Hollands Maandblad. Jaargang 1991 (518-529)(1991)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Kasteellied Arjen Schreuder Er was eens een kasteel, in de bergen achter de zee. Er woonde een prinses die van slapen hield. Meestal zweeg ze. Ze had het kasteel voor zichzelf. In het begin had ze nog een vader en een moeder gehad. Maar die waren gestorven aan een vreselijke ziekte. Op een middag dronken ze thee in de tuin. Ze rolden over het gras en huilden in de perken. Hun gezichten werden smal en hun neuzen werden groot. Zwetend vielen ze in elkaars armen. De thee was goed. De tuin rondom het kasteel was ruw en onbegaanbaar. Er stonden honderd witte berken en duizend rode kastanjes. In de verte blonken de sinaasappelbomen. Daar bevond zich ook het graf van een oude dichter. Er was water in zeven vijvers, maar vissen waren er niet. De fonteinen spoten zeven maal zeven meter hoog. Er waren eenden die over het gras naar de vijvers liepen. Op een dag stond er een prins voor de poort. Hij kwam uit Tsjechoslowakije en zei dat hij wel koning wilde worden. De prinses zwaaide met haar pink en lachte. De prins wachtte. Hij keek om zich heen en tikte op niemands schouder. Aan het graf van de dichter stonden bloemen in oud water. Ze waren rood geweest maar nu waren ze zwart. De wind stak op en rommelig waaiden de bladeren weg. De prins werd moe. Hij ging drie maal dertien jaar slapen. In de tuin droomde de prins over de namen van de bomen. Ligustrum Japonicum, Artemisia Abrotarum en Ulmus Minor. Salvia Lavandulifolia, Clerodendrum Trichotomum. Cotoneaster Franchetii, Colutea Persica en Ginkgo Biloba. Sequoiadendron Giganteum, Rhus Copallina. Carpobrothus Modestus, Hovenia Dulcis en Colletia Cruciata. Een tak brak. Uit een kastanje kwam een eekhoorn aangelopen. De schaduw van zijn staart gleed over de ogen van de prins. Daarna droomde de prins dat hij tot duizend mensen sprak. De mensen kregen dorst en hij vermenigvuldigde sinaasappelen. Er kwamen meer sinaasappelen en meer mensen. Weer kwam uit de rode kastanje de eekhoorn aangelopen. De schaduw van zijn staart gleed over de ogen van de prins. [pagina 9] [p. 9] In de laatste dertien jaar droomde de prins van een mus. Hij was een mus en zonder hem zouden alle mussen sterven. Maar ze stierven niet want hij was hun koning. Weer kwam uit de kastanje de eekhoorn aangelopen. De schaduw van zijn staart gleed over de ogen van de prins. De prinses sliep niet. Ze zuchtte. Ze dacht aan hoe het zou zijn om te worden onthoofd. Eerst zou haar hoofd nog niet afgehakt zijn. Ze zou denken aan hoe het zou zijn om afgehakt te denken. Later zou haar afgehakte hoofd denken aan hoe het was geweest. Hoe het was geweest om niet afgehakt te zijn. Dat zou niet lang duren, en daarna zou ze niet meer denken. Maar nooit zou haar hoofd aan het afhakken denken. Nooit zou haar hoofd denken aan hoe het werd afgehakt. Haar hoofd zou nooit aan het afgehakt worden zijn. De zon was geel, de wolken waren rood. De prins sliep niet meer en de prinses keek naar de prins. Een eend viel om. De fonteinen waren uitgespoten. Er waren drie maal dertien jaar voorbij gegaan. De prins dacht aan wat een prinses zou willen dat hij deed. Hij wilde rennen en zijn benen renden en zo rende hij. Toen struikelde hij. De zon schrok. Het gezicht van de prins viel in het gras. Zijn neus brak. Het gras werd rood en ook zijn gezicht, alles werd rood. Hij scheurde zijn kleren en schreeuwde om kleuren. In de verte blonk de zee. De prinses werd langzaam duizelig en opende de poort. Ze veegde het rood uit het gezicht van de prins. De prins begon over Tsjechoslowakije te vertellen. Zijn gezicht werd rood en de prinses veegde het weg. Hij vertelde wat de mensen aten en hoe oud de mensen werden. Zijn gezicht werd weer rood en de prinses veegde het weg. Daarna sloten zij hun ogen. Geen steen bewoog. Zo langzaam stierven zij. En daarna werden zij goden. Vorige Volgende