minderheid van rijken beschikbaar zou kunnen stellen: distributie van voedsel door middel van bonnen tijdens de oorlog, distributie van woningen door middel van een puntensysteem na de oorlog. Een vrije markt in goedkope huurwoningen die naast de distributie zou blijven bestaan, heet nu fraude met vergunningen en wordt verboden.
Socialisten zijn voor het uitvaardigen van veel regels om allerlei scheve situaties recht te trekken. En die regels moeten worden gevolgd uit fatsoen. Straffen helpen niet echt, want ook als je steeds meer bewakers aanstelt, wie zal de bewakers bewaken? De bewaker van de gifbelt bij voorbeeld? Wie zullen de controleurs controleren als ze in de trein controleren?
De regels, die een socialist in zo grote getale nodig vindt, (tegenwoordig regels voor het milieu, die meestal heel gemakkelijk ongemerkt overtreden worden) kunnen alleen met bedreiging van straf gehandhaafd worden als een overgrote meerderheid van mensen zich eraan houdt, uit plichtsgevoel en fatsoen als ze het ermee eens zijn en omdat de overheid het van hen vraagt, als ze het er niet mee eens zijn, want zo hoort het, min of meer, in een democratie.Ga naar eind1. Socialisten hebben geen boodschap aan mensen die zelf wel beslissen of ze zich aan de regels houden, die niet kunnen trouwen omdat ze officieel apart op adressen wonen waar sinds jaren al weer anderen wonen, die frauderen met hun studietoelage, ov-kaart of uitkering omdat ze-vinden ze-recht op meer hebben; die zelf wel uitmaken of ze, op de fiets of in de auto, door het rode licht zullen rijden of niet, die ervan overtuigd zijn dat, met hun auto en hun behendigheid, hun 160 kilometer per uur veiliger is dan die 80 kilometer per uur van dat bejaarde echtpaar in die oude daf, of die het nut niet inzien van een vangstbeperking, omdat er volgens hen vis zat zit en trouwens, eerst moet de overheid maar eens, die zelf nota bene... en wat is erger... Kortom, al die vernuftige redenaties van mondige mensen, die we voortdurend om ons heen horen. En dan is er nog het fatsoen in de vorm van rekening houden met de ander, tegenover het vanzelfsprekende pikken, waar de armen meer de dupe van zijn dan de rijken.
In deze en dergelijke meditaties word ik dan telkens ruw gestoord door rookbommen, krakersrellen, demonstraties die uitlopen op gewelddadigheden, en terroristische aanslagen. Ik vind ze in strijd met de idee van de meerderheidsdemocratie, en ik vind ze onsocialistisch in boven geschetste zin.
Socialisten zouden de grootste voorstanders van het burgerlijk fatsoen moeten zijn,
maar ze worden gefascineerd door het onfatsoen van krakers, gewelddadige demonstraties, guerrilla's, ja zelfs gewoon van vandalen.
3 Leedvermaak over vandalen
Als voorbeeld van de verwarring waar linkse mensen in kunnen raken, citeer ik hier in zijn geheel een column van de oude, linkse bohémien Jan Vrijman, die onder het pseudoniem Journaille op de eerste pagina van elk Het Parool een stukje luchtig commentaar publiceert, op wat hem zo is opgevallen:
Geintje
Een tijd geleden logeerde ik bij een vriendin in een keurige straat, toen Ajax een vernietigende nederlaag leed in het Stadion. Horden ontgoochelde aanhangers trokken tierend over het trottoir en hoog uit het raam keek ik met leedvermaak op ze neer, want ik ben niet zo op supporters. Cynisch zag ik ze hun woede koelen op geparkeerde auto's, en vlak voor mijn deur begonnen ze te schommelen met zo'n oude 2cv die, zoals de kenner weet, nogal los op zijn veren leunt. ‘Moet je dat tuig toch zien,’ zei ik schamper toen de auto bijna omkieperde. Mijn vriendin zei aarzelend: ‘Maar is dat jouw auto niet?’ Toen ik ziedend en schreeuwend de straat bereikte lag mijn eend al zieltogend op zijn linkervleugel.
Eergisteren, op Bevrijdingsdag, keek ik bij een andere vriendin in een nette straat toevallig uit het venster om toevallig te zien hoe een jongen van een jaar of twaalf het scherp van zijn zakmes zorgvuldig in de rechterachterband van mijn Panda duwde. Ik kreeg de dader bij zijn kraag, gaf hem een lel en vroeg hem waarom. ‘Het was maar een geintje,’ riep hij verschrikt en omdat ik dol ben op Amsterdamse humor liet ik hem gaan. De kosten van het geintje bedroegen 116,25 gulden inclusief btw.
Eigenlijk had ik vandaag weer een stukje in de pen over de verloedering van ons omroepbestel, maar dit gaat volgens mij over hetzelfde.
journaille
Journaille is bij twee van zijn vriendinnen met de auto op bezoek geweest (een keer was hij er zelfs blijven logeren); in beide gevallen wordt zijn auto vernield. In het eerste geval lijkt de anekdote op de klassieke manier te verlopen: ik moest hard lachen om die rotstreek, tot ik merkte dat ik er zelf het slachtoffer van was. Het leedvermaak betreft echter niet de autobezitters, maar de ontgoocheling van de supporters, of vermaakt hij zich toch een beetje met de vernielingen die ze aanrichten? Vanwaar anders dat cynisme als hij toekijkt?
De tweede keer pakt hij een jongetje bij de kraag die een schade van f. 116,25 heeft aangericht, en laat hem lopen vanwege de veelgeprezen Amsterdamse humor. In beide gevallen wordt het vandalisme gebagatelliseerd, in het eerste geval omdat de cynische schrijver pas kwaad wordt als het zijn eigen auto betreft, in het tweede geval omdat het doorsteken van de banden voor de vandaal geen verdere gevolgen heeft.
Tot slot blijkt de verloedering van ons omroepbestel (door de komst van commerciële zenders) even erg te zijn als het vandalisme van jeugdige voetbalsupporters en straatjongens vol Amsterdamse humor. Het vandalisme op straat wordt dus in het algemeen gebagatelliseerd, want wat de kapitalisten doen is even erg of erger. Zo verliep ook het goed praten van de criminaliteit van kansloze jongeren, waar Van Dijk zich nu van bekeerd heeft. Het stukje van Journaille is van 7 mei 1991.
Diens wat heimelijke sympathie voor vandalen is niet vreemd. Socialisten dachten dat tegelijk met het kapitalisme de armoe, en met de armoe ook de kleine misdaad van arme mensen zou verdwijnen. Guerrillastrijders horen tot een andere categorie, het zijn per definitie geen criminelen. Het vandalisme van arme sympathisanten van guerrillastrijders is dus dubbel gemotiveerd. Dat vindt Van Dijk nog voor de helft.
4 Burgerlijke en antiburgerlijke waarden
De waarden van de bourgeois zijn: rationaliteit aangespoord door bewondering voor prestatie met als beoogd gevolg rijkdom en sociaal aanzien, verworven in vrije concurrentie binnen het kader van recht en orde; en in de privé-sfeer zijn ze het gezin en de opleiding van de kinderen. Uit deze waarden vloeien de deugden voort van ordelijkheid, plichtsbetrachting, verdraagzaamheid, betrouwbaarheid, beleefdheid, zelfbeheersing en zuinigheid. De waarden en deugden zijn het noodzakelijk gevolg van de voortdurende noodzaak gespecialiseerd te concurreren. Ze worden zo ongeveer het eerst geformuleerd in het vijftiende-eeuwse Florence van Lorenzo de' Medici, en zijn het bekendst ge-
worden in de versie van de Amerikaan Benjamin Franklin in de late achttiende eeuw.Ga naar eind2. Wie zich tegen de waarden van de burger verzet, zal creativiteit en spontaan gevoel hoger achten dan rationaliteit volgens vaste regels, behoefte eerder als criterium hanteren dan prestatie, liever aan persoonlijkheidsontplooiing doen dan om rijkdom en achting geven, solidariteit verkiezen boven individuele concurrentie, vrijheid boven recht en orde stellen en hij zal de knellende banden van het huwelijk inruilen voor echte liefde.
Aangezien het gedrag van de burger normaal is, zal de antiburger zich afwijkend gaan gedragen, en als het voor de burger normaal is om niet op te vallen, wordt het antiburgerlijk gedrag opvallend of zelfs bizar. Degenen die uit overtuiging tegen de burgerij hebben gekozen, vormen daarmee nog niet een homogene groep, want als het burgerlijke de enige norm is, dan is het abnormale antiburgerlijke veelvormig, zoals de onwaarheid het ontelbare alles is wat de ene waarheid niet is. Dat wil zeggen dat de accenten kunnen liggen op verschillende ondeugden, zoals schilderachtige slordigheid tegenover ordelijkheid, onmiddellijke lustbevrediging tegenover plichtsbetrachting, radicale strijd tegenover verdraagzaamheid, ongehoorzame grilligheid tegenover betrouwbaarheid, echt gevoel tegenover beleefdheid, en roes en verkwisting in de plaats van beheersing en zuinigheid. Deze antiburgers kunnen dan al naar hun ondeugd in groepen worden onderscheiden: marginale kunstenaars, decadente hedonisten, gewelddadige maatschappijcritici, vandalistische autonomen, narcistische mystici, brutale spontane mensen, frauduleuze bon-vivants.Ga naar eind3.
