Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)
(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[519]Een onbezonnen oorlog
| |
[pagina 4]
| |
horen maken, gevolgd door de voor de hand liggende suggestie dat de geringste toegeeflijkheid in deze crisis dezelfde funeste gevolgen zou hebben als ‘München’, kort voor de tweede wereldoorlog. Het was zaak om niet de fout te herhalen die tegenover Hitler was gemaakt, toen een conflict zo lang was vermeden dat er een tweede wereldoorlog nodig was geweest om hem te verslaan. Ook president Bush heeft in het begin van de crisis die vergelijking gebruikt, totdat hij, kennelijk op aanraden van zijn adviseurs, er mee ophield, en niet meer liet merken uit te zijn op de liquidatie van het Iraaqse regime, maar uitsluitend sprak over uitvoering van de resoluties van de Veiligheidsraad, dus de onvoorwaardelijke ontruiming van Kuwait en het herstel van de wettige regering van de Emir en zijn familie. Die vergelijking met Hitler zou er inderdaad op kunnen wijzen dat het Amerikaanse ingrijpen in belangrijke mate werd ingegeven niet zo zeer door de bezorgdheid om de integriteit van Kuwait, maar om de positie van Israel in de Arabische wereld. Want het lijkt niet waarschijnlijk dat de president van de Verenigde Staten en zijn adviseurs niet weten dat de vergelijking van Saddam Husayn met Adolf Hitler misschien wel opgaat wat hun slechte karakter betreft, maar verder mank is. Allereerst immers bevat de ideologie van de partij van Saddam Husayn, namelijk de Bacth, geen racistische theorie. Belangrijker nog is dat deze ideologie weliswaar Arabisch nationalistisch is en dus het streven inhoudt naar een staatkundig verband tussen alle Arabieren, maar niet verder gaat dan de Arabische wereld. De dreiging van een agressief Iraq zou dus alleen de regio betreffen, misschien ook Israel (waarmee we weer op de hierboven gegeven verklaring uitkomen), maar niet de wereld als geheel. Tijdens München was het Duitse gevaar voor de hele wereld al duidelijk. Maar van het huidige Iraq kan niemand volhouden dat het gevaarlijk zou zijn buiten het Midden-Oosten. Het heeft een groot leger maar vrijwel geen eigen wapenindustrie. Het land telt vijftien miljoen inwoners van een ontwikkelingspeil dat niet te vergelijken is met het Duitsland van de jaren dertig. Tijdens de oorlog tegen Iran heeft het weinig gepresteerd, zelfs niet toen dit land door de revolutie tegen de Shah was verzwakt en met name het Iraanse leger was getroffen door grootscheepse zuiveringen. De Iraaqse kracht ligt in de verdediging, zoals nu ook duidelijk is geworden en zelfs die defensieve kracht is nu nog niet echt bewezen. Dat is niet het beeld van een agressieve mogendheid, die een gevaar is voor de gehele beschaafde wereld. Helaas is dit opblazen van de gevaarlijkheid van het Iraaqse regime kenmerkend voor de manier waarop in onze wereld nog steeds naar de Arabieren, en naar de Moslims in het algemeen wordt gekeken. Weliswaar heeft Saddam Husayn nu zelf bijgedragen tot de verwarring tussen de twee, door sinds zijn invasie van Kuwait voortdurend de Moslimse kaart te spelen, de ‘heilige oorlog’ af te kondigen en een beroep te doen op de Moslimse solidariteit. Maar de ideologie van zijn partij is nu juist principieel ongodsdienstig (de ideoloog van zijn partij, de Bacth, was trouwens een Christen, een zekere Michel Aflaq) en Saddam Husayns islamitische kaart is grotendeels bluf. Niet dat andere Moslims geen sympathie voor hem hebben, maar die is meer negatief (anti-Amerikaans) dan iets anders. Toch krijg ik voortdurend te horen dat nu eens temeer is gebleken dat Islam en Arabieren gevaarlijk zijn gebleven voor Europa en de hele beschaafde wereld. Tijdens een van de vele uitzendingen over de Golfcrisis, toen ik ook eens mee mocht doen, wees een van