met Saddam Hussein.
Een jaar geleden zag de wereld er ontspannen uit, doordat de Oosteuropeanen niet langer slachtoffer wilden zijn. Nu is hij dubbel explosief, en als de aanval op Saddam uitblijft hebben wij nog geen reden voor voldoening, want bij het onderhandelen zou hij ruimte krijgen om zijn positie in het Midden-Oosten te versterken. Het beste zou zijn dat hij weggehaald wordt als een koningin uit een wespennest, maar dat gaat niet.
Zes maanden lang heeft bijna de hele wereld met hem verkeerd in een toestand van phoney war, zoals het in 1939 heette toen Hitler niet op gang kwam. De oorlog is deze keer niet verklaard en de diplomaten en journalisten werken door, maar de vijandigheid zonder geweld brengt een vreemde stemming teweeg, alsof wij een ongenoemde ziekte onder de leden hebben.
Niet dat wij ons lang verwonderen over vreemde stemmingen. Wij zijn van alles gewend, en halen onze schouders op wanneer Saddam het rechtsgevoel van de V.N. negeert. Moreel overwicht bestaat niet, en militair overwicht zelden, te oordelen naar vroegere pogingen onder Amerikaanse leiding om de internationale verhoudingen te beheersen.
Overal behalve in Bagdad spreken deskundigen en opiniemakers honderd uit over de oorlogskansen en de consequenties; in Irak spreekt alleen de leider. Op geen van beide manieren wordt de toekomst zichtbaar.
Ik probeer te beschrijven hoe de stemming nu is om hem volgend jaar te vergelijken met de stemming dan. Het gaat moeilijk. Beleven wij iets bijzonders? Op sommige dagen haalt Saddam niet eens de voorpagina's. Een vooruitzicht is maar een vooruitzicht.
Niet heel bijzonder dan: alleen zo vreemd dat het andermans wereld lijkt.
Een kerstonderzoek van Gallup wijst uit dat de meeste Britten geloven dat God bestaat maar dat er nog meer zijn dan tien jaar geleden, toen het vorige onderzoek gedaan werd, die hem geen invloed gunnen op hun gedrag.
Geestelijken en leden van de Engelse Kerk proberen nog eens te verklaren hoe het komt. De grappigste vond ik een socioloog in Oxford die zei dat de kerk iedere week dezelfde boodschap brengt terwijl de moderne mens telkens iets anders wil. There is a premium on novelty.
De ware verklaring is natuurlijk een andere, namelijk dat in ons geëlectrificeerde leven het besef van de dood...
Nee, wees wijzer en begin er niet aan. Verklaringen vereisen altijd verdere verklaringen, toelichtingen en beperkende bepalingen, totdat de werkelijkheid niet meer te onderscheiden is, en nog altijd onverklaard.
Ik betreur het dat wij niet meer naar de kerk willen. Het hoorde zo te zijn dat wij iedere zondagmorgen en op de avonden voor Pasen en Kerstmis bij het luiden van de klokken ons verzamelden onder de hoge torens, voor bezinning op de betekenis van ons bestaan. Het staat nog altijd aardig als anderen ter kerke gaan, want het zijn er te weinig, en de gebouwen worden van de hand gedaan.
Ik kan mij voorstellen dat er lekeprekers zullen opstaan voor wie de gebouwen weer vollopen, doordat zij ons besef prikkelen van leven en dood, van onrecht en verdriet en eenzaamheid; en doordat zij onze ontsteltenis erover zo menswaardig maken dat wij alles durven, en elkaar verwonderd aanzien.
Intussen zitten wij met zeventien procent die zich niet ongelovig noemt, twee op de zeven die betekenis hechten en zes op de vijf die een vermoeden koesteren. Van mij mogen ze ophouden met die onderzoeken.
In een fragment uit The Fifth Queen van Ford Madox Ford, geciteerd in het boek over hem van Alan Judd, duwt Thomas Cromwell, de minister van Hendrik VIII, een brandende houtsplinter die uit de haard gesprongen is met zijn voet terug in het vuur. Iedere lezer weet hoe dat voelt, zegt Judd; en ik dacht aan haardvuren waarvan ik de warmte zelf gevoeld heb.
Er was er een in Laren, in het oude dorpshuis dat een schijn van landhuis aannam als de blokken vlam vatten in de bakstenen aanleg door de vorige eigenaar. Er is een brede schouw, met zware natuurstenen in het midden om het vuur te beperken, in het huis in de Ardèche; en als ik bij Kingston logeerde strooide ik 's avonds as en sintels uit de asla op het smalle kolenvuur, om het 's nachts door te laten smeulen waarna het 's ochtends opgerakeld werd.
Haardvuren helpen bij het nadenken en het uitpraten, wordt er gezegd. Dat is niet mijn ervaring. Zij leiden af, doordat zij telkens verzorging verlangen en doordat zij met hun flakkeren en gloeien de aandacht naar zichzelf toehalen. Lezen en nadenken zijn beter gediend met een doodse radiator.
Wel roept vuur leven op in de verbeelding. Zodra ik aan een haardvuur denk zijn er gezichten omheen, onregelmatig verlicht want electriciteit hebben ze niet, of laten ze uit. Dan gaat de deur open in een donkere hoek, en god weet wie wij daar kunnen onderscheiden, een dienstmaagd of een huilend kind, een landloper of een ontzinde vrouw. Nog wordt er niets gezegd. Het verhaal kan