In deze lijst zijn alle adjectieven scheldwoorden. De substantieven kunnen prijzend gehanteerd worden. De betrokkenen zullen er geen bezwaar tegen hebben zichzelf aldus te betitelen. Laat ook de burger de scheldwoorden weg en beoefent hij zijn deugd van verdraagzaamheid, dan bewondert en benijdt hij kunstenaars, hedonisten, maatschappijcritici, autonomen, mystici, spontane mensen en bon-vivants, kortom, bohémiens. Voor een deel spruit die bewondering voort uit jaloezie, vooral de vrije liefde trekt de burger aan. Maar er is meer. De voortdurende concurrentiestrijd, het hooghouden van fatsoen is een zware last, terwijl het burgerlijk werk-het ouderwetse kantoorwerk-zelf zo afstompend is. De bohème lijkt op de zondige schitterwereld van de demi-monde, van Verdi's Traviata bij voorbeeld.
5 Sociaal-democratisch of revolutionair
Democratische socialisten kunnen het niet laten zich met revolutionaire socialisten solidair te voelen. Telkens komt dat aloude conflict weer naar boven tussen de moeizame weg vol compromissen van de parlementaire democratie en de spectaculaire successen en dramatische nederlagen van revoluties, een conflict dat bij voorbeeld in Troelstra's borst was opengebarsten toen hij in 1918 in het parlement de revolutie uitriep. In de jaren zestig brak het weer uit.
De tweestrijd van socialisten wordt verduidelijkt als we een dubbelzinnigheid ontwaren in het Nederlandse (en Duitse) gebruik van het woord burger. Wij zijn, sinds door de Franse revolutie de privileges van adel en clerus zijn opgeheven, allen gelijk voor de wet; we zijn allen staatsburger, of we nu van adel zijn of bedelaar; we zijn ingeschreven bij de burgerlijke stand en we dienen de wetten te gehoorzamen van het burgerlijk wetboek. Dat wetboek heet in het Frans Code Civil; voor deze betekenis van burger hebben de Fransen het aparte woord citoyen; citizen luidt de term in het Engels. Het Franse woord bourgeois daarentegen duidde in de standenmaatschappij van voor de Franse revolutie de derde stand aan, naast die van adel en clerus. Als de burger een bourgeois is kunnen we adel van burgerij onderscheiden, en burgers van boeren en arbeiders. Een bourgeois was vroeger in Frankrijk iemand die niet van adel was of tot de geestelijkheid behoorde, en die zich naar beneden van boeren en arbeiders onderscheidde doordat hij geen handenarbeid verrichtte. In die zin kunnen we zeggen dat de bourgeoisie in de negentiende eeuw aan macht en aanzien heeft gewonnen, bij voorbeeld in Frankrijk na de invoering van het censuskiesrecht als gevolg van de juli-revolutie van 1830, die weer kwam na de afschaffing van de juridische privileges van de adel in de revolutie van 1789. In die vroege bourgeoisie kunnen we kleinburgers onderscheiden, die je dagelijks ontmoette als je hun winkels binnenging, of die vaak huisjesmelkers waren die je tegenkwam als ze de huur kwamen ophalen, en grootburgers, onder wie directeuren en eigenaren van fabrieken wier doen en laten je meestal van een afstand gadesloeg. Ze hadden elk hun eigen levensstijl. De middenstand was bang tot het armoedig bestaan van arbeiders te vervallen (die angst kwam bij voorbeeld tot uiting in de vrome bekrompenheid van de moeder van Rimbaud), de grootburger of kapitalist vermeerderde vlijtig zijn bezit door zuinig
beheer en onderscheidde zich daarin van de adel, die een traditie van nietsdoen en verkwisting heeft. Het gaat mij hier om de vroeg negentiende-eeuwse stereotypen, zoals die beschreven staan in de eerste helft van Thomas Manns Buddenbrooks, over de oude Johann uit 1835, omdat ik me interesseer voor het ontstaan van de bohème in die tijd. Ik zal net doen alsof die clichés nog opgaan.
Peter Gay onderscheidt, in het eerste hoofdstuk van zijn The Bourgeois ExperienceGa naar eind4., Duitse Bürger van Franse Bourgeois, en dan weer Bürgertum van Mittelstand, en in Mittelstand de betekenis van het woord in de tijd van Goethe, toen de deftige mensen ertoe behoorden en in 1870, toen de kleine middenstand, de petty bourgeois ertoe gerekend werd, en zo kun je, land voor land en tijd na tijd wel even doorgaan en ook Huizinga citeren, die vond dat bij ons iedereen, ook de adel, door en door burgerlijk is. En als je denkt aan alle verschillende soorten van snobisme, niet alleen van stand, maar ook van herkomst, en wat herkomst betreft, het neerkijken door stadsmensen op provincialen, op de kleinburger uit Assen, dan denk je ook al gauw aan onderlinge afkeer gebaseerd op geloof en ras, en dan moet je toch wel of racist of marxist of socioloog zijn om te generaliseren over de waarden van de burgerij. Wat verdedigers van de burgerij (ook ik) dan veelal doen, is het eens zijn met de kritiek op één type burger (bij voorbeeld de parvenu, de patser) om des te beter een ander type burger, de Bildungsbürger dan, die het culturele leven bepaalt, te verdedigen. Maar daarin zijn ook weer verschillen te constateren tussen de dorre filoloog en de schrijver van gedurfde essays, het huiselijke musicerende type en de mondaine kunsttoerist.
Hier stuiten we op de intellectueel, die kan optreden als rivaal van de bohémien in antiburgerlijkheid. Om de intellectueel te onderscheiden van de bohémien zal ik hem een universitair diploma geven in een alfaachtig of gamma-achtig vak, want hij is niet gauw bèta of medicus. Ik geef hem ambtenarenstatus als docent, of ik maak hem lid van de rechterlijke macht, wat zijn onafhankelijke positie benadrukt, maar hij kan ook advocaat of journalist zijn. Het woord intellectueel kwam omstreeks 1900 in Frankrijk op als scheldwoord voor de Dreyfusards. De intellectueel legt sindsdien een claim op het Ware en Goede en voelt zich verantwoordelijk voor alle door ongelijkheid van macht veroorzaakt onrecht in de wereld, hij voelt dat als een welhaast lijfelijke bezoedeling. Hij is links en zweeft het liefste vrij boven het debat om bij voorbaat of pas na verloop van tijd steevast de kant van de verliezers te kiezen. Natuurlijk zijn er ook intellectuele bohémiens, Sartre is daar het prototype van.Ga naar eind5.
Waar ben ik aan begonnen? Aan het pareren van aanvallen op de burger, en als ik dan in de fouten van mijn vijanden verval, door ook over burger en antiburger te generaliseren, dan is daar niet zo veel aan te doen. Ik moet het spel meespelen. Maar ik ben niet tegen burgers, notarissen, kruideniers, ik ben ook niet tegen Italianen, joden en zwarten of arbeiders, al scheld ik op allemaal wel eens, en spreek dan van rotnotarissen, kruideniers, rotitalianen...
6 Aristocraten en bohémiens, marxisten, fascisten en christenen tegen materialisme
De bohémien imiteert in zijn afkeer van de kleinburger de levensstijl van de hofadel met nachtbraken en seksuele uitspattingen, zij het op een armelijke manier. Als kunstenaars, Picasso of the Beatles, schatrijk worden, willen ze meteen in oude kastelen gaan wonen in plaats van in burgerlijke villa's. Alleen de jacht imiteren ze niet, althans, ik ken geen bohémien jagers op groot wild.
De afkeer van de bohémien richt zich dan ook op de bekrompen filister, de platte spitsburger. Die kan een kleinburger zijn, maar als hij rijk is is hij een parvenu. De vanouds gegoede burgerij kijkt dus al evenzeer op de spitsburger neer.
We hebben het hier over een kleinburgerlijke levensstijl die aan mode onderhevig is. Het scheldwoord voor die stijl is kitsch. Kitsch is de net iets te goedkope namaak, niet goed begrepen navolging, te slordig gedaan, in het verkeerde materiaal, te goedkoop.
De kitsch van grootouders' tijd kan ‘camp’ worden. In de jaren dertig zag Breton het surrealistische in van stijlloze negentiende-eeuwse meubelen vol krullen. In de ateliers en woonhuizen van bohémiens uit de jaren vijftig, vooral in de omgeving van Bergen, kon je zulke surrealistische interieurs ook vinden, met witgeschilderde Victoriaanse meubels, bizarre kachels en een overdaad aan zorgvuldig gerangschikte bric-à-brac afkomstig van het Waterlooplein. Ook industriële produkten uit de jaren vijftig kunnen als ‘camp’ geïroniseerd worden, zij het vooral als ze met jeugdcultuur te maken hebben, als Wurlitzers en open Amerikaanse sleeën, dingen die ik indertijd foeilelijk vond, net als paletvormige bijzettafeltjes, ook al was het de stijl van mijn gene-
ratie. Maar de stijl van de generatie van mijn eigen ouders! Jongeren dan ik mogen de spruitjesgeur tussen de schuifdeuren ironiseren, de kloostertafel met schuin een Afghaantje erop waarop weer een koperen asbak, ik zelf kan daar de aardigheid niet van inzien. De ironische appreciatie slaat een generatie over en lacht vertederd over de kuisheid van grootmoeders tijd, zelden over de burgerlijkheid van thuis. De afkeer van de burgerlijke levensstijl heeft met het generatieconflict te maken.