Nederlands bekendste schrijvers mij nog nadrukkelijk op het gevaar dat de Islam altijd voor Europa had gevormd, zoals gebleken was uit de slag bij Poitiers (732 n.Chr.), toen Karel Martel de Saracenen nog maar net had tegengehouden, en bij het beleg van Wenen (1529) door de Turken. Alsof er in al die eeuwen in de machtsverhoudingen tussen Noord en Zuid niet een en ander veranderd was. En alsof de wereld van de Islam niet in de vorige eeuw en in de onze niet steeds zwakker is geworden, zozeer zelfs dat de achterstand steeds groter lijkt te worden. Om nu van ‘een gevaar voor het beschaafde Westen’ te spreken is een beetje dwaas. Het Iraaqse regime is een van de verwerpelijkste die de Arabische wereld sinds het einde van de tweede wereldoorlog heeft gekend. Het is niet alleen een ondemocratisch één-partij stelsel, maar een systeem van onderdrukking en terreur, dat geen enkele vorm van oppositie toelaat en middels een ijzeren discipline en een netwerk van verklikkers de bevolking onder druk houdt. Er zijn natuurlijk veel verzinsels onder de verhalen die over de dictator worden verteld, maar als er maar een klein gedeelte van waar is, wordt Iraq nu geregeerd door een efficiënte wreedaard, die er bovendien plezier in schept zijn slachtoffers te kwellen. In alle Arabische landen bestaat de neiging om de heersers op te hemelen en met een zekere persoonsverheerlijking te omringen. In milde vorm zijn dit bijvoorbeeld in Saoedi-Arabië de eindeloze audiënties bij de koning die het Saoedische televisiescherm avond na avond vullen. Maar de vele malen vergrote afbeel- | |
[pagina 5]
| |
dingen van Saddam Husayn, die op bijna alle hoeken van de straten in Baghdad te zien zijn, overtreffen alles wat men in de Arabische wereld op dit gebied aantreft. Iraq komt waarschijnlijk berooid en verwoest uit de oorlog te voorschijn, maar de nachtmerrie van Saddam Husayns terreur zal misschien voorbij zijn. De bevrijding van het Iraaqse volk is echter kennelijk niet het doel van de operaties Desert Shield en Desert Storm en is het ook nooit geweest. Het officiële doel is van het begin af, zij het dan na enige aarzeling zoals hierboven vermeld, de bevrijding van Kuwait geweest. Maandenlang is herhaald dat de resoluties van de Veiligheidsraad moesten worden afgedwongen en dat het wettig bewind van de Emir en zijn familie, de Âl Sabâh, moest worden hersteld. De Veiligheidsraad heeft een groot aantal resoluties in die zin aangenomen en was, doordat de Sovjet-Unie niet meer automatisch partij koos vóór de Arabische landen en tegen Amerika, dank zij het einde van de koude oorlog verrassend eensgezind. Over de aard van het regime dat zich schuldig had gemaakt aan de invasie van de lidstaat Kuwait werd niet meer gesproken. Evenmin trouwens werd er gesproken over de aard van de aanspraken van Iraq op datzelfde Kuwait. Dat die wanneer het Internationale Hof van Justitie erover zou moeten beslissen ooit zouden worden erkend, lijkt niet waarschijnlijk maar een feit is dat ze niet een verzinsel zijn van de partij die nu in Baghdad regeert, de Bacth. Onze ambassadeur in Baghdad, dr. N. van Dam, heeft er in een interview op gewezen dat die partij deze aanspraken minder onder de aandacht bracht dan haar voorgangers, inclusief de monarchie - tot 1958 de Iraaqse staatsvorm. Vrijwel alle Iraaqse partijen hebben namelijk sinds de onafhankelijkheid (na de eerste wereldoorlog) de ‘afscheiding’ van Kuwait van het Noorden afgewezen en alleen bij tijd en wijle noodgedwongen geaccepteerd. De argumenten voor dit Iraaqse standpunt, onder andere dat Kuwait tot de opdeling van het Turkse rijk na de eerste wereldoorlog behoorde tot een van de drie provincies die nu Iraq uitmaken, namelijk die van Basra, hoeven niet en détail te worden besproken. Maar het is goed te weten dat de bezetting van dit