Feestjes voor de apecolypse
Erik Bindervoet
Robbert-Jan Henkes
De valavond stond op. Zo dicht bij de kortste dag. De jongste morgen. De nacht valt.
De nacht opent zijn grote muil. De bakker gaat dicht.
Ik wil dat dit klinkt als het gehuil van 't wereldgericht.
Apopocateptl. Plips! Sed frustra. Dan dooft het licht.
Breng uw manvolk tot bezinning! Ga uit, alleen of met je paartner,
en sla kort & klein dit oord van ontucht en strijkages. Verwoest het dorp!
Keel de baliekluivers, de poëtisten voller waai. Roep uw fiancés tot de orde.
Ik klaag aan, de lopende band, de leegloop van lucht, dametjeslyriek met schuttingtaal,
de driepoot en de wolle woordenopwaaierij, alles wat met post begint,
alle kiekens boe met hun bandeloze bek vol uitgeslagen tanden, -
snel in hun wiek geschoten temers, gesneden legatendieven met meteorisme geslagen
dichters, zijn dat erfenisjagers? Hasjwalm stinkend luide altegader, en sprak:
Ik ben god in spe, en blow met alle winden mee.
Van kleur verschieten Broeder Barrevoets' toverballen,
terwijl Judith en Gaudea live on stage op toneel bevallen.
Yogi Wieg, een meeuw aan een touwtje boven een veerpont
blijft als naaldhak steken in een rooster en smelt er vervolgens doorheen.
Men ontwaart peuken, afgetrapte dagsluiters, drijvend in de doopvont.
Uitgerooide Ierse aardappelboeren bespreken hun poëticale defloratie
met een flamoes van hier tot Leningrad en de draaif van de poprockperforatie
gescrutineerd hun liefste favorietste gedicht cruciaal
Dat van mij staat op pagina 111, van de bundel maximaal.
't Zingt van de man, Tinus Fenneginus Berendinus IV, een heldhaftig tiep,
die ‘zowel 's zomers als 's winters op blote voeten liep’.
Dat is dus de held, de held op blote sokken, de held van snoepkoning Arthur Lava.
Bij stervende schemering: in één sloot kwispedoor en bekwame zaagjes, Wiel!
Rita Hoving in de voorverwarmde grillbakoven, 12 ton Victor in de Amstel.
Who needs, bij werkzaamheden, het uitvoeren daarvan, the Pacific Ocean?
O was hij maar, zowel 's zomers als 's winters, bij moeder thuis gebleven.
De schoonheid heeft haar gat verbrand en alle raven zingen:
blauwe bonensoep op de suikerbroodberg. Olie en azijn op het wapenschild opgediend.
Een aartsbisschop vergeet aan te bellen, een klein meisje verliest haar schoen. Daar
komt Jugurtha de Ethiopische zedenmeester met Mobutu's paladijn tussen de kaken.
De vleermuizen slaan tegen de balkons van hun ultrasonoor geluid de zeilen uit.
Dan breken de blamen van het avondlik cenakel de sleutels van de stad:
Jessica, ginsoaked barroom queen in Vegas, trouwt met Joost,
Duck Dalfstar loeit de reclameboodscalp aan: epateren en koeioneren, o Djiezus!
Service is onze kwaliteit! Kunst is totale uitroeiing! Ik wil vissen! O Djiezus!
We huren een bussie, een busbussie, o Djiezus!
Maximenmalend op toernee met de poppenkast op een opgevoerde kameel 't land in
(eventueel België). De Ned. Hovaardijvloot vaart uit, fallussymbolen worden gehesen,
in de kombuis maakt de kok smakelijke hapjes klaar, voor de cruisers,
de feestgangers-fêteurs, de boeldozerkotsminderzaaddooddijkreugebrinkdynastie,
en de benzwaaltjes met hun rugkwaaltjes!
| |
Voor de gezelligheid rukken zij elkaar de ingewanden uit
verveling uit elkaars Armini-aarsgaten uit. Over rekkelijk gesproken:
Het is nog erger als Koos Hageraats.
Hanteert de heksenhamer met toewijding en overleg.
De maximalen zijn niet allemaal even goed, maar wel allemaal even slecht.
Passeert nu links de naneppers van 50 & 55, bevoetnote manifesten,
de pizzabloed en -bodemkrantismen, zoals ze uit de klokketoren vallen.
De vermoorde onschuld ligt in duigen. Geslachtsdrift roert de trom,
geld verandert in paardevijgen in klinkende munt.
De deur hangt in het nachtslot, ik stoot een beker koffie om.
De vier ruigpootruiters van het apocalyptisch feestgedruis
klaroenen het gedweeë gebeente tot vermaning der meute:
zodat het zicht op de poëzie ontnomen wordt.
Er is alleen maar te veel van hetzelfde.
In dit kutland. Jutland. Nederland. En daarom dansen wij.
|
|