Als voorbeeld van spitsburgerlijkheid, tot in details van het spraakgebruik, maar ook wat de onmogelijke eis betreft dat het arme vrouwtje er onder alle omstandigheden even fleurig uit moet zien, en dus waarschijnlijk een uur voordat haar man wakker wordt uit bed moet sluipen, deze advertentie uit De Telegraaf van ongeveer 1985:
Repr., oudere, rechtsd. heer, 1,80 m, m. gev. v. humor, stijl en sfeer, realistische kijk op de toekomst, welgest. (aardig villaatje rand v.h. Gooi, 2e huis zonnek.) is met fijne zoon van 14 jr. op zoek n. de zonz. v.h. leven. Welke onder ‘alle’ omstandigh. ‘very good looking’ slanke, mod., financ. onafh. j. VROUW van plm. 45 jr. (donker type), die een huis tot een ‘home’ weet te maken, daarbij houdt van alles wat het leven kan veraangenamen als reizen, sport, de zon en het water, gezellig avondje met kennissen, etentje buitenshuis, géén kastjekijkster of kettingrookster, wel met hobby's en evt. inw. zoon of dochter, voelt zich aangetr. door deze ontboezeming en durft het aan mij eens te schr., wel gr. met duidelijk rec. foto('s) onder nummer. Br. C43-68623 bur. bl. A'dam. Uw br. met foto w. vanzelfspr. discr. behandeld, beantw. en geret. C43
De welgestelde, rechts denkende burger uit de advertentie houdt van stijl, sfeer, optimisme, gezelligheid, reizen en sport. Hij heeft een realistische kijk op de toekomst in plaats van idealen en in stee van gevoel voor godsdienst, kunst, cultuur, eist hij niet meer dan hobby's van zijn very good looking slanke, moderne, financieel onafhankelijke vrouw, die hij geen huwelijk in het vooruitzicht stelt, omdat ze al modern is. Very good looking is, denk ik, de burgerlijke variant van de fatale schoonheid waar de bohémien door wordt gefascineerd.
Het is dit conformisme, deze ‘realistische’ afkeer van elk ideaal, van al het hogere, van alles wat niet onder de termen van ‘home’, ‘sfeer’ en ‘gezelligheid’ te vangen valt, met het ‘etentje buitenshuis’ als summum van romantiek, deze oerdomme zelfgenoegzaamheid die kunstzinnige intellectuelen en gelovigen zo razend maakt.
Maar laten we oppassen, misschien doen zulke mensen niet zoveel kwaad. Laat de man tevreden zijn met zijn villaatje en zijn levensstijl. Als de spitsburger of arbeider van zijn bankstel houdt, is hij dan een materialist in tegenstelling tot de grootburger die van zijn schilderijenverzameling houdt? Houden van is toch een geestelijke relatie? Ik zou het najagen van bezit zonder liefde materialistisch kunnen noemen, het rijk willen worden alleen ter wille van het geld. Maar bestaan er wel echte vrekken buiten de komedie en de gekkenhuizen om? Deze man houdt van zijn levensstijl.
De haat van alle idealistische mensen richt zich nu al twee eeuwen tegen het materialisme van de bourgeoisie, of het nu christenen zijn, marxisten of fascisten. Het fascisme bepleitte een spirituele regeneratie,Ga naar eind6. de Paus predikt een kruistocht tegen het materialisme van de moderne mens, tegen het Westen. Pas toch op voor idealisten die tegen materialisten zijn.
Bekrompenheid zou typisch zijn voor de kleinburger, de kruidenier of de huisbaas. De bohémien koopt dus op de pof en betaalt het liefst geen huur. De dichter Van Geel, die na één rampzalig verlopen poging niet meer gewerkt had, leefde in het dorpje Groet vlak bij het artistieke Bergen. De bakker zei: ‘zo lang ik leef, zal geen kunstenaar honger lijden,’ en de kruidenier Rens uit Camperduin maande nooit, zelfs niet bij rekeningen van honderden guldens. De groenteboer werd een keer met zwier betaald met twee postzegels van vijfentwintig cent.Ga naar eind7. Of ga ook maar eens in een dorp wonen als je dichteres bent, net als F. ten Harmsen van der Beek te Garnwerd, en merk dan hoe tolerant de bevolking is, zolang je maar geen politieke plannen hebt om het dorp te veranderen. De minachting voor de kleinburger is nu zelf bekrompen.
7 Bohémiens tegen de Staat
Je kunt wel tegen de burgerij zijn, je kunt ook proberen de bourgeoisie te vernietigen, maar je houdt toch altijd citoyens over. Na de Russische Revolutie kreeg je de sovjetburgers die in een burgerlijke stand waren ingeschreven en zich moesten houden aan een nieuw burgerlijk wetboek.
De marxisten hebben de dubbelzinnigheid van het Duitse woord Bürger creatief uitgebuit: de bourgeoisie is niet alleen een klasse, maar onze hele maatschappij is bur-
gerlijk, tot en met het burgerlijk wetboek, dat de belangen van de burgerlijke klasse dient. Vandaar dat in de tekst van de Internationale, het strijdlied van de Commune van Parijs, geschreven door de bohémien Pottier, de regels voorkomen (in de vertaling van Henriëtte Roland Holst):
We hebben hier de mogelijkheid gevonden de hele maatschappij en bloc als burgerlijk te verwerpen. Ik beschouw nu de bohémien als de antiburger bij uitstek. Hij staat als provo tegenover het klootjesvolk. Het ligt voor de hand dat veel bohémiens marxist zullen zijn, en wel van het revolutionaire type, vanwege de afkeer van regels en het ongeduld van de bohémien. Maar Marx zelf zag in zijn opstel ‘18. Brumaire des Louis Bonaparte’ de Bohémien nog als het lompenproletariaat dat Louis Bonaparte in 1850 aan de macht moest helpen: ‘verlopen roués met dubieuze middelen van bestaan en van dubieuze afkomst, geruïneerde en avontuurlijke afleggers van de bourgeoisie, de vagebonden, ontslagen soldaten, ontslagen tuchthuisboeven, ontsnapte galeislaven, zwendelaars, goochelaars, lazzaroni, zakkenrollers, galeislaven, spelers, pooiers, bordeelhouders, sjouwers, scribenten, orgeldraaiers, voddenrapers, scharenslijpers, ketellappers, bedelaarskortom, de hele ongedefinieerde onsamenhangende, heen en weer geworpen massa, die de Fransen de bohème noemen.’Ga naar eind8.
Marx somt hier een aantal marginale beroepen op, die als zodanig allemaal op de een of andere manier tegenover de burgerij staan. De benaming ‘bohémien’ betekende dan ook oorspronkelijk ‘zigeuner’, en een bohémien is dus iemand die net als de zigeuner buiten de maatschappij staat. Maar bij het woord bohémien denken we tegenwoordig toch in de eerste plaats aan de bohémien als kunstenaar. En dan hebben we er meteen een extra excuus bij voor een antiburgerlijke opstelling. De kunstenaar is immers een begenadigd genie. Wie zou hem zijn liederlijke levenswandel, zijn weigering zijn schulden te betalen, kwalijk kunnen nemen. Ook voor zo'n vergevensgezinde houding ontleen ik een voorbeeld aan Het Parool. In de kunstbijlage van Het Parool van 11 mei 1991 wijdt de toneelcriticus Hans van den Bergh zowat een hele pagina aan het einde van een lange reeks experimenten van de door Ritsaert ten Cate geleide Mickery Theater Workshop. Nadat Ten Cate in 1966 al zijn geld verloren had door het failliet van de bank Texeira de Mattos, ontwikkelde hij zich tot een viruoos in het loskrijgen van subsidies. Van den Bergh legt Ten Cates tactiek zo uit:
Die eigen produkties vergden namelijk enorme investeringen, waardoor de workshop ongeveer iedere twee jaar met sluiting bedreigd werd. Maar van dat definitieve werd Mickery telkens weer op het laatste nippertje gered, omdat noch de gemeente, noch het ministerie van crm (het toenmalige wvc) het op zijn geweten wilde hebben het populaire margetheater in Amsterdam om zeep te hebben gebracht.
In het zuiden van Italië zijn de grote publieke werken voor 80 procent niet af, omdat de aannemers hun budget overschreden hebben en nu pressie op de overheid uitoefenen voor aanvullende gelden, want het zou toch zonde zijn als die prachtige zuiveringsinstallatie niet aangesloten werd. Toen dergelijke overschrijdingen bij de bouw van de Stopera gesignaleerd werden, of toen vermoed werd dat de bouw van de sneltram naar Amstelveen bewust te laag begroot was, sprak iedereen schande van deze mafia-praktijken. Van den Bergh neemt het de populaire marginale theatermaker niet kwalijk dat hij een dergelijke druk uitoefende. Dat komt door het prestige van de avant-gardekunst. Zelfs het misdadig gedrag van de kunstenaar is geëxcuseerd.