emiraatje (afgezien van de vreemdelingen is het inwoneraantal zo'n 560.000 - cijfers 1980) niet de gril is van een op macht beluste dictator en dat vrijwel alle Iraqi's het beschouwen als een historisch onderdeel van Iraq, hoewel natuurlijk de een er minder voor over heeft dan de ander. De kwestie Kuwait is enigszins te vergelijken met Noord-Ierland, internationaal-rechtelijk ongetwijfeld een deel van Groot-Brittannië maar in de ogen van veel Ieren een natuurlijk deel van Ierland (de vergelijking gaat vanzelfsprekend in andere opzichten niet op). Voor mijn gevoel (niet in de zin van ‘ik vind’, maar letterlijk, gevoelsmatig dus) is een oorlog op grote schaal tegen Iraq alleen wegens de annexatie van Kuwait - afgezien dus van de aard van het Iraaqse regime - nauwelijks te rechtvaardigen. Niet dat ik op zichzelf iets tegen het regime van de Emir en zijn familie heb. Het was een welvarend landje, met zelfs een begin van democratie (overigens door de Emir helaas betrekkelijk kort geleden buiten werking gesteld), geen politiestaat, minder bigot dan Saoedi-Arabië, en er werd veel geld uitgegeven aan onderwijs en wetenschap. Maar toen ik het een keer kon bezoeken kon ik ook begrijpen dat die opeenhoping van rijkdom in de handen van zo weinigen voor de andere Arabieren nauwelijks acceptabel was. Het schijnt dat William Faulkner een keer van Zwitserland gezegd heeft: ‘The Swiss are not a nation but a good and very solid business’. Voor Zwitserland gaat dat natuurlijk niet op, wel enigszins voor Kuwait, dat bovendien bijna al zijn geld niet in Kuwait investeert, en evenmin in de Arabische landen, maar in Europa en Amerika. Niet dat hierdoor de Iraaqse bezetting zou worden gerechtvaardigd. Sancties en andere vormen van pressie zijn redelijke drukmiddelen. Maar een oorlog waarbij meer dan een miljoen soldaten zijn betrokken gaat te ver. Niemand heeft bij mijn weten ooit gepleit voor een oorlog tegen China toen het in 1950 Tibet overrweldigde en inlijfde, hoewel de linguïstische en culturele verwantschap tussen China en Tibet heel wat minder evident is dan die tussen Iraq en Kuwait.
Nee, gevoelsmatig kan ik maar één rechtvaardiging voor een oorlog vinden, namelijk de dictatuur van de Bacth en President Saddam Husayn in Iraq. Niet dat ik gevoelsmatig zou besluiten tot oorlog tegen elk regime dat onze democratische spelregels niet toepast. Maar Saddam Husayn heeft een grens | |
[pagina 6]
| |
overschreden. Helaas moet ik op rationele gronden toegeven dat binnenlandse dictatuur als casus belli voor iedere staat die zich geroepen voelt het zedelijk peil in de wereld te handhaven zou leiden tot een internationale wanorde, die waarschijnlijk meer kwaad dan goed zou uitrichten. Tientallen regimes zouden bij zo'n ethische internationale orde de wacht aangezegd krijgen. Maar president Mobutu, Generaal Idi Amin, Keizer Bokassa, om maar een paar namen te noemen, zijn jaren lang hun gang gegaan zonder dat er iets werd gedaan om hun optreden in te tomen. Zelfs onder de leden van de alliantie die nu tegen Iraq ten strijde is getrokken, zijn staten wier binnenlandse politiek van ethisch standpunt uit veel te wensen over laat. Eén daarvan is Syrië, dat nu bovendien ook kennelijk de vrije hand heeft gekregen in Libanon en terstond het bastion van de Christelijke generaal Aoun in Beirut heeft kunnen bezetten. Interessant is hierbij te bedenken dat Syrië de ‘afscheiding’ van Libanon, in de jaren twintig doorgevoerd door Frankrijk dat toen het ‘mandaat’ over heel Syrië (inclusief Libanon) had, nooit heeft willen erkennen. De Syrische president Hafez al-Asad is subtieler en tactischer dan zijn Iraaqse collega, maar er bestaat soms een merkwaardige overeenstemming in hun bedoelingen. Er kan dus helaas geen vrijheid bestaan om op te treden tegen ondemocratische regimes in de