Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)
(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
LeidenIn Leiden hou ik het graag simpel en hetzelfde.
's Morgens fiets ik het stuk van huis tot brug
naar Voorschoten, 's avonds fiets ik het terug.
's Zaterdags Kooyker en De Kler, om boeken,
dan naar La Bordelaise om wijn en port,
vervolgens naar Marcella om sigaren,
's avonds om frites naar cafetaria De Sport.
Een maal per maand bij Barend op bezoek
en bij de Osinga's, Merenwijk, Brittenhoek.
Vier maal per jaar naar restaurant Orpheus,
dan is er iemand jarig bij ons thuis.
Ik heb van vrezen en negaties last
en hou daarom aan deze orde vast.
| |
In den vreemdeDen Haag. Ik voel me er zo ver van huis,
dat ik me wel een brief zou willen schrijven.
Hoe gaat het met me, daar? Eerlijk gezegd
niet goed. Het blijft voor me een soort
van België - snel wil je er weer uit
op weg naar waar het echt gebeuren moet.
Tussen de spoordijken volkstuintjes in de regen.
Uit het asiel altijd dat akelig geblaf.
Stoplichten, zeven, springen, twee maal elke dag
op slag op rood als ik kom aangefietst.
En uit mijn kamer zie ik trams banaal
hun lussen draaien naar Den Haag Centraal.
Toch is er, zegt men hier, wel wat te zien:
krokussen op het Voorhout in het vroege voorjaar
en in het Mauritshuis een meisje van Vermeer.
Die moest ik dan maar tot mijn zegeningen
gaan tellen. Want dan schreef ik me niet meer.
| |
[pagina 40]
| |
AldaarNiet in de juiste tijd,
niet op de juiste plaats,
niet met de juiste meid.
Een diensthuis in Den Haag,
verkocht van negen tot zes,
een eeuw of wat te laat,
behoorlijk aan de fles,
af en toe maar met haar.
Geen wonder dat ik het
zo op een dichten zet.
| |
Johannes Vermeer Meisje met een tulbandZe lijkt wel voorheen God! - de ogen van
het meisje met een tulband, ogen zijn het
die altijd overal je zien, waarheen en hoe
je kijkt. Maar toch, van haar mag ik nog wel
zoals ik nu al jaren lang, zij vindt niet dat
mijn leven anders moet, dat zie ik aan
haar blik. Ik wilde wel nog meer: dat ze
naar mij, juist en alleen naar mij, verlangt
en ik. Maar hoe ik ook probeer, dat krijg
ik toch haar oog niet uit. Hooguit, heel soms,
vindt het dat ik nog niet hoef weg te gaan.
Ik zwijg dan nog over het blauw van haar
tulband. Daar kan niets naast bestaan.
| |
TeylersBij Katwijk aangespoeld, lig je in Teylers,
getekend Goltzius, vier eeuwen op je zij
en altijd doodgaand nog, er pijnlijk bij.
Kijk maar. 't Volk is druk met je speklaag in de weer.
Een man heeft je geslacht beklommen en een heer
wijst met een wandelstok een dame op
je roede van twee meter of nog meer.
Je spek en traan tot heil van velen weten,
dat sterft niet slecht. En ook nog eens een vrouw
die, lijkt het, je niet makkelijk zal vergeten.
|
|