Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)
(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Boven-MerwedeLangs de voorruit glijdt het land
met flats en sloten, masten, wolken.
De spinsels die mijn hoofd bevolken
schuif ik, van uitzicht vol, aan kant.
Dan rijd ik op de brug, door staal
gedragen waar het licht op breekt.
Ver weg een schip dat oversteekt.
Ik droom dat ik alvast betaal.
De schipper wenkt: de overzij.
Ik spring van 't schommelende dek.
De dijk op. Zie, bij 't houten hek,
een geel en blauw bespatte weide.
De wereld hier kent geen gerucht.
Ik strek mij in het zachte gras
alsof ik weer de jongen was
die lag te staren naar de lucht.
Een man verschijnt. Hij spreekt mij aan,
wijst op het land, vrij tot de einder,
vraagt mij waarom ik niet zou blijven,
ver van mijn zwoegend zelf vandaan.
De asfaltbaan snelt voor mij uit
tot lijnen die mij steeds ontwijken.
Ik prent de beelden in, verglijdend
door 't kader van de autoruit.
| |
De bodeDe huizenblokken drijven in de mist,
vertrouwde poortjes zijn vandaag verdwenen.
Ik fiets voorzichtig door 't verleden,
terwijl de buitenwereld wordt gewist
en speel dat ik in helderheid verkeer.
De daken blinken van de straffe hemel,
op trapjes zie je vrouwen ramen zemen,
vanaf zijn bankje waakt een grijze heer.
En nu mijn bril beslaat wordt alles klaar,
de wereld is het scherpst te zien van binnen.
Ook daar verschijnen echter nevelkringen.
Het innerlijk heelal is niet meer waar,
ik ben een fietser in de mist, meer niet,
besteller die geen hand voor ogen ziet.
|
|