wereld omdat daardoor een chaos zou ontstaan die het middel misschien nog erger zou maken dan de kwaal. Maar de democratische landen gaan vaak verder dan het simpele accepteren van ondemocratische regimes. In hun internationale politiek steunen zij vaak op regimes van zeer twijfelachtig allooi en vaak komt het er op neer dat getracht wordt de duivel met Beelzebub uit te drijven. Niet alleen worden duivelse regimes niet actief bestreden, ze worden zelfs bondgenoten in de strijd tegen een ander duivels regime, en krijgen daardoor een status die ze, om het mild uit te drukken, niet verdienen. Soms ontstaan die duivelspacten niet uit een van te voren uitgezette politiek, maar min of meer bij toeval, zoals het bondgenootschap van Amerika en Engeland met de Stalinistische Sovjet-Unie tegen Nazistisch Duitsland, als gevolg van Hitlers aanval op de Sovjet-Unie in 1941. Maar soms ook is het wel degelijk een bewuste keus. Het Midden-Oosten maakt hierop helaas geen uitzondering. Lange tijd was de Shah van Perzië een van Amerika's belangrijkste bondgenoten in de regio, omdat in het niet-Arabische Iran een tegenwicht werd gezien tegen de Arabische landen. Iran werd lange tijd beschouwd als de politieagent van de Golf, en het feit dat het bewind van de Shah, blijkens de rapportages van Amnesty International, wat binnenlandse onderdrukking betrof een van de ergste regimes in het Midden-Oosten was, werd beleefd genegeerd. Israelische experts stonden de geheime politie van de Shah, de Savak, met adviezen terzijde. Maar toen het regime van de Shah ten val werd gebracht door wat uiteindelijk de fundamentalistische terreur van Khomeini zou worden, sloeg deze vriendschapsverhouding in het tegendeel om. De voormalige vrienden werden vijanden en toen in 1980 Iraq van de verzwakking van het Iraanse leger door de Khomeinistische zuiveringen gebruik probeerde te maken, door een oorlog tegen Iran te beginnen die acht jaar zou duren, gaf Amerika aan Iraq vele vormen van steun, hoewel het Iraaqse regime toen al jaren bekend stond als een van de ergste dictaturen, en deze aanval op Iran een flagrante schending van het internationale recht was. Toen Iraq bij vergissing een raket afvuurde op een Amerikaans oorlogsschip in de Golf, slikte Amerika met grote standvastigheid de Iraaqse spijtbetuigingen door. Die Amerikaanse steun aan Iraq dateert van nog niet zo lang geleden (pas na acht jaar, in 1988, stemde de oude Khomeini toe in een wapenstilstand). Geen wonder dus dat in de Arabische landen de Amerikaanse oorlog niet beschouwd wordt als één voor de handhaving van het internationale recht, en helemaal niet als één tegen een verwerpelijke dictatuur. De Arabieren zien er een poging in om de Amerikaanse hegemonie in de regio te bevestigen, of een poging om de voornaamste vijand van Amerika's protégé Israel te vernietigen, of een operatie ter veiligstelling van de Amerikaanse oliebelangen. Dat zijn natuurlijk gehele, of misschien gedeeltelijke simplificaties van een publieke opinie. Maar dat bij een dergelijke snelle wisseling van allianties geen geloof meer wordt gehecht aan Amerikaanse idealistische pretenties en simplificaties, is niet zo vreemd. Door zijn optreden elders, bijvoorbeeld in de bananenrepublieken van Midden-Amerika, heeft Amerika toch al een twijfelachtige reputatie.
De Arabieren geloven dus over het algemeen niet dat Amerika tegen Iraq optreedt omdat het een verwerpelijk regime heeft. Maar ook de andere, gebruikelijke motivering van de Amerikaanse actie tegen Iraq, namelijk het beroep op de resoluties van de Veiligheidsraad, die de onmiddellijke ontruiming van Kuwait en het herstel van de wettige regering in dat land eisten, zijn voor de Arabieren niet | |
[pagina 7]
| |