8 Het dialectisch materialisme van Ton Lemaire
Wat er gebeurt als je de begrippen bourgeois en citoyen laat samenvallen, maakt Ton Lemaire duidelijk in zijn basisboek uit 1976 Over de waarde van kulturen, een inleiding in de kultuurfilosofie.Ga naar eind9. Lemaires antropologie onderwerpt ‘de oorspronkelijk platoonse strekking van het kultuurbegrip’ aan een ‘radicale kritiek’ en stelt daar tegenover ‘de antithese van de volledige gelijkwaardigheid van kulturen; het kultuurrelativisme’ (blz. 25). ‘De strekking van dit boek was aannemelijk te maken dat (ook) dit burgerlijk kultuurideaal moet worden opgevolgd door een nieuw kultuurideaal: de anticipatie van een nieuwe, vooralsnog utopisch lijkende, postburgerlijke kultuur’ (blz. 441), ‘een niet-eu-ropa-centrische kultuurbeschouwing, ter wille van een van het westen bevrijde mensheid en ter wille van een zelfkritiek van de westerse kultuur’ (blz. 442). Lemaire koestert een ‘materialistische’ opvatting over de
verhouding van natuur en cultuur: ‘alle kultuur is... zichzelf transformerende... natuur’, die uitloopt op ‘een vorm van natuurervaring die na de dood van god en van de mens zèlf als aanmatigend subjekt, de mens de ervaring van de verwantschap van alle leven biedt en van de ultieme werkelijkheid van de dood’. Met die zin eindigt het boek (blz. 443). Lemaire gelooft dus ‘dat de menselijke soort jong genoeg is om nieuwe experimenten met het leven te realiseren wanneer het echec van het westerse experiment haar in nog onvoorziene richtingen zal sturen’. ‘Dat de tegenkrachten tegen een verwestersing van de wereld zich binnen en buiten de laatburgerlijke beschaving ontwikkelen, is iets dat een voorzichtig optimisme wettigt’ (blz. 15). Maar zijn cultuurrelativisme wil allerminst vrijblijvend zijn. De vraag stellen naar de waarde van culturen betekent indirect de vraag stellen naar de waarde van de burgerlijke, kapitalistische, industriële cultuur zelf. Zo'n ontmaskering van de eigen denkwijze wordt alleen verlangd van mensen die, zoals wij, nog gevangen zijn in de ‘niet te overschrijden dimensie’ van de burgerlijke maatschappij. We moeten onze eigen cultuur veranderen door middel van ‘zelftransformatie van de burgerlijke maatschappij’ (blz. 445).
De liefde moet dus van één kant komen, wij moeten het weer doen, van ons hangt de verwezenlijking van de utopie weer eens af. Wat een westerse arrogantie, wat een door en door dom boek.
Lemaire kent het woord burgerlijk alleen als periodebegrip. Had hij ook aan de juridische kant van het woord aandacht besteed, dan had hij kunnen bedenken dat elke cultuur ‘zeden en gewoonten’ kent met sancties op overtreding ervan (de termen komen niet in de index voor en dat in een boek van een antropoloog!).
Maar door niet op de concrete inrichting van culturen in te gaan heeft Lemaire de kwestie onder de voet gelopen dat mensen in primitieve culturen starre zeden en gewoonten in acht nemen, en dat de oudste ons bekende schriftelijke wetten, de wetten van Hammurabi in de achttiende eeuw vóór Christus, met zoveel woorden werden openbaar gemaakt om de zwakke door de sterke niet van zijn recht te laten beroven.Ga naar eind10.
Ook als deze bourgeois samenleving verdwenen zal zijn, zullen er mensen zijn die rechtsbescherming zoeken. Aan die mensen wordt gedacht, als je spreekt van de rechtsstaat, aan recht en orde, in de burgerlijke samenleving. Het tegendeel van burgerlijke samenleving in de zin van rechtsstaat heet anomie, niet feodale of postindustriële samenleving. Het is dan consequent als Lemaire vindt dat ‘anomie’ nu juist het kenmerk is van de moderne samenleving (blz. 246).
Ook de meest utopische toekomstcultuur zal een apparaat moeten hebben om recht en orde te handhaven. Ja, iedereen die, hoe vaag ook, idealen koestert over utopische ‘nieuwe experimenten met het leven’, zal lering moeten trekken uit oude utopische experimenten met de dood. Hij zal de vraag moeten beantwoorden wat hij zal gaan doen met mensen die niet mee willen doen aan het experiment. Weg met hen, verbannen en doden, zei Plato,Ga naar eind11. de christenen zeiden het hem na, Robespierre, Hitler, Stalin...
Zijn historische visie op ‘het begrip burgerlijke maatschappij’ legt Lemaire uit op de bladzijden 39-41. Het Griekse woord polites en het Latijnse civis duiden vrije burgers aan, ‘dat wil zeggen, degenen die politiek autonoom zijn omdat ze economisch onafhankelijk zijn, doordat ze leven van de arbeid van hun slaven of horigen. De klassieke burger is dus een oikosdespotes, een heer van eigen huis; het is de eigenaar van grond die leeft van arbeid van anderen.’
De burgers in het oude Griekenland of in het Romeinse Rijk hoefden dus niet te werken voor de kost, ze leefden van de arbeid van anderen! Kras. Maar je had in de Oudheid, net als nu ongeveer, arme en rijke burgers; een ‘proletariër’ bij voorbeeld was een arme Romeinse burger. Het antieke burgerschap was een erfelijk voorrecht, net als bij ons de nationaliteit. Een burger heeft juridisch omschreven rechten en plichten en staat daarin in tegenstelling tot de slaaf, vrijgelatene, inwonende of omwonende vreemdeling en vrouw en kind. Lemaires economische definitie is zo'n elementaire onwaarheid dat ik denk dat hij zich heeft laten misleiden.Ga naar eind12. Hij heeft die enge economische definitie echter nodig om in de Middeleeuwen het begrip een andere (maar nog steeds economische) inhoud te kunnen geven. De burgers vormen sinds de twaalfde eeuw een ‘derde stand’, de laagste stand in de feodale maatschappij waarin adel en geestelijkheid als de twee hoogste standen golden. In het midden van de achttiende eeuw verschijnt het begrip ‘burgerlijke maatschappij’ dan, als de burgerij haar leefwijze en interesse heeft kunnen doen domineren. ‘Als het begrip “burgerlijke maatschappij” ongeveer in het midden van de 18e eeuw verschijnt, drukt het de wezenlijke kenmerken uit waarin deze maatschappij beseft te verschillen van de voorafgaande.’ De maatschappij is nu ‘in haar geheel overwegend een handeldrijvende maatschappij geworden’, nu ‘heeft
de voormalige derde stand zich geëmancipeerd tot de economisch en spoedig ook politiek machtigste stand in een nieuw en revolutionair type samenleving: die waarin in beginsel elk mens toegang heeft tot de rijkdommen van de wereld door zijn arbeid op de markt ten gelde te maken in vrije concurrentie met anderen.’
Een nieuwe tijd, een nieuw begrip: ‘naar het schijnt zijn enkele denkers van de Schotse Verlichting de eersten geweest die het nieuwe begrip civil society een belangrijke plaats geven in hun filosofie: met name Adam Ferguson en Adam Smith. Ferguson publiceert in 1767 zijn belangrijke An Essay on the History of Civil Society’...
Nieuw begrip? De combinatie ‘Civil Society’ stamt uit 1594 volgens de oed. Maar let goed op: volgens Lemaire moet het nieuwe begrip ‘Civil Society’ bij Ferguson betekenen ‘burgerlijke samenleving’ in de zin van het domineren van de handel. Maar Ferguson is juist enthousiast over de stimulerende invloed van oorlog en koloniale expansie, en hij waarschuwt tegen verwekelijking in periodes van vrede en welvaart. De vooruitgang van de beschaving leidt in die perioden tot verval als het najagen van rijkdom de aandacht van de mensen zozeer bevangt dat ze egocentrisch worden. Dit gevaar dreigt als stand en rang gelijkgesteld worden met rijkdom, als mensen worden beoordeeld niet naar wat ze zijn, maar naar wat ze bezitten.Ga naar eind13.
Kortom, de reactionaire Ferguson is het eens met Lemaire; ze zijn alletwee tegen de commercialisering van de samenleving. Ferguson bedoelt met Civil Society dan ook iets heel anders; hij heeft het over het civilisatieproces van een rude, of savage of barbaric stadium naar een polished stadium; in het oude Rome al bij voorbeeld. De woorden politikos en civilis konden ook in het antieke Grieks en Latijn betekenen ‘beschaafd’. Daar heeft Ferguson het over, over de ‘beschaving’, niet over ‘burgerlijke maatschappij’. Wat Lemaire de ‘burgerlijke maatschappij’ noemt, noemt Ferguson de commercial state. Lemaire weet dat best, want hij haalt Ferguson op blz. 187-189 met uitgebreide citaten aan als criticus van de commerciële civilisatie van zijn tijd.
Zo worden de lezers, onwetende studenten meest, in dit geval bewust misleid.
9 Autonome hippies
En toen kwamen ze dan ook opzetten, de vertegenwoordigers van de nieuwe maatschappij. De hippies en wat erop volgde, zijn ook al tegen de bourgeoisie, maar nu richt het protest zich specifiek op het vervreemdend effect van moderne, rationele technocratische manipulatie. Aan die manipulatie konden de protesterende jongeren zich onttrekken, met een beroep op de tolerantie van overheid en ouders.Ga naar eind14.
Maar aan elke manipulatie ontkomen is een andere zaak. Altijd als ik menigten zie die dreigende leuzen schreeuwen waar ik het niet mee eens ben-en menigten schreeuwen vaak dingen waar ik het, als ik het er al niet oneens mee was, meteen oneens mee wordof ik ze nu zie demonstreren voor de vrede in de straten van Amsterdam of voor de oorlog in Bagdad, denk ik dat die menigten gemanipuleerd worden. Dat is de gewone reactie bij rellen waar je tegen bent. Ben je voor dan spreek je van spontane volkswoede. ‘Extreem rechts zou rellen aanwakkeren’, zo luidt een kop in de Volkskrant van 16 mei 1991:
‘De Marokkaanse jeugd wordt gemanipuleerd door extreem-rechtse groepen, die met de verkiezingen op komst munt willen slaan uit de malaise van de migranten,’ aldus Johan Leman, Kabinetschef van de Koninklijke Commissaris voor Migranten, Paula D'Hont.
Malaise, niet woede.
