haar diensten gebruik te maken-en daarom misschien ook wel een net meisje van haar wilden maken-maar ach ze had het goed zo, vrij en blij immers.
Het kon niet voorkomen dat ze bij tijd en wijle eenzaam was, haar hart sprak boekdelen als ze voor het raam zat en buiten staarde haar heel die mistroostigheid aan, die ook haar bestaan vormde. Dan kon ze kerels wel haten, eerlijk, ze wist niet hoe ze het nog ooit met hen moest doen. Dan weer gebeurde er iets, iets moois. Iets van mens tot mens, soms maar kleine dingetjes, dat je merkte dat je vrienden had of dat er mensen waren die iets meer om je gaven dan alleen om dat gedoe en dat gerotzooi alleen. Ze heeft ze wat zien knijpen hoor, mannen op hun hoogtepunt, emoties ten volle tentoongespreid, mijn god wat is de mens dan nauw!
Ze moest ervan leven en ze had zich dienaangaande een redelijke onverschilligheid eigen gemaakt; ‘kom nou maar jongen, het is goed. Je kunt het best, je bent de bestedankjewel en nou wegwezen.’
Op andere momenten plezierde ze zich weer met haar klanten, dat ze soms dacht dat ze een charitatieve instelling was, omdat ze het dan wel met iedereen gratis wilde doenzo aan het einde van de maand, als men zei dat men geen centen meer had en toch zo omhoog zat.
Men noemde haar Margarite, maar haar echte naam kende niemand, het was de vraag of ze die zelf wel wist. Ze zei eens dat ze te vondeling was gelegd, gedoopt en in een klooster grootgebracht. Ze had de Heer gevonden en diende Hem nu met haar lichaam. Dat klinkt misschien wat vreemd, maar zoals een dominee dient door de Geest, diende zij door de vleeswording. Er zijn wel gekkere dingen gebeurd. En het is natuurlijk maar waar iemand in gelooft...
Op een dag kwam er een man bij haar die zei dat hij de duivel weleens even zou uitdrijven, dat hij de macht bezat om het goede in haar te doen laten wedervaren door zijn machtige geest over haar uit te storten. Het was enkel een kwestie van geloof zei hij, maar zij moest er niets van hebben.
Of zijn trawanten haar hebben mee gelokt, ik durf het niet te zeggen. Toen de wegwerkers haar vonden langs de weg, met het mes in haar borst dat verder niets te raden overliet, de één dacht nog even dat ze sliep, toen hij haar uit een bepaalde hoek zag, maar de ander zag al direct dat het mis was, ja toen, woorden schieten te kort eigenlijk, wie rouwde er nog om haar?
De duivel was ongetwijfeld uit haar lichaam gebannen, maar die droeg de moordenaar nu wel zelf met zich mee!