geloofwaardig. Immers, blijkens hun ervaring wordt zo'n respect voor de resoluties van die Raad wanneer het andere kwesties in het Midden-Oosten betreft vaker niet dan wel afgedwongen. Dat geldt in hun ogen natuurlijk in de eerste plaats de Palestijnse kwestie. Zij zien niet alleen dat Amerika door gebruikmaking van zijn vetorecht of door daarmee te dreigen, resoluties die in het nadeel van Israel dreigen uit te vallen tegenhoudt of laat wijzigen, zoals nog tijdens de Golfcrisis bleek, toen de Veiligheidsraad een onderzoek wilde instellen naar de incidenten op de Tempelberg in Jeruzalem, waarbij de Israelische politie 21 Palestijnen had doodgeschoten. Ook resoluties die wèl zijn aangenomen zijn talloze malen genegeerd. Dat begon al meteen in 1949 toen Israel werd toegelaten als lid van de Verenigde Naties. In de resolutie van de Algemene Vergadering waarbij dit werd besloten, werd verwezen naar de resolutie van 1947 (waarbij Palestina werd verdeeld in een Arabische en Joodse staat, met een veel kleiner gebied voor de Joodse staat dan deze op het ogenblik van toelating al had veroverd) en van 1948 (waarbij het recht van terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen en schadeloosstelling voor wie niet wilde terugkeren werd vastgesteld). Zoals bekend is van ten uitvoerlegging van beide resoluties nooit iets gekomen. De Israeli's hebben die terugkeer nooit willen toestaan, en alles gehouden wat zij veroverd hadden. Toen in 1967 het grondgebied van Israel als gevolg van de zeer succesrijke Juni-oorlog (die niet een verdedigingsoorlog was zoals zo vaak wordt geloofd maar een preventieve aanval) fors werd uitgebreid, nam de Veiligheidsraad een resolutie aan, waarbij ontruiming van de in die oorlog bezette gebieden werd bevolen. Ook daarvan is niets gekomen. Integendeel, de Israeli's hebben gedeelten daarvan zelfs geannexeerd, met name Oost-Jeruzalem en de Golan-hoogvlakte. Tegen deze Israelische uitdaging van de besluiten van de Verenigde Naties zijn nooit stappen ondernomen, geen sancties, geen opschorting van Israels lidmaatschap, niets, laat staan dat er een leger werd gevormd om naleving van die besluiten af te dwingen. Geen wonder dus dat met deze feiten voor ogen de Arabieren vinden dat het beroep op de resoluties van de Verenigde Naties wat zalvend klinkt en vooral zeer onoprecht. Zij kunnen er onmogelijk het begin van een nieuwe internationale rechtsorde in zien, zoals soms in ogenblikken van euforie wordt verkondigd. En de indruk van onoprechtheid is nog versterkt door de hardnekkige Amerikaanse weigering om de oplossing van de Kuwaitse crisis te zoeken in een breder verband van een regeling van alle problemen van het Midden-Oosten, met name de Palestijnse kwestie. Het argument daarbij was dat de Palestijnse kwestie niets met Kuwait te maken had - voor de Arabieren is dat verband heel duidelijk, wat op zichzelf toch een belangrijk politiek gegeven is - en dat Iraq op geen enkele wijze mocht worden beloond voor zijn agressie - alsof een rechtvaardige oplossing van de Palestijnse kwestie een onverdiend cadeautje voor Iraq zou zijn. De Amerikaanse afwijzing voor deze ‘linkage’, zelfs in een vage, op zichzelf tot weinig verplichtende vorm, was voor de Arabieren het zoveelste bewijs dat Amerika zo'n oplossing van het Palestijnse probleem helemaal niet nastreefde en alleen uit was op de versterking van zijn eigen belangen. De Arabische beoordeling van de Amerikaanse overwegingen daarbij moge, zoals gezegd, grotendeels uit simplificaties bestaan - de Westerse angst voor Saddam Husayn als een tweede Hitler is zo'n simplificatie aan onze kant - het is wel waar dat de Amerikanen zich tientallen jaren weinig gelegen hebben laten liggen aan de oplossing van het Palestijnse vraagstuk en nu door te weigeren erover te praten duidelijk laten zien dat de bestrijding van het onrecht in Palestina voor hen secundair is.