Hoeveel gelijk bleef er eigen over! De seksuele revolutie kwam neer op een verschuiving, met alle compromissen en onzekerheden, misverstanden van dien, van seks als min of meer ongeëxcuseerde doorbreking
van taboes, naar seks als legitieme lustbevrediging, die een tijdverdrijf werd, een spel, een kinderspel als verstoppertje. Je ziet ze vaak in Amsterdam rondlopen, die woeste meiden uit de jaren zestig, nu zelf zestig, ze zijn te herkennen aan hun nog steeds lollige uitdrukking. Maar menige vrouw heeft spijt dat ze indertijd niet beter op haar beste vriend gepast heeft, want nu zit ze zonder. De vrije seksualiteit was niet vrij van de krenkingen van ontrouw en bleek in het voordeel van de man, zeker op de lange duur. 't Is ook meer iets voor de brutalen; de goeiige schuchteren worden er het slachtoffer van. Daarvan zijn er dan ook niet zo veel meer. Dat is winst, zij het niet voor de leraren en andere ordehandhavers. De seksuele ontrouw is mogelijk gemaakt door de grotere mobiliteit van de mensen, net als fraude op financieel gebied een gevolg is van geringere sociale controle. Wie is ook eigenlijk voorstander van de ingrijpende roddel van kleine immobiele gemeenschappen, van benepen burgers? Maar toch is dat wat sociale controle zou moeten inhouden.
Ze waren tegen de koningin, tegen de metro, tegen kernenergie, voor het milieu maar tegen de kapitalistische industrie; tegen onze kruisraketten terwijl ze dachten dat het westerse ‘militair-industriële complex’ ontwapening dwarsboomde, voor een nederlaag in Vietnam die niet alleen de communisten aan de macht bracht (dat was hun bedoeling) maar die onlangs Saddam Hoessein nog sterkte in het idee dat het Westen na de eerste tienduizend doden door protesten de Golfoorlog zou verliezen. ‘Ik voel dat we weer vleugels krijgen. De oorlog in Vietnam is toch ook in de straten van Washington beslecht.’ Dat riep de vredesactivist Kees Koning uit toen de landoorlog om Koeweit nog niet begonnen was.Ga naar eind15.
10 Bommi Baumann
Zelfs radicale linkse, anarchistische of communistische ideeën hoeven niet per se op gewapende strijd uit te lopen, maar toch, er zit geen rem op zo'n tocht over het hellend vlak. Dat kan ik laten zien aan de hand van de memoires van ‘Bommi’ Baumann.Ga naar eind16. Ik heb deze memoires uit vele uitgezocht, omdat de situatie in Berlijn omstreeks 1969 voor mijn volgende paragraaf van belang zal blijken, en omdat de groep van ‘Bommi’ bohémien was, niet zo hard revolutionair communistisch als de raf. ‘Bommi’ komt als twaalfjarige met zijn familie uit Oost-Duitsland naar West-Berlijn en wordt vooreerst leerling betonwerker. Maar hij maakt zijn leertijd niet af en heeft tot 1965 allerlei baantjes.
Hij wordt dan non-conformistisch, dank zij de lichamelijkheid van rockmuziek, omdat hij een afkeer van prestatiedwang heeft ontwikkeld. Vanwege zijn lange haren krijgt hij voortdurend ruzie, maar door dat lange haar ontdekt hij zichzelf, hij is rebel. Hij gaat in Allen Ginsburg, Jack Kerouac, Sartre en Jack London lezen over mensen in gelijke situaties en hij leert veel van Che Guevara. Hij verzeilt in een bohémienmilieu, maar hij hoort toch meer bij een arbeidersgroep die bij de Gedächtniskirche bijeenkomt. In 1966-1967 wordt hij lid van de Socialistische Duitse Studentenbond en hij gaat in een maoïstische commune wonen. Hij interesseert zich voor Wilhelm Reich, en heeft door zijn lange haar veel succes bij schoolmeisjes. Ook wat geweld betreft heeft hij nooit remmingen gehad, hij slaat altijd terug. Op de commune wordt veel tijd gestoken in het aanleggen van uitgebreide knipselarchieven en discussies over ieders houding. Ze verdienen hun geld met roofdrukken en het uitgeven van knipselboeken. Hijzelf specialiseert zich in het doorsteken van autobanden in de hoogbouwwijk waar hij gewoond heeft, en waar ook veel politieagenten wonen; ze vinden daar het parkeren van hun auto belangrijker dan kinderspeelplaatsen, en hij haat zo'n levensvijandige Sachbezogenheit. Hij steekt werkelijk honderden banden door; 't was wel irrationeel, maar voor zijn latere ontwikkeling niet slecht, hij was ook al zo stuk gemaakt dat hij zich alleen in waanzinnige agressie kon uiten. Hij krijgt er negen maanden voorwaardelijk voor. Hij is ook voor de brandstichtingen in winkels door Baader, Ensslin en anderen, 't is een rivaliteit wie de opzienbarendste dingen doet. Maar dat betekent wel dat iedereen in de commune onder steeds sterkere prestatiedruk komt te staan; hij verlaat dus de commune om weer te gaan werken. Hij gaat met Rudi Dutschke om, maar dat is toch eigenlijk een type van boven.
Dan wordt Ohnesorg doodgeschoten tijdens de demonstratie tegen het bezoek van de Shah, en er wordt een aanslag op Rudi Dutschke gepleegd. Bij de gewelddadige demonstraties van Pasen 1968 doorleeft hij zijn hele leven, alle slaag die hij gekregen heeft, alle onrecht dat hij heeft ondervonden; de kogel tegen Dutschke was ook tegen jou! geen pardon meer. Als het gebouw van Springer brandt, realiseert hij zich: hier kun je iets bereiken; hij wordt werkelijk ‘high’ te midden van de algemene hetze van de politie. Dezelfde mensen die zes miljoen joden vergast hebben, die slaan je in elkaar vanwe-
ge je lange haar. Hij is in de ddr opgegroeid en weet dus wat fascisme is. Deze meidemonstratie wordt de nacht van de brandende auto's.
Hij wordt lid van een nieuwe commune, waar ze hun geld verdienen met roofdrukken van Bakoenins Verzamelde Werken en met winkeldiefstal. Een vader wordt uitgenodigd omdat ze nooit contant geld hebben, maar ze hebben net een reusachtig koud buffet bij elkaar gejat, kaviaar, zalm, salades en champagne. Vader zegt dat hij niet elke dag zo kan tafelen en schokt niets. Ze slapen in één ruimte en alle seksuele remmingen worden opgeheven.
De imperialisme-theorie zegt dat er in de metropolen een avant-garde moet komen die zich solidair verklaart met de bevrijdingsbewegingen van de Derde Wereld. Ook als de massa's verburgerlijkt zijn, kan de avant-garde toch nog van hieruit het imperialisme verslaan; de stadsguerrilla kiemt in de kop van het monster. De ervaringen van de Parijse mei 1968, een ware tweede Commune van Parijs, helpen dan mee, en Bommi's overtuiging wordt gesterkt door lectuur van Che Guevara's: ‘Laat ons 2, 3, vele Vietnams creëren’; maar de Internationale spelen ze niet af, wel Jimi Hendrix.
De eerste bom wordt geplaatst bij het bezoek van Nixon, en ontploft niet. De politie vindt bommen in de communes, verricht arrestaties en met Pasen 1969 wordt voor vrijlating van de arrestanten gedemonstreerd. In november wordt het een nog hogere vorm van strijdbaarheid dan met Pasen; de kranten spreken van 130 gewonde politiemensen.
Met het terrorisme gaat het steeds beter, maar in de Wieland-commune gaat het mis. De terroristen zijn de discussies over het uitbouwen van commune-ervaringen beu: als je maar de juiste politieke praxis hebt, lost het probleem zich vanzelf op.
In diezelfde tijd verbreidt het drugsprobleem zich, ze stichten een Centrale Raad van Rondzwervende Hashishrebellen (naar Mao's ‘Over de mentaliteit van rondzwervende Rebellengroepen’, waar Mao echter tegen was) onder het devies: ‘Terror ohne Mass macht masslos Spass’. Een goede tijd, van de zomer 1969 tot begin 1970, maar ze trachten tevergeefs zich van commerciële ‘drugsdealers’ te bevrijden. Naar het voorbeeld van de Black Panthers wordt de verslaafden aangeraden de spuit voor het geweer te verwisselen. Ze geven het grootste Duitse Underground-weekblad uit, met een oplage van 12000 exemplaren.
Er komen mensen terug die door de Palestijnen opgeleid zijn; nu is Vietnam niet meer de ideologische bovenbouw, maar Palestina, en hoe actueel het Palestijnse probleem in Duitsland is, blijkt uit de aanslag op de Israëlische deelnemers tijdens de Olympische Spelen in München. De Palestina-mensen hebben kort haar en worden dus gewantrouwd. De 31ste verjaardag van de fascistische Kristallnacht herdenken ze met leuzen als ‘Sjalom en Napalm’ en een brandbom bij het gebouw van de Joodse Vereniging. K. Pawla krijgt tien maanden hechtenis omdat hij voor de rechter gepoept heeft en zijn gat met de akten heeft afgeveegd. Ze hebben een bom voor de deur van de rechter, die SS-Obersturmbannführer geweest is, laten ontploffen. Nu is de echte stadsguerrilla, naar het voorbeeld van de Tupamaro's in Uruguay, begonnen. Maar ze blijven bohémiens of ‘Bluesbraker’, dus ze vergeten wel eens iets bij de instelling van hun bommen, en ontkomen dan ternauwernood zelf. Bommi wordt nu zo illegaal dat hij zijn plan eens op het toneel te neuken moet opgeven. Een ongunstig bericht in Quick wordt met een overval op de verslaggever afgestraft, Bommi wordt met anderen gearresteerd in februari 1970, en zit anderhalf jaar. Bij hun gevangenneming roepen ze uit: Hartelijke groeten van Charles Manson [de rituele moordenaar van Sharon Tate], ze spelen de plaat Sympathy for the Devil en schreeuwen ‘Heil Satan’, naar de film Rosemary's Baby. Immers, ook oude anarchisten als Proudhon en Bakoenin waren vaak tevens satanisten. Van februari 1970 tot aan de zomer van 1971 zit hij in de lik; overal worden bomaanslagen gepleegd onder het motto: ‘Free Bommi!’ Hij schrijft brieven aan zijn vriendin Hella:
...
