nie even aanstootgevend als een slecht gedicht.
En dan Emily, mijn oudste dochter, haar duizeligheid, de vage pijnen. Haar hoofd slaat op hol als een alarmsysteem. Een jaar lang. De ene specialist na de andere, van het kastje naar de muur. Je wilt niet elke dag vragen hoe ze heeft geslapen, hoe ze zich voelt. Alle andere gebeurtenissen van belang verdwijnen geleidelijk maar onherroepelijk naar de achtergrond. En dat zijn maar een paar hoogtepunten uit het afgelopen jaar.
Het nieuwe jaar begon bedriegelijk kalm. Soms, als de telefoon rinkelde, was iemand gewoon verkeerd verbonden. Joanne kneusde haar duim en we lachten ons rot. Met Emily leek het beter te gaan. Toen kwam mijn vader -.
Omstreeks Pasen, een paar dagen daarvoor, belde ik hem dat we met z'n allen een week naar Florida zouden komen. Sinds de dood van mijn moeder was hij een bittere eenzaamheid ingedreven. Hij had nooit van mensen gehouden, hij ontliep ze. Hij zei lachend dat hij begon te praten tegen het televisiescherm. Toen ik hem het goede nieuws wilde vertellen, kreeg ik geen gehoor. Joanne liet me de buren in Century Village bellen en zij vertelden me -. Vader had zichzelf rokend in bed in brand gezet. Precies wat mijn moeder al zo'n dertig jaar had voorspeld. Hij hield ervan om zo te liggen, met een asbak op zijn borst, ‘om na te denken’. Genoeg details.
Vervolgens kon Edith, de oudste zuster van Joanne, die geen kinderen kan krijgen omdat een dokter iets heeft gedaan of iets niet heeft gedaan, toen ze zeventien was, eindelijk een Indiaans meisje uit Columbia adopteren. We waren allemaal op het vliegveld om Edith en Crocker met ‘de buit’ af te halen. Drie jaar lang hadden ze gewacht en gezocht. Het schattigste donkere engeltje dat je ooit hebt gezien. Edith maakte zich bezorgd omdat het meisje wat veel sliep en ging er mee naar de dokter. Ze vertelden haar dat de schildklier van de baby niet werkte. Het kind zou een wandelende idioot worden. Ze onderzoeken baby's daar zo goed ze kunnen voordat de adoptief ouders hen komen halen, maar goed is een relatief begrip. Ze missen de technologie die wij hebben.
Dit keer was het echter vals alarm, Godzijdank. Wij zagen hoe Edith kapot ging, hysterisch om alle pillen die het kind moest slikken om in leven te blijven. Een maand later ontmoette ik Crocker toevallig, hij kwam uit de lift in mijn kantoor in de stad. Hij vertelde dat de eerste diagnose compleet fout was geweest. Hun baby bleek een onschuldig virus te hebben gehad dat binnen enkele dagen vanzelf verdween. Wie kan het Edith kwalijk nemen dat ze te overstuur was om het goede nieuws door te geven? Joanne verdedigde haar zuster natuurlijk. Het was onze eigen schuld, als we eerder op bezoek waren gegaan hadden wij het nieuws al eerder gehoord. (En wat hadden we dan moeten zeggen?)
Soms moet je er zijn, soms kun je beter wegblijven. Ik had in elk geval geen stoel voor de baby gereserveerd bij de zittingen. Ik was dat niet van plan. Hoe triest ook, ze telde niet mee, niet zoals de anderen. Ze zou eigenlijk een ongeluk in de statistiek zijn geweest. Daarvan zijn er te veel om het je persoonlijk aan te trekken. Phil Potter, ‘Uilskuiken’, mijn kamergenoot in Cornell, heeft wel een stoel, gewoonlijk de stoel in de hoek, Joanne, 's leesstoel. Als het tijd is voor de bijeenkomst leg ik er een shawl op, een Schotse ruit die Phil hier twaalf jaar geleden heeft achtergelaten toen we bij de rivier hadden gevoetbald.
Vorige zomer stierf Phil aan aids - opgelopen, vermoedde hij, bij een bloedtransfusie in Zambia toen hij in het Kaoma ziekenhuis lag. Wanneer ik naar mijn werk ga zie ik Phil vaak. Ik bedoel zijn ogen, zijn gestalte. Zijn -.
Ik heb altijd neiging om hardop ‘Uilskuiken’ te roepen. Mijn vader en moeder zijn ook altijd in de stad, niet als echtpaar maar afzonderlijk. Soms zit ik in de bus en dan zou ik zweren dat een van hen net is ingestapt en een kaartje koopt, of de hond uit laat en net doet alsof ze niet merkt dat -. Della Street uit de Perry Masonshow lijkt sprekend op mijn moeder. Dat geverfde haar, de stem, het is eng.
Op de stoel van moeder leg ik haar bril. Ik moest naderhand in het ziekenhuis haar spullen ophalen. Haar bibliotheekboek, een doktersroman die ze bijna uit had. Haar nachtjapon, haarborstel, sloffen, bril. Ze zaten allemaal in een boodschappentas die ik voor vader moest ophalen bij de afdeling Gevonden Voorwerpen.
Aangezien bijna alles van vader is verbrand, inclusief onze familiefoto's, leg ik gewoon een overhemd dat ik hem ooit heb gegeven op de stoel. Het hemd paste hem niet goed aan de hals dus zes jaar later gaf hij het terug. Hij had nooit genoeg kleren. Moeder drong er altijd op aan dat hij iets moest gaan kopen, maar hij vond het leuk om dingen aan mij te geven - meestal spullen waarin ik niet dood gezien wou worden. Ik geloof echt dat hij niet meer wist dat ik hem dat hemd eigenlijk voor zijn verjaardag had gegeven.
Wij hebben drie stukken die Mary Quense heeft gemaakt voordat ze beroemd werd en