sen van het hotel prijkende tapisserieën en sculpturen, stukken van belang, geven de gelegenheid tot culturele conversatie.
‘Wat is dat daar, een totempaal?’
‘Nee, mevrouw, een linguam. Fallische symboliek.’
‘U bedoelt, eh...’
‘Maar wel fijn gestileerd, hè.’
De titel van een schilderij van een waaier met armen en benen, MAYA, brengt het gesprek op van alles en nog wat. Maya: niets, illusie. Lelijk wordt mooi in een spiegel van goud. Het beeld van Siddhartha, tussen palmen in de lounge, beantwoordt nurkse blikken onveranderlijk met een serene grijns.
Wanneer men, uitgekeken, in fauteuils zit weggezakt, doet een hoestbui deze of gene soms nog even opleven. Wie er eens lacht (een vreemd geluid hier) moet oppassen dat hij zijn disgenoten niet besmet met tropenkolder. Opvrolijking kan in dit gezelschap emoties van smart loswoelen. Zo begon er tijdens een voorstelling van Bengaalse dansen in de ballroom opeens een dame onbedaarlijk te huilen... Het was slechts aan de musici te danken dat het geen drama werd. Gewend aan improvisatie, begeesterd, omlijstten ze het gejammer met de klanken van citar en tabla's en namen het harmonisch op in hun nummer. Weeping Raga. Naar wie tenslotte het applaus uitging moge duidelijk zijn.
Zoekend naar verlossing, of God mag weten wàt, zwalken er groepjes gasten in de lift op en neer van het zwembad naar het dakterras. Lethargie geeft de toon aan. Tussen de thee en de borrel gaapt een eeuwigheid; een kort verblijf in het Turkse bad noopt tot een langdurige behandeling in de schoonheidssalon. Na slapeloze nachten in een hemelbed zou men, verdomd, haast jaloers worden op de zwerver, die buiten op de grond slaapt als een roos.
Blasé roert madam White in haar vruchtenbowl rond om er een kaleidoscoop van te maken.
Alle verwennerij zat, kaffert mister White de bedienden uit; helaas blijven die gladakkers er zo beleefd onder dat er geen aardigheid aan is.
Sonny White zeurt om een olifant.
In het Oriental is praktisch alles mogelijk, dat wel, maar op dit niveau rijgen exclusiviteiten zich al gauw aaneen tot een sleur. Wanneer de verveling wurgend wordt, zijn banale dingen een welkome afleiding. Verlies in het casino frist de gedachten eens op. Iets stoms als een geknapt collier inspireert wellicht tot een potje knikkeren met briljanten. De combinatie van truffels en kaviaar resulteert in het spannende avontuur om tijdig een toilet te bereiken. Aan hen die verbleekt zijn onder parasols en baldakijnen geeft geelzucht tenminste nog enige kleur. Na een bui van walging, apathie, of een aanval van ‘prickly heat’ ervaart menigeen gewone misselijkheid als een opluchting. Toch wordt er geen diner overgeslagen. Gaf men de regelmaat der maaltijden op, drie maal daags, in het ritme van pijnstillende medicatie, zou alle houvast teloor gaan.
Als in een gevangenis worden de dagen afgeteld.
In de hoop niet de enige te zijn, om ook anderen te zien instorten, houdt men elkaar trouw gezelschap.
Een eenzame enkeling heeft zich maar neergelegd bij de toestand. Een sigaar en een oude whisky - meer heeft hij niet meer nodig. Hij schijnt de lounge te hebben uitgekozen als laatste rustplaats. Achter de restjes van zijn bittergarnituur zit hij gelaten naar de rook van een burning-ghat te staren, zo'n plaats voor lijkenverbranding aan de rivier. Flets. Zuchtend van overvoeding. Zij die daarginds tot as worden in een takkenvuur zijn doorgaans bezweken aan het tegendeel, ja, maar och... lood om oud ijzer. De Boeddha in de lounge blijft er onbewogen onder. Diens glimlach kent geen voorkeur. Bestaat niet alle leven voornamelijk uit lijden?