We zien dat steeds meer arbeiders of in mijn geval geflipte arbeiders voor hun eigen belangen opkomen. Het leven, zoals dat zich afrolt, schijnt ons zinloos, eenzaam, leeg en onmenselijk toe.
We proberen op de een of andere manier uit te breken, om gevoelens van geluk, van tederheid en innigheid te beleven, die ons de burgerlijke maatschappij onthoudt. Het vooruitzicht een heel leven onder de heersende verhoudingen te moeten leven, schijnt ons dermate verschrikkelijk toe, dat we ons afwenden, naar gif grijpen en voor ons uit staren zonder ons om wat dan ook te bekommeren. Maar we moesten snel leren dat het huidige systeem ons ook daarbij niet met rust laat. me-agenten worden ons op onze nek gejaagd.’
In feite worden ze allemaal vrouwenonder-
drukkers vanwege het actiewezen. Hella raakt verslaafd en zwanger van hem, ze krijgt een miskraam. Ze doet extra hard mee, bij voorbeeld met het in brand steken van het gerechtshof. Ze belandt met geelzucht in het ziekenhuis, wordt door de politie met drugs bewerkt en legt een volledige bekentenis af; Bommi alleen wordt niet verraden. Verraders raken door de hardheid van de groep in een uitzichtloze situatie.
Na de gevangenis richt hij een groep op die het anders wil doen dan de raf, minder professioneel, met primitieve middelen, zodat iedereen het kan nadoen. Hun vorige basis, die van de Hashrebellen, is nu ‘drugs en Harakrisna’ geworden. Ze hebben zich dezelfde taak gegeven als Lotta Continua in Italië en Gauche prolétarienne in Frankrijk, door in de fabrieken tot opstand aan te sporen. Maar ze specialiseren zich op bankovervallen, wat in Bommi's beschrijving goede slapstick oplevert en filmische achtervolgingen, waarbij een vriend sterft. De groep splitst zich vanwege de enorme hoeveelheid geld die ze buit maken. Ze schaffen zich nutteloze zaken aan, versterkers, radio's, drie tegelijk. Ze verdelen het geld ook aan de basis.
Door de illegaliteit verliezen ze elk contact met de buitenwereld, ze staan onder totale prestatiedwang, ze lopen op pillen. Kiezen voor terrorisme is psychisch voorgeprogrammeerd, het blijkt angst voor de liefde geweest te zijn. Daarvan heeft hij iets in zijn verhouding met Hella gemerkt. Uit angst voor de vrijheid verburgerlijken zijn vrienden, hij heeft die angst voor de vrijheid overwonnen, maar is nu op de angst voor de liefde gestuit. Revolutionaire praxis en liefde gaan niet samen, hij kiest voor de liefde. Maar hij heeft nergens spijt van.
Zo trekt in deze ‘Bildungsroman’ een melodrama aan ons voorbij. Maar wat is liefde zonder mededogen met de slachtoffers van zijn eigen terrorisme? Eigenlijk is die liefde al even ijdel als die revolutie, 't is leeg, een beetje psychopathisch, de sensatie van de bioscoop, leven als literatuur.
11 Weg met Drion
Drion heeft zich in 1985 in een lezing in de serie Brandende Kwesties van de Balie in Amsterdam, verbaasd over een kwestie die hem al vijfenveertig jaar bezig had gehouden, en die hij als volgt formuleert:Ga naar eind17.
het meest karakteristieke van de westerse burgerlijke kultuur zoals deze zich sedert de Franse Revolutie heeft ontwikkeld, is dat zij voortdurend een opstandigheid tegen zichzelf genereert en voortdurend deze opstandigheid weet te absorberen en daardoor onschadelijk te maken.
Vijfentwintig jaar eerder begon Drions scriptie, vertelt hij, aldus:
Er laat zich in de geestesgeschiedenis der mensheid een genealogie der opstandigheid tekenen, waarvan men de oorsprong zou kunnen leggen in de figuur van Prometheus.
Een groots begin, zegt Drion erbij. 't Idee stamt dan ook uit Carry van Bruggens Prometheus, een boek dat indertijd op opstandige jongelui-ook ik hoorde ertoe-diepe indruk kon maken.Ga naar eind18.
Het verzet tegen de burgerlijke cultuur werd geabsorbeerd en onschadelijk gemaakt, zegt Drion. Onder de geabsorbeerde produkten rekent hij ook de gedachten van Marx. De gedachten, of de praxis? Ten koste van hoeveel honderden miljoenen doden moest de overwinning ten slotte bevochten worden op de aanvallen van het communisme, anarchisme, fascisme, nationaal-socialisme op de westerse burgerlijke cultuur!
Maar nog niet genoeg. Drion heeft in zijn verzamelbundel, koket genaamd Denken zonder diploma (waar ik de Brandende Kwestie van Drion uit 1985 uit put) ook nog ongewijzigd een artikeltje opgenomen uit het Hollands Maandblad van 1968. Het heet ‘Het morele alibi van radicaal links’. Ik haal er de volgende punten uit naar voren: het burgerdom is in beweging gekomen, de meeste gewonden vielen aan de kant van de linkse betogers, er ontbrak nog een Hitler, of de gelegenheid was niet voldoende rijp, de betoging van de burgerij was niet spontaan. Als het tot een werkelijk gevecht gekomen was, zou de meerderheid van de linkse onruststokers vermoord zijn, het scheelt niet veel of we krijgen een herhaling van 1933, al zijn er essentiële verschillen. Anarchistische radicalen zijn zachtmoediger dan het in beweging gekomen burgerdom, want de eersten zijn vitaal verontwaardigd, de burgers daarentegen zijn bang, een witte of zwarte terreur maakt daarom meer slachtoffers dan een rode, want een bang beest is gevaarlijker dan een dier dat zich zeker voelt. Maar nu een stukje letterlijke tekst:
Dutschke schijnt bij zijn bezoek aan Nederland gezegd te hebben dat hij geen mensen wil vernietigen, maar instellingen. Dat klinkt zachtmoedig voor een zo fanatieke en agressieve strijder. Maar ik ben
geneigd het grotendeels te geloven. Als het op doden aankomt, pleegt dit anarchistisch getinte radicalisme (al besef ik dat ik met de kwalificatie ‘anarchistisch’ dwars door sommige dogma's van deze radicalen heenloop) onschuldig te zijn vergeleken bij de killing power van het eenmaal in beweging gebrachte burgerdom. Dit niet omdat die linkse radicalen allemaal goede mensen, en hun burgerlijke tegenstanders allemaal slechte mensen zouden zijn; maar omdat de eersten ageren vanuit de vitaliteit van hun verontwaardiging, de laatsten uit angst. En er is niets wreder en onbarmhartiger dan de conservatieve burgermassa, wanneer die eenmaal in paniek is gebracht. Als we even afzien van de welbewust door een dictator georganiseerde terreur, maakt een witte of zwarte terreur over het algemeen meer slachtoffers dan een rode.
Niets wreder en onbarmhartiger dan een angstige massa van burgers. Iedereen weet het: een bang beest dat zich in een hoek voelt gedreven kan gevaarlijker zijn dan een veel sterker dier dat zich zeker voelt...
We hebben in de herfst van 1989 het Berlijns burgerdom nogmaals in beweging zien komen-vreedzaam.
De autonomen hebben de instellingen in Europa gelukkig niet vernietigd, in Zuid-Amerika is het hen beter gelukt. Ik denk dat Drion denkt dat linkse radicalen zachtzinniger zijn dan rechtse, omdat linkse radicalen met de keus van hun slachtoffers de media zo handig bespelen, dat menig links iemand een klammheimlich gevoel bekroop bij de executie van Schleier, of onlangs van de Treuhändler.Ga naar eind19.
Natuurlijk zijn er wel anarchisten, die vol zachtzinnige idealen in communes willen leven, hoewel die ook wel eens in fanatieke sektes ontaarden. Maar bij de combinatie ‘links radicale anarchisten’ denk ik toch allerminst aan zachtzinnigheid, maar eerder aan griezels als Netsjajev, van het type dat in Dostojevski's Demonen beschreven wordt.Ga naar eind20.
Er zit in de vernietigingsdrang van anarchisten iets van de ideologie van het offer, het reinigend bloedbad. Het is het idee dat je, als je het rad van fortuin een zetje naar beneden geeft, het daarmee vanzelf doordraait naar boven. De apocalyptische catastrofe wordt dan een voldoende voorwaarde voor het Heil. Drion besluit zijn artikel zo:
Verantwoordelijkheid voor de mogelijkheid van zo een catastrofe voelen zij niet, omdat zij weten dat zij tot de eerste slachtoffers zullen behoren van de krachten die zij hebben helpen ontketenen. Dat is de voldoening van hun zelf gekozen tragiek. Dat is hun morele alibi.
In de alinea ervoor wordt ook al gezegd dat de linkse radicalen aangetrokken worden door de catastrofe [van iedereen?] en willens en wetens op hun eigen ondergang afstevenen. En is dat dan precies de reden dat ze niet verantwoordelijk zijn voor de rampen die zij veroorzaken?
