Het Boek Bert
Erik Bindervoet
Robbert-Jan Henkes
We waren met professor Bodegraven (Bert Poll) bezig het wereldraadsel op te lossen.
We stuurden hem voetbalplaatjes van het wereldkampioenschap:
Cyrille Makanaky en Louis-Paul M'Fede, Leonel de Jesus Alvarez,
Dave McPherson (4x), Sergei Rodionov en Diego Maradona.
Zelfs een ongeopend pakje, daar lag zeker het raadsel in opgelost.
We hebben nooit geweten wat erin zat. (Zes plaatjes, maar welke zes?)
Het hield zijn geheimen verborgen.
We lopen met hem naar beneden, na een lange werkdag (voor hem, niet voor ons).
Dwz: we lopen naar de lift. Jaspanden klepperen en drijven ons mozisch naar binnen.
Hij kende 27 manieren om op de knopjes te drukken
En 3 manieren om naar beneden te komen, dat zag je aan zijn gezicht.
Hij had twee ogen en hij kon ze heel snel verwisselen.
Eén oog voor op de krant, populistisch, zijn eksteroog
En een ander oog dat niet lui was, maar scherp, ziend, zijn arendsoog.
Buiten beneden is het vijf uur geweest en het is al donker.
(O eeuwige wederkeer en blijvende melancholie van het veranderende weer!)
Flets oranje licht weerschijnt in de natte kinderkopjes op de Dam
Waarboven de lampen dobberen en de duiven kakkend uiteenstuiven.
Hij heeft de wind om zich heen zoals een ander honden en hij ziet
een plastic zak liggen: een clowntje met zijn beentjes in de lucht!
De geroepene in de woestijn was hij, tot zijn lendedoek in het zand.
Veel verder, aan de horizon, gaat de telefoon, op een marmeren sokkeltje.
Brtpl! Brtpl! Brtpl! Een vogelvoortgetrokken luchtballon vliegt over.
Nee, het is een strand. Uit het water rijzen dorre hoofden op.
De zure koppen van aanpassers, meetlatten en op het oog fatsoenlijke uitgevers
(dat zag je aan hun haarstukje en hoorde je aan hun smeerkazige stemgeluid),
Verdommers en dogmaten, goudsbloempjes en narcissen -
In alles aan hem tegengedeeld: zij die hun draai liever onder water,
In vuil water, maken dan, zoals hij, te denken, ook in het openbaar.
Niet week hij. (Daarvan, maar wel erin, en van anderen, af.)
Je wist nooit wat hij ergens van zou denken, gek werd je er wel eens van.
Maar wie kun je zoveel vertrouwen?
We zijn bij hem op bezoek in het graafschap en hij laat ons zijn kippen zien,
Achter in de tuin, het heiligdom dat zijn uitzicht is, waar nu sereen gekakel
Verzoenend opstijgt om de goden te vreden, te stemmen en te zoeken.
Twee zwarte kippen zitten in het hok, ze mogen van de andere niet naar buiten.
Het zijn nieuwkomers, maar nu al verstoten en uit het nest getrapt.
Heb je (we mochten U tegen hem zeggen) ze naar ons genoemd? vragen we.
Schandalig vindt de tuinprofeet, de Boeddha tussen de kippen dit.
Dan zijn we weer ‘klootzakken’ (waarop volgt: ‘alles in grote liefde’.)
Maar hij had gelijk. Hij wist meer dan wij. Hij was ook ouder.
We gingen weer naar binnen en dronken onze thee op.
Hij had het over Jan Wolkers, die had een talent voor bewonderen.
Dat hebben wij ook! riepen we in koor.
Maar alleen voor jezelf, hield hij ons voor. En, alsof om dat te bewijzen,
Bevalen we in zijn aandacht aan de dingen die we hadden meegebracht;
En als hij het niet direct allemaal even mooi vond, zeiden we bij het vertrek,
| |