Blephen, dat is de spil van Ulysses. Het is Ulysses zelf.
Weer een recent voorbeeld van een merkwaardig kort essay over Ulysses. Het lijkt wel een soort samenvatting voor op de flaptekst, waarin het zogenoemde verhalende aspect uitputtend en toch concies behandeld wordt. Als je het verhaaltje niet in drie woorden kunt samenvatten, stelt het hele boek niets voor, schreef Vladimir Nabokov al (ergens in Lectures On Russian Literature): ‘Bloom meets Stephen’, ‘Gekruisigd sterft Christus’, ‘Boy meets tractor.’ Maar eigenlijk weten we nog niks - alleen is de naam Ulysses aannemelijk gemaakt zonder ook maar een verwijzing naar de blinde bard of andere homerische parallellieën en dat is een hele prestatie van deze esseejist, want tussen twee punten is de kortste weg vaak de snelste, als je tenminste van opschieten houdt. Het is vooralsnog alleen duidelijk dat de naam Ulysses iets met de titel te maken moet hebben. Hoe die echter precies luidt, blijft ongewis. (Geduld kome tot hen die wachten.)
Toen James Joyce in 1904 een snotgroene zee van moeilijkheden achter zich liet, vond hij een wijnrode nieuwe. Hij breekt met Ierland en voor de miljoenste keer treedt hij de werkelijkheid der ervaring tegemoet. In zijn valiezen een paar tubes vernuft en een gaaf geheugen. Aan zijn zijde loopt Nora Barnacle, het meisje dat hij meenam, Nora Barnacle die, zoals Joyce verwoordde, een man van hem maakte en hem zonder aarzelen in zijn drift naar het Continent vergezelde.
De mooiste en eenvoudigste ziel, sloeg ze op de zestiende juni 1904, de dag van hun eerste afspraak, zijn blauwe vensters aan diggelen. Zij leerde hem het aan allen bekende woord (het tegengestelde van haat) en bracht de kunstenaar als jongeman verlossing. Zij droeg zijn kinderen en omdat Simpele Jim niet van bloemen hield, zette ze een plant op zijn graf.
Het gebroed van spotters meent dat hij een vergissing beging en hoont zoals het toen hoonde: wat moest Joyce met een vrouw die zoveel dommer was dan hijzelf, een boerentrien, niet kunnende koken, het huishouden voortdurend een chaos, van zijn werk geen letter gelezen - was het omdat roodharige vrouwen het doen als geiten? Hypnose? Iets anders?
Over dit giftige braaksel gleed de edelman van de taal uit, toen hij op afdankertjes zijn eerste stappen zette in het bos dat heet Middelbare Leeftijd. Nora waste hem schoon en lapte hem, op beproefde Samaritaanse wijze in het algemeen wat op, waar hij dringend behoefte aan had, want de reis was lang en ver.
We komen bij de verschijnselen van de artistieke ontvangenis, zwangerschap en baring. Wende voor Joyce: 16 juni 1904. Moleculen veranderen alle. Joyce wordt andere Joyce, maar: Joyce. Dit proces op die dag in juni (mooie dag, briesje, vier uur zon en een heldere nacht) epifaanbefonkeld. Het is de epifanie van de artistieke schepping: aan de mengelklomp van harde feiten stoot de kunstenaar zijn hoofd. Zijn pijn is van alles de maatstaf. Zijn pijn is zijn eigen beeld, dat de kunstenaar weeft en ontweeft, weerspiegeld in de diepte van de ziel van anderen of van hemzelf. Leven en werk zijn onafscheidelijk, zodat door Nora, Joyce werd Stephen werd Blephen werd Stoom werd Bloom werd Joyce, zodat Stephen de kunstenaar als jongeman is de moedervlek op de ribbenkast van zijn consubstantiële vader van middelbare leeftijd Bloom, welke geestverschijning, held, vader, zoon, minnaar, echtgenoot, uitvinder, balling, mens, Ulysses van naam, in zich verenigt het beeld van wat de kunstenaar was, van wat hij is en van wat hij mogelijk worden mag.
De door ons voorgestelde titel is een visitekaartje: James Joyce Ulysses.
Het meest recente voorbeeld van hoe een essay over James Joyce en Ulysses geschreven kan worden (overgeschreven uit Joyce voor Beginners door Hotse Hiddes en Jelle Piebus; hoofdstuk 1, Mens en Mythe). Zo zie je maar weer, wat erin zit, staat erop. Met gebruikmaking van de hierboven aangehaalde korte essays hebben we onze eigenste ladder - het aspect de titel - ook maar eens tegen de dakgoot van het huis van meneer Joyce geschoven. Daar stonden wij dan met onze opzienbarende visie ‘de titel is niet Ulysses, maar James Joyce Ulysses’ - goed voor lul, kunnen we wel zeggen. Het was een heel gedrang bij dat huis. Het was er zo vergeven van ladders dat je het huis zelf amper nog zag. Kijk, daar staat ‘homerische parallellieën’, daarnaast ‘vader-zoon motiefje’ en even verderop ‘bewustzijnsstroom’ (een heel glibberige ladder) en aan de achterkant ‘Ierland is de zeug die haar eigen biggen vreet’ en zo talloze andere. Het zijn niet meer uitsluitend de ladders van meneer Joyce zelf, maar het zijn vooral de ladders van de educatieve bedoelingen. Men beklimt ze, poetst ze op, groet de trotse bezitters van de andere ladders en... vlijt de koninklijke joyceaanse kont op een van de treden tot de ladder eronder is weggeroest.
Weten ze dan niet dat ze hun ladders na er-