Drion gaat in zijn lezing uit 1985 nog verder. Hij komt aan het slot met een voorbeeld dat ‘misschien beter dan mijn hele betoog een idee kan geven van wat ik eigenlijk had willen zeggen’. Dat voorbeeld is het volgende: Vrij Nederland en de vpro zijn veel karakteristiekere uitingen van de burgerlijke cultuur dan bladen of omroepen als De Telegraaf of de tros.
Het antiburgerlijke is dus het ware burgerlijke, 't klinkt briljant. Maar nu komt het, ik citeer weer letterlijk:
Terwijl een Telegraaf, zonder daarvoor essentieel te hoeven veranderen, zeer wel denkbaar is in andere kulturen dan onze westerse burgerlijke kultuur, ook bij voorbeeld in een land als de Sovjetunie, lijkt me dat voor kultuur produkten als Vrij Nederland en de vpro onmogelijk.
De Telegraaf is een efficiënt gemaakte commerciële krant, en ook bij de grootste glasnost of perestrojka is er nog geen dergelijke krant denkbaar in de Sovjetunie.
Drion bedoelt met lezers van vn en kijkers naar de vpro, waar zijn gevleid gehoor in de Balie uit bestond, natuurlijk intellectuelen. Maar intellectuelen hebben nu juist een slechte naam als het gaat om de verdediging van burgerlijke waarden, 't zijn maar al te vaak fellow travellers van links of rechts, die bezweken voor de tentation totalitaire. Maar er zijn toch ook Sovjet-intellectuelen, die nu, zo niet al in 1985, vast wel op vn lijkende weekbladen uitgeven of een satirisch t.v.-programma maken. Want dat is het eerste wat ze kunnen, laken is niet moeilijk, prijzen is moeilijk, escaleren is niet moeilijk, vrede stichten is moeilijk. Antiburgerlijke intellectuelen heb je dus overal, net als bedaarde burgers.
Eigenlijk heeft het wel iets ontroerends, iets knus, het lid van ons hoogste rechtscollege, dat zich antiburgerlijk opstelt, door in een ware wisseltruc de antiburger als de ware burger voor te stellen.
Maar er is een prijs, en die prijs heet bagatellisering van de situatie in de Sovjetunie, ook die van 1985, als je denkt dat een krant als De Telegraaf daar mogelijk is.
Nu heeft Drion in dezelfde verzamelbundel een rede opgenomen over het onderwerp: Intellectuelen en Democratie, uit 1967. Het was een redevoering ter gelegenheid van het begin van de studentenstaking in Leiden naar aanleiding van de rede van Cleveringa in 1940. Het lag dus voor de hand dat Drion voornamelijk inging op de romantische irrationele flirt van intellectuelen met het nationaal-fascisme, maar ook surrealisten en marxisten worden genoemd als in wezen antiburgerlijk. Wat Marx betreft blz. 12-13:
Maar ook de leer van Marx leidde niet noodzakelijk tot de versterking van het vertrouwen in juist die waarden van de democratie, die het ernstigst door het opkomend fascisme en nazisme werden bedreigd.
Dit lijkt een litotes: ‘leidde niet tot versterking’ in plaats van: ‘viel aan’, maar is het toch niet, want Drion meent het zo: de bedreiging van het marxisme is veel minder erg, het opkomend fascisme en nazisme waren de ernstigste bedreiging. Vandaar ook dat Drion een kans laat liggen. Hij was van plan geweest om, blz. 17:
Na een vluchtige schets van de houding van de intellectuele elite vóór de ineenstorting van de democratie in Duitsland, een vergelijking te maken met de houding van de intellectuelen van nu.
Maar, na enig voorbehoud en het signaleren van een benauwende parallel tussen het geestelijk klimaat in de periode van vóór 1930, en een antimaterialistische gedachte van Andreas Burnier, ziet hij er toch maar van af, omdat ‘ik daartoe volstrekt niet gekwalificeerd ben’. Begrijpelijk, want dan had de raadsheer stelling moeten nemen in het politieke debat van die dagen. Dat ging toen en nu niet over voor of tegen democratie, want iedereen was voor; dat ging over de mate van democratie, opgevat als meer gelijkheid, meer bevrijding van afhankelijkheidsrelaties. Uit die principiële stellingname voor steeds meer gelijkheid vloeiden de bezwaren voort tegen het Amerikaanse imperialisme dat de ongelijkheid in macht en geld in stand hield. Zo gezien was zelfs de Duitse Democratische Republiek in opzet democratisch en was elke strijd tegen het Amerikaanse imperialisme een bevrijdingsstrijd. Met irrationalisme had het niets te maken, met Orwelliaans taalbederf ook niet. Op het gebied van de consequenties lagen toen en nu de scheidslijnen. Het debat ging er dus over hoe ver je kon gaan. Hugo Brandt Corstius vond bij voorbeeld toentertijd dat er in Nederland ‘geen echte democratie’ was, zolang de rijken de macht in handen hadden, en hij was bereid de wet te breken voor meer gelijkheid.
12 De Twee Supermachten Ideologie
Weldenkend links hanteerde in de laatste vijfentwintig jaar algemeen de Twee Supermachten Ideologie, die inhield dat de Sovjetunie en de Verenigde Staten op meer dan alleen militair terrein met elkaar vergelijkbaar waren. Hij kwam op bij mensen die na de rede van Chroestsjov ingezien hadden dat de dingen in de landen van het reële socialisme radicaal verkeerd gaan. Maar deze mensen bleven voorstander van radicale veranderingen in het eigen kapitalistische Westen. Het is dus de ideologie van de burgerij die in de prijzend bedoelde terminologie van Drion ‘de producten van het marxistisch denken heeft weten te absorberen’, van de mensen die ik niet zo prijzend ‘weldenkend links’ noem. Daartegenover staan de principiële tegenstanders van het marxisme. Zij willen democratieën laten zoals ze zijn, wat betekent dat de strijd tegen onrecht en ongelijkheid moet geschieden binnen de bestaande kaders en bestaat uit verschuivingen van meer en minder na een afwegen van voor en tegen. Alleen deze mensen kunnen vanuit zo'n comfortabele positie principiële bezwaren hebben tegen de misstanden in communistische landen, tegen welke fundamentalistische, nationalistische, islamitische of katholieke dictatuur dan ook.
Maar al wie vindt dat er ook in het Westen iets radicaal mis is, zal vanzelf de misstanden in het Oosten balanceren met misstanden in het Westen uit angst dat, door het Oosten zwart te maken, het Westen relatief wit zal lijken.
Zo iemand was Piet Grijs, die niet van grijs houdt. We vinden in zijn Grijsboek uit 1970,Ga naar eind21. dat eerder verschenen stukjes uit vn bundelde, een uiteraard uiterst negatief verslag van een bezoek aan Moskou. Grijs denkt op blz. 89:
Als in plaats van Kosygin de Tsaar nog in het Kremlin zat, of een Russische Schmelzer, dan zou in het voorgaande maar heel weinig veranderd hoeven worden.
Schmelzer is dus even erg als de Tsaar en Kosygin, of omgekeerd, is Kosygin even weinig erg als de Tsaar en Schmelzer? Nee, het is hier, onder Schmelzer, precies even erg als in Moskou, want, op blz. 77:
Dat de Russische economie door algemene incompetentie gekarakteriseerd wordt zal me een zorg zijn-in Nederland is dat net zo.
In de eerste afdeling van het boek, grappig genoemd ‘communiqués van de Nederlandse regering in ballingschap’, is het meteen raak, blz. 16-17:
Waarom lukt een democratisch Verenigd Europa niet? Omdat er nog bij niemand thuis werkelijke democratie is. Waarom lukt het ontwikkelen der verhongerende landen niet? Omdat ons eigen economisch systeem nog een smeerboel is.
Dat komt omdat, volgens blz. 10-1, de macht en het geld liggen bij de rechter tien procent van het Nederlandse volk, die haar zin krijgt via buitenparlementaire weg. Daartegenover staat de linker tien procent,
het beste in ons volk, en de enige reden waarom we de dijken niet doorsteken.
Deze tien procent was eerst tegen de Duitse bezetting en is nu tegen het huwelijk van Beatrix met Claus. Als rechts door macht en geld buitenparlementair regeert, dan moet de linker tien procent zorgen dat we in een plezierig land komen te wonen door als het zo uitkomt een wet te breken:
Onze instellingen zijn nog steeds niet zo ideaal dat we via uitsluitend wettelijke weg in een plezierig land kunnen komen. Dan moet er maar een wet gebroken.
Als de economische slavernij is opgeheven...
Ik herinner me van een van de keren dat ik een verfomfaaid blad van de nrc in een eersteklascoupé oppikte, als ik mij per trein naar Maastricht of Groningen spoedde, een artikel over de onderdrukking van de Turkse meerderheid door de Chinese minderheid in de Chinese volksrepubliek Sinkiang; en wij, hoe behandelden wij onze Turken? en veel van dat soort, met als bekroning een hoofdartikel van André Spoor op 11 november 1989 naar aanleiding van de Vereniging van West- en Oost-Duitsland, waarin hij waarschuwde dat ons bescheidenheid past, want wij hebben armoede en drugs en misdaad. Renate Rubinstein heeft daar toen nog op kunnen reageren door op te merken: ‘We zullen altijd, hoe je het ook wendt of keert, welk stelsel we ook omhelzen en hoe rijk we ook worden, armoede, drugs en misdaad houden.’Ga naar eind22.
Er ziet iets flinks in die afgewogenheid. Ook aan het begin van de Golfoorlog kwam hij voor. Saddam Hoessein een oorlogsmisdadiger? ‘Maar laten we vooral niet vergeten ook George Bush voor de rechter te slepen,’ meende een vormingswerker in de hp van 22 februari. Bravo, bravoure; je krijgt altijd wel een keer gelijk, als een klok die stilstaat. Het duurde even, maar nu is links weer op koers. ‘Ik weet zeker dat de Amerikanen geweten hebben dat de Koerden afgeslacht zouden worden door het leger van Saddam Hoessein na de terugtrekking van de geallieerden. Hoe misdadig kun je worden?’ Dat was de vrouwelijke Grijs, Annemarie Grewel in De Groene van 10 april 1991.
- voetnoot*
- Deze tekst is een nog niet in alle details definitieve en op twee punten iets verkorte versie van het begin van een nieuw groot werk van Guépin, te verschijnen bij Bert Bakker, dat de vergelijking zal doorstaan met zijn De Beschaving van 1982.
- eind1.
- Ik zeg ‘min of meer’, denkend aan Plato. In diens Krito weigert Sokrates van de hem geboden gelegenheid tot ontsnapping gebruik te maken. Hij is ter dood veroordeeld volgens de wetten van een democratische staat en daar moet je je altijd aan houden, ook als je het uiteraard niet eens bent met je eigen doodvonnis, Plato, Krito 50b: ‘Geloof je dan’, zeggen de Wetten, ‘dat een staat kan blijven bestaan en niet omvergeworpen wordt, als eenmaal gevelde vonnissen geen gezag meer hebben, en privé-personen ze waardeloos kunnen maken en vernietigen?’ Het argument luidt: stel dat iedereen dat zou doen. Ik denk dat een democratische staat heel wat burgerlijke ongehoorzaamheid kan verdragen, maar ik vond het tot dusver nooit een prettig gezicht, het is me te eigenwijs en te fanatiek, net als Sokrates' standpunt, 't is me te extreem, 't geval ook, net als het omgekeerde: het gelijk van Antigone. Voor het geval van de gehoorzaamheid van Sokrates geldt het a fortiori-argument: als Sokrates zelfs niet aan zijn doodvonnis wilde ontsnappen, dan mag jij helemaal nooit de wet breken. Bij ongehoorzaamheid, als van Antigone, die haar broer wou begraven tegen de zin van de tiran in, geldt het omgekeerde: alleen burgerlijke ongehoorzaamheid tegen een tiran is gerechtvaardigd, en alleen als zijn bevel in conflict raakt met de heilige familieplichten. Of niet? Wat zijn de lessen die je uit zulke extreme voorbeelden moet trekken? Tegenwoordig heeft bijna iedereen sympathie voor het standpunt van Antigone; in het verleden stemden Hobbes, Grotius, Pufendorf en Wolf voor Kreon, zo leert mij F. Gomperts, Sophistik und Rhetorik, 1912 (repr. 1985) blz. 256.
- eind2.
- W. Sombart, Der Bourgeois, eine Geistesgeschichte des modernen Wirtschaftsmenschen, 1913, hfst. 8. De lijsten van deugden zien er bij mij wat anders uit, maar dat zou niets, ik heb ze zo geformuleerd vanwege de antithese met de bohème. Benjamin Franklin zegt zelf dat zijn deugdencatalogus overlappingen kent. Zijn lijst is: matigheid (in eten en drinken), zwijgzaamheid (geen onbeduidende kletspraat), ordelievendheid (alles op zijn plaats), vastbeslotenheid (afmaken wat je aan het doen bent), bescheidenheid (geen geld verspillen), vlijt (altijd met iets nuttigs bezig zijn), oprechtheid (geen schadelijk bedrog), gerechtigheid (geen onrecht doen en geen weldaden nalaten, die je plicht zijn), maat houden (geen extremen), zindelijkheid (van lichaam, kleren en huis), gemoedsrust (geen opwinding over kleinigheden of onvermijdelijkheden), kuisheid (seks alleen omwille van de gezondheid en kroost), nederigheid (in navolging van Jezus en Sokrates).
- eind3.
- Veel van dergelijke waarderingen van de burger en de antiburger zijn te vinden in het inleidende overzicht van sociologische typologieën van de burgerij in: A. Felling, J. Peters en O. Schreuder, Burgerlijk en Onburgerlijk Nederland. Een nationaal onderzoek naar een oriëntatie op de drempel van de jaren tachtig, 1983. De onderzoekers hielden een enquête naar instemming met de volgende categorieën: Burgerlijke Waarden, als gezin, arbeid, zekerheid, rationalisatie; Maatschappijkritische Waarden, als: economische en politieke gelijkheid, gemeenschap, vrede, milieu, derde wereld; Hedonistische Waarden, als: vrijheid, onafhankelijkheid, plezier, fantasie; Nieuwe Innerlijkheid, als inkeer, natuur, het bovenzinnelijke, goed voor elkaar zijn. Als de waarden op die manier zijn ingedeeld, dan blijken de leden van ncrv en eo het meest burgerlijk. Wat een wetenschap, wier exacte statistieken zo van intuïtieve indelingen afhankelijk blijven.
- eind4.
- P. Gay, The Bourgeois Experience, 1984, I, blz. 18 e.v.
- eind5.
- V. Brombert, The Intellectual Hero, Studies in the French Novel, 1880-1955, 1960.
- eind6.
- Zeev Sternhell, Ni droite ni gauche, l'idéologie fasciste en France, 1983, zie hfst. 7 en Conclusion.
- eind7.
- Mijn: Christiaan Johannes van Geel Jr, een levensbericht in het Jaarboek Mij. Ned. Lett. 1975-1976, blz. 95.
- eind8.
- K. Marx, Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte, (1852) 18692, ook in Ned. vert. 19763, blz. 82.
- eind9.
- T. Lemaire, Over de waarde van kulturen, een inleiding in de kultuurfilosofie tussen europacentrisme en relativisme, Basisboeken, Ambo, 1976.
- eind10.
- H.A. Brongers, De literatuur der Babylonieërs en Assyrieërs, Servire enc. z.j. (ca 1950), blz. 146.
- eind11.
- Bij voorbeeld Politikos 293 d, zie K.P. Popper, The Open Society and its Enemies, I, Plato, 1945 e.v., hfst. 9: Utopicanism.
- eind12.
- Door het artikel van de Hegeliaan M. Riedel, Bürger in: O. Brunner e.a. ed., Geschichtliche Grundbegriffe I, 1972, blz. 672, die begint over een oorspronkelijke Griekse burger, die landbezitter en krijger was en een tegenstander van handenarbeid, en alleen terloops spreekt over uitbreiding van het burgerschap in de vijfde en vierde eeuw. Afgezien van bezwaren tegen het idee dat het burgerrecht oorspronkelijk beperkt was tot een bovenlaag van landbezitters, het Griekse burgerschap is toch wel voorbeeldig ontplooid in de extreme democratie van de vijfde en vierde eeuw.
- eind13.
- A. Ferguson, An Essay on the History of Civil Society, 1767, ed. en inleiding D. Forbes, 1966.
- eind14.
- Theodore Roszak, The Making of the Counter-Culture, 1969 e.v., Ned. vert. 1971; voor het vervolg in punk en dada en het post-surrealisme G. Marcus, Lipstick Traces, 1989, blz. 197-200 bij voorbeeld.
- eind15.
- Aldus geciteerd door Adriaan Jaeggi, in PC 9 februari 1991.
- eind16.
- M. ‘Bommi’ Baumann, Wie alles anfing; een eerste druk uit 1975 werd in beslag genomen, daarna 1976 en 1984.
- eind17.
- H. Drion, Denken zonder diploma, 1986, De rode draad in de burgerlijke kultuur, blz. 225 e.v. J.J.A. Mooij, De wereld der waarden, 1987, hfst. 6, De veerkracht van het burgerlijk cultuurideaal, blz. 89 e.v. somt de aanvallen van de grote totalitaire bewegingen op en verbaast zich dan dat er nog zoveel overeind is gebleven. Dat is andere taal.
- eind18.
- C. van Bruggen, Prometheus (1919). 19462. Ter Braaks Carnaval der Burgers laat, zegt men, tot in de titel de invloed van Carry van Bruggen zien. Ik vond zijn dialectiek van dichter en burger vermoeiend, ik heb er niets van onthouden. Een boek dat laat zien dat opstandigheid, opgevat als generatieconflict, van alle tijden is, is A. Mühr, Die Frecken Söhne, Sturm und Drang seit 2000 Jahren, 1969. Aristophanes' Wolken bevat de eerste reactionaire reactie op het eerste bewust uitgestreden generatieconflict, in de tijd van de sofisten. De sofisten beoogden een ‘ommunting’ van alle waarden, die term is zo door Nietzsche overgenomen in zijn strijd tegen de christelijke moraal (niet de burgerlijke).
- eind19.
- A.P. Schmid, J. de Graaf, (COMT Leiden) Violence as Communication, 1982.
- eind20.
- A. Haynal e.a., Le fanatisme, histoire et psychanalyse, 1980, hfst. 5, Les fanatiques de la hache et de la bombe, l'affaire Netchaïev, Ravachol et le culte de la dynamite, blz. 238 e.v.
- eind21.
- [H. Brandt Corstius] Piet Grijs, Grijsboek, of de nagelaten bekentenissen van Raoul Chapkis, 1970, vergelijk een kritiek op het Grijsboek: Lieuwe Brouwers, ‘De ongevaarlijke humor van Piet Grijs’, HM 1970, 277, blz. 39 e.v.
- eind22.
- R. Rubinstein, Overgangscursus, 1990, blz. 51 (van 23 dec. 1989).