Wie probeert de Amerikaanse overwegingen om bij de behandeling van het conflict om | |
[pagina 8]
| |
Kuwait de weg in te slaan die tot Desert Storm heeft geleid te begrijpen, komt telkens voor de kwellende vraag te staan of die overwegingen er eigenlijk wel zijn geweest. Tijdens de besprekingen over de Nederlandse politiek in de Golfcrisis heeft het Kamerlid Ria Beckers gezegd dat naar haar indruk Nederland zich stilzwijgend deze crisis had laten ‘inzuigen’. Of dit voor Nederland opgaat weet ik niet en het lijkt mij niet zo belangrijk om het te weten. Maar ik krijg hoe meer ik lees over deze crisis soms het angstige vermoeden dat ook de Amerikaanse president zich deze oorlog heeft laten inzuigen, en dat er dus geen sprake is geweest van een weloverwogen politiek. De vroegere Amerikaanse onderminister van buitenlandse zaken, George Ball, heeft er in een artikel in de New York Review of Books van december (eigenlijk november) van het vorig jaar op gewezen dat de reactie van Bush op de Iraaqse invasie van Kuwait weinig coherent was. Ball vindt dat de Amerikaanse regering een tactische fout maakte door na het verzoek van Saoedi-Arabië om bescherming tegen een dreigende aanval, een veel grotere legermacht te zenden dan de experts buiten de regering nodig achtten. Daardoor vestigde de regering de indruk dat de onderneming een Amerikaans initiatief was, en niet een actie van de Verenigde Naties. Bovendien liet de regering na de weg te volgen voorzien in het Handvest van de Verenigde Naties (art. 43 en volgende), waarbij de Veiligheidsraad, bijgestaan door een ‘military staff committee’ althans nominaal de verantwoordelijkheid zou krijgen voor de maatregelen. In plaats daarvan is het een Amerikaanse onderneming geworden, al proberen de Amerikanen de nadruk te leggen op het feit dat zij in het Golfgebied opereren met een alliantie van meer dan twintig andere staten. In de Arabische wereld beschouwt de publieke opinie de nu gevoerde oorlog inderdaad als een oorlog van Amerika (met enige bondgenoten, vaak smalend cliënten of satellieten genoemd) tegen een Arabisch land. Vooral door het zenden van die grote legermacht, veel meer dus dan nodig was voor de bescherming van Saoedi-Arabië, lijkt de Amerikaanse president verstrikt te zijn geraakt in de eigen dynamiek van de oorlog. Bijna ongemerkt veranderde het aanvankelijke doel, namelijk het stoppen van een invasie van Saoedi-Arabië, in de opbouw van een legermacht die de Iraqi's uit Kuwait zou kunnen verdrijven en het wettige regime aldaar zou kunnen herstellen. Om ‘geloofwaardig’ te zijn in de ogen van de Iraqi's besloot Bush op een ogenblik de Amerikaanse legermacht in de Golf te verdubbelen. Vervolgens, kennelijk in de veronderstelling dat Iraq ook dit dreigement niet au sérieux zou nemen, werd de Veiligheidsraad er toe gebracht aan Iraq een ultimatum te stellen. Dit alles zonder dit land een andere uitweg uit het conflict te geven dan de onvoorwaardelijke ontruiming van Kuwait. ‘Linkage’ met de andere problemen in de regio, die zo'n uitweg had kunnen bieden, werd beslist afgewezen. Aan de andere kant werd het Amerikaanse ongeduld juist door die grote legermacht, die maar lag te wachten, sterk geprikkeld, en verminderde de bereidheid om de werking van de sancties af te wachten, al was het alleen maar vanwege de hoge kosten en de binnenlandse problemen die de legering van 400.000 man met zich meebracht. Het is heel goed mogelijk om Desert Storm te beschouwen als een rechtvaardige oorlog, een justum bellum, voor de verdediging van een klein land tegen de dictator van een agressief buurland, met toestemming van de Verenigde naties en ter bescherming van de internationale rechtsorde. Maar bij nader inzien blijkt het niet zo eenvoudig te liggen. Alleen het feit al dat er in de Arabische wereld zelf, die toch het meeste belang heeft bij de handhaving van de rechtsorde in dat deel van de wereld, zo veel bezwaren tegen de oorlog tegen Iraq blijken te bestaan had de Amerikanen aan het denken moeten zetten, temeer daar de Arabische landen die de operatie steunen, zoals Syrië (dat al jaren in conflict is met Iraq), Egypte (dat economisch totaal van Amerikaanse financiële steun afhankelijk is), en de oliestaten (die in de Arabische wereld worden beschouwd als verwerpelijke oligarchieën), allerminst maatgevend blijken te zijn voor de publieke opinie in de Arabische wereld in zijn geheel. Wie ziet hoe er tot nu toe is omgesprongen met de resoluties van de Verenigde Naties over het Midden-Oosten kan, denk ik, zelf nauwelijks geloven dat er ditmaal ernst mee gemaakt zal worden en dat nu een tijdperk van een nieuwe internationale rechtsorde zal zijn aangebroken. En als de Amerikanen inderdaad deze oorlog zouden voeren om Israel te beschermen, dan is de waarde van deze bescherming maar zeer betrekkelijk. Die bescherming kan uiteindelijk alleen maar gevonden worden in goede relaties met de buurlanden, niet in het uitdelen van rake klappen die de Arabieren mores leren. Dat is de afgelopen 42 jaar wel gebleken. Het is misschien een rechtvaardige oorlog maar geen verstandige oorlog